ECLI:NL:RBZWB:2025:3907

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
BRE 24/6229 WABOA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor de realisering van 80 bedrijfsunits in Steenbergen

Op 23 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenbergen. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 30 januari 2024 is verleend aan [vergunninghouder] BV voor de bouw van 80 bedrijfsunits en de aanleg van een uitrit. Eisers, omwonenden van het perceel, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat zij van mening zijn dat de bestemmingsplanherziening niet aan hen is gemeld en dat de verkeersgevolgen van het nieuwe bestemmingsplan niet goed zijn onderzocht. De rechtbank heeft de beroepen van eisers op 10 april 2025 behandeld, waarbij zowel eisers als de gemachtigde van het college en de vergunninghouder aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning is verleend op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die op 1 januari 2024 is vervangen door de Omgevingswet. De rechtbank concludeert dat de eisers niet tijdig bezwaar hebben gemaakt tegen de bestemmingsplanherziening, waardoor het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden. De rechtbank oordeelt dat de vergunning in overeenstemming is met het bestemmingsplan en dat er geen strijd is met de planologische weigeringsgronden van de Wabo. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond en wijst erop dat zij twijfels over de stikstofberekeningen kunnen voorleggen aan het college van gedeputeerde staten.

De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden de omgevingsvergunning heeft verleend en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/6229

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats] , eisers,

en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenbergen, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Als vergunninghouder neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder] BVmet gemachtigde mr. M.J. Thissen.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers met betrekking tot de op 30 januari 2024 aan [vergunninghouder] BV verleende omgevingsvergunning.
1.1.
Het college heeft op beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van het college en namens [vergunninghouder] BV mr. A.J. Braxhoven (als vervanger van de gemachtigde), alsmede [naam 1] en [naam 2] .

Totstandkoming van de besluiten

2. Op 19 juli 2023 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor bouwen en voor aanleg van een uitrit ten behoeve van de realisering van 80 bedrijfsunits op het [perceel] .
3. Op 30 januari 2024 heeft het college besloten de omgevingsvergunning (onder voorwaarden) te verlenen.
4. Tegen het besluit van 30 januari 2024 is door een groot aantal omwonenden, waaronder eisers, bezwaar gemaakt. Na behandeling op een hoorzitting van 22 mei 2024, heeft de commissie bezwaarschriften van [plaats] op diezelfde dag een advies uitgebracht aan het college. Het college heeft het advies overgenomen en bij het bestreden besluit van 2 juli 2024 de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, waarbij zij stellen dat zij dit beroep instellen mede namens vijf andere bewoners van [locatie 1] en [locatie 2]. Ter zitting hebben eisers aangegeven dat die andere bewoners het beroep steunen, maar niet zelf beroep hebben willen instellen.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden de omgevingsvergunning heeft verleend.
Wettelijk kader
5.1.
De bestreden besluiten zijn (mede) gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024.
Uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet leidt de rechtbank af dat het oude recht ook van toepassing blijft op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend.
Beroepsgronden
6. Eisers voeren aan dat de bestemmingsplanherziening, waarbij het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” is vastgesteld, niet aan hen is gemeld en dat ze dan ook niet bekend waren met die planherziening. Was dat wel zo geweest, dan hadden ze daar zeker zienswijzen en beroep tegen ingesteld, omdat naar hun mening de VNG-uitgangspunten hierbij niet zijn nageleefd en dat niet goed is onderzocht wat de verkeersgevolgen van het nieuwe bestemmingsplan waren. Verder zijn zij van mening dat dit bestemmingsplan in strijd is met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het daaraan voorafgaande bestemmingsplan. Eisers wijzen ook op een verkeersbesluit van 29 augustus 2024 waaruit volgens hen blijkt dat de [locatie 2] niet geschikt is voor de afwikkeling van het extra verkeer dat door het gebruik van de bedrijfsunits zal ontstaan. In een aanvullend beroepschrift hebben eisers er nog op gewezen dat de stikstofberekening bij hen vragen oproept. Eisers voeren geen gronden aan tegen de omgevingsvergunning voor in artikel 2.2, eerste lid onder e van de Wabo bedoelde activiteit ‘het maken van een uitweg’.
Heeft het college op goede gronden de omgevingsvergunning verleend?
7. Op het perceel geldt het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’. Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen en die terinzagelegging is op de gebruikelijke wijze bekendgemaakt. Eisers hadden bekend kunnen zijn met de terinzagelegging van het plan en hadden desgewenst zienswijzen kunnen indienen. Na de vaststelling van het plan is er geen beroep aangetekend. Dat betekent dat het plan onherroepelijk is geworden en dat alleen in bijzondere gevallen, bij evidente onrechtmatigheid, de bestuursrechter planregels buiten toepassing kan laten of onverbindend kan verklaren. Dit is niet door eisers gesteld en de rechtbank is van mening dat hiervan in dit geval ook geen sprake is. Dat betekent ook dat de rechtbank niet toekomt aan de beoordeling van de bezwaren van eisers tegen de verkeersgevolgen van het bouwplan; die gevolgen worden geacht te zijn beoordeeld bij de vaststelling van het bestemmingsplan.
8. De rechtbank overweegt dat het perceel volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’ de bestemming “Bedrijf” heeft. Het perceel mag voor maximaal 75% worden bebouwd en de bebouwing mag worden gebruikt voor bedrijven tot en met de categorie 3.1 uit de bij het bestemmingsplan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten. Voorts geldt ter plaatse ook het bestemmingsplan ‘Paraplubestemmingsplan 2021’met daarin onder meer regels over parkeren. In dat parapluplan worden de parkeernormen uit de gemeentelijke Beleidsregels Parkeren 2018 van toepassing verklaard.
9. Het bouwplan voor 80 bedrijfsunits past binnen de regels van het bestemmingsplan ‘ [bestemmingsplan] ’. Eisers betwisten dit ook niet.
10. Op basis van de parkeernormen is er een parkeerbehoefte van 197 parkeerplaatsen. Het bouwplan voorziet in dit aantal parkeerplaatsen, zodat er ook geen strijd is met het Parapluplan. Eisers betwisten dit ook niet.
11. Artikel 2.10 van de Wabo bepaalt dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet worden verleend als zich geen van de in dit artikel genoemde weigeringsgronden voordoet. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat er geen strijd is met de planologische weigeringsgrond in artikel 2.10, eerste lid onder c van de Wabo. Eisers hebben ook niet aangevoerd dat er strijd zou zijn met een van de andere weigeringsgronden van artikel 2.10 Wabo. Het college heeft dan ook terecht de omgevingsvergunning verleend.
Ten slotte wijst de rechtbank erop dat als eisers twijfelen aan de juistheid van de stikstofberekeningen, zij die vraag kunnen voorleggen aan het college van gedeputeerde staten, die de naleving van de Wet natuurbescherming moet beoordelen.

Conclusie en gevolgen

12. De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden op 30 januari 2024 de omgevingsvergunning heeft verleend. Het beroep van eisers zal dus ongegrond worden verklaard.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat gelet op het voorgaande geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 23 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijke bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt – kort gezegd – dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien de aangevraagde activiteit niet voldoet aan (a) het Bouwbesluit, (b) de bouwverordening, of in strijd is met (c) het bestemmingsplan of (d) redelijke eisen van welstand.
Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied Zundert (het bestemmingsplan)

Artikel 10 Bos

10.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor :
het in stand houden van het bos;
extensief recreatief medegebruik;
houtproductie;
beheer, behoud en herstel van natuurwaarden;
beheer, behoud en herstel van landschappelijke waarden;
beheer, behoud en herstel van de ecologische hoofdstructuur;
verkeersvoorzieningen;
ter plaatse van de aanduiding 'recreatie' is één recreatiewoning met atelier toegestaan;
verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding 'wro- zone - zoekgebied beekherstel';
een en ander met bijbehorende voorzieningen.
10.2
Bouwregels
10.2.1
Algemeen
Op de voor 'Bos' aangewezen gronden mogen enkel bouwwerken geen gebouwen worden gebouwd ten dienste van deze bestemming, onder voorwaarden dat:
afrasteringen mogen enkel in een open constructie worden gebouwd;
de bouwhoogte van hoogzitten bedraagt maximaal 3,5 m;
de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2 m.
10.5
Specifieke gebruiksregels
10.5.1
Strijdig gebruik gronden
Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden voor:
(…)
b. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest;
(…)
f. het geplaatst houden van kampeermiddelen;
(…)”