ECLI:NL:RBZWB:2025:3912

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
BRE 24/740 WETKB
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering toeslag en taakverdeling SVB en Dienst Toeslagen

Op 23 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres en de Dienst Toeslagen. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Dienst Toeslagen van 27 november 2023, waarin de terugvordering van het kindgebonden budget over de jaren 2021, 2022 en 2023 werd gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2025 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de Dienst Toeslagen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) aan de Dienst Toeslagen heeft doorgegeven dat eiseres recht heeft op kinderbijslag voor haar twee kinderen, maar dat de Dienst Toeslagen het kindgebonden budget op basis van een verkeerde behandelsoort heeft vastgesteld. Eiseres moet nu een aanzienlijk bedrag terugbetalen, wat de rechtbank heeft bevestigd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Dienst Toeslagen niet verantwoordelijk is voor de toekenning van het kindgebonden budget, maar enkel voor de uitvoering ervan. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen de berekening van het terug te vorderen bedrag en de rechtbank heeft geen bijzondere omstandigheden gevonden die aanleiding geven om van terugvordering af te zien.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/740 WETKB

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F. Ergec),
en

Dienst Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 27 november 2023 (bestreden besluit).
De Dienst Toeslagen heeft gereageerd op het beroep met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde en namens de Dienst Toeslagen [persoon 1] en mr. H. Nieuwendijk.

Beoordeling door de rechtbank

1.1
De rechtbank beoordeelt het beroep van eiseres tegen het besluit van de Dienst Toeslagen waarbij de terugvordering van het kindgebonden budget over de jaren 2021, 2022 en 2023 van eiseres, is gehandhaafd. De rechtbank doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.2
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
2. Eiseres heeft twee kinderen ( [persoon 2] en [persoon 3] ) waarvoor zij kinderbijslag ontvangt. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft aan Dienst Toeslagen doorgegeven dat eiseres in 2021, 2022 en 2023 recht heeft op kinderbijslag voor haar twee kinderen. Volgens de SVB is hierbij sprake van de zogenoemde behandelsoort 3 met ingang van 1 oktober 2020.
Dienst Toeslagen heeft over 2021, 2022 en 2023 kindgebonden budget vastgesteld. Die vaststelling was gebaseerd op behandelsoort 1. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft op 11 april 2023 aan de Dienst Toeslagen gemeld dat voor eiseres vanaf 1 oktober 2020 de behandelsoort is gewijzigd van 1 naar 3. Bij behandelsoort 3 wordt de gezinsbijslag door een buitenlandse instantie betaald en berekent de SVB of er nog recht op een aanvullende gezinsbijslag is. Als dat recht bestaat, betaalt de SVB die aanvulling. De kindgebonden budgetten, die door de Dienst Toeslagen worden betaald, worden vervolgens stopgezet of teruggevorderd. Voor eiseres betekent dat dat zij het kindgebonden budget over 2021, 2022 en 2023, respectievelijk € 5468, € 5611 en € 2911 moet terugbetalen. De terugbetalingsplicht heeft Dienst Toeslagen vastgelegd in drie primaire besluiten: het besluit van 6 mei 2023 met betrekking tot 2021, het besluit van 17 mei 2023 met betrekking tot 2022 en het besluit van 24 mei 2023 met betrekking tot 2023.
Eiseres heeft op 1 juni 2023 bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten I, II en III.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 20 december 2024 heeft de Dienst Toeslagen de terug te vorderen bedragen opnieuw berekend en is tot gecorrigeerde, lagere bedragen gekomen: over 2021 moet € 3861,73 worden terugbetaald, over 2022 gaat het om € 4018,78 en over 2023 gaat het om € 999,21.
Bestreden besluit
3.1
Dienst Toeslagen heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de definitieve berekeningen van het kindgebonden budget van eiseres over de jaren 2021, 2022 en de voorschotbeschikking 2023 juist zijn vastgesteld. Voor de vaststelling van het recht op kindgebonden budget is de SVB verantwoordelijk. Dienst Toeslagen is een uitvoeringsorgaan en is niet verantwoordelijk voor de toekenning, afwijzing of hoogte van het kindgebonden budget. De SVB heeft bepaald dat eiseres een buitenlandse gezinsbijslag krijgt en het kindgebonden budget is een aanvulling hierop.
3.2
Als een herziening van een voorschot of een tegemoetkoming leidt tot een terug te betalen bedrag, is eiseres het bedrag van de terugvordering in beginsel in zijn geheel verschuldigd. Er is niet gebleken dat er bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om de terugvordering te matigen.
Beroepsgronden
4.1
Eiseres is van mening dat besloten is tot de intrekking van de kinderbijslag en de terugvordering van de kinderbijslag omdat de ex-echtgenoot van eiseres in België woonachtig is. Eiseres meent dat ten onrechte is overgegaan tot intrekking van de kinderbijslag en als gevolg daarvan ook ten onrechte is overgegaan tot intrekking van het kindgebonden budget. Hierdoor komt eiseres in de problemen.
4.2
Verder doet eiseres een beroep op het harmonisatiebeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Het kan niet zo zijn dat, door een verhuizing van de ex-echtgenoot (waar de kinderen geen hoofdverblijf hebben) en die geen recht heeft op de kinderbijslag en het kindgebonden budget, eiseres klem komt te zitten tussen meerdere instanties.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt vast dat in de wet de taakverdeling tussen SVB en Dienst Toeslagen is geregeld en dat daaruit volgt dat de SVB vaststelt of er recht bestaat op kinderbijslag en wie de rechthebbende is voor die kinderbijslag. Na melding daarvan aan de Dienst Toeslagen, bepaalt die dienst of er een recht op kindgebonden budget bestaat. De Dienst Toeslagen moet dan ook de vaststelling door het SVB volgen en mag daar niet van afwijken. [1] Ook de vraag of er sprake is van buitenlandse gezinsbijslag en wat de hoogte daarvan is, moet door de SVB beantwoord worden. Voor zover eiseres met haar beroep op harmonisatie bedoelt dat SVB en Dienst Toeslagen beter moeten samenwerken, kan dat niet slagen. De wettelijke bevoegdheidsverdeling tussen beide instanties laat daar geen ruimte voor.
In het geval van eiseres heeft de SVB bepaald dat eiseres een buitenlandse gezinsbijslag krijgt. Het kindgebonden budget is vervolgens door Dienst Toeslagen berekend. De aanvullende toeslag moet vervolgens door de SVB worden uitbetaald. Dat betekent dat de door de Dienst Toeslagen eerder betaalde kindgebonden budgetten achteraf gezien ten onrechte zijn uitbetaald en dat die dus moet worden teruggevorderd.
6. Tegen de berekening van het terug te betalen bedrag heeft eiseres geen gronden aangevoerd.
7. Eiseres heeft nog wel een beroep gedaan op toepassing van het evenredigheidsbeginsel bij de terugvorderingsbeslissing. Bij bijzondere omstandigheden kan Dienst Toeslagen van terugvordering afzien of het terug te vorderen bedrag matigen. Naar het oordeel van de rechtbank doen bijzondere omstandigheden zich hier niet voor. Dat eiseres de uitbetaalde bedragen reeds heeft uitgegeven aan opvoeding en verzorging van haar kinderen maakt dit niet anders, omdat eiseres gebruik kan maken van de buitenlandse gezinsbijslag en de aanvulling daarop van het SVB, die tezamen dezelfde omvang hebben als de teruggevorderde bedragen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Janzing , griffier op 23 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Verordening (EG) nr. 883/2004
Artikel 68 | Prioriteitsregels bij samenloop
1. Indien gedurende hetzelfde tijdvak en voor dezelfde gezinsleden in uitkeringen is voorzien op grond van de wetgeving van meer dan een lidstaat, zijn de volgende prioriteitsregels van toepassing:
a. Indien door meer dan een lidstaat uitkeringen verschuldigd zijn op verschillende gronden, is de volgorde van prioriteit de volgende: eerst de rechten verkregen op grond van werkzaamheden, al dan niet in loondienst, vervolgens de rechten verkregen op grond van een pensioen, en tenslotte de rechten op grond van de woonplaats;
b. Indien door meer dan een lidstaat uitkeringen verschuldigd zijn op dezelfde grond, wordt de volgorde van prioriteit vastgesteld op basis van de volgende subsidiaire criteria:
i) indien het gaat om rechten die verkregen zijn op grond van werkzaamheden, al dan niet in loondienst: de woonplaats van de kinderen, mits er dergelijke werkzaamheden worden verricht, en subsidiair, in voorkomend geval, het hoogste bedrag aan uitkeringen waarin de betrokken wetgevingen voorzien. In dat laatste geval worden de kosten van de uitkeringen verdeeld volgens in de toepassingsverordening bepaalde criteria;
ii) indien het gaat om rechten die verkregen zijn op grond van een pensioen: de woonplaats van de kinderen, mits op grond van deze wetgeving een pensioen moet worden uitgekeerd, en subsidiair, in voorkomend geval, het langste onder de betrokken wetgevingen vervulde tijdvak van verzekering of verblijf;
iii) indien het gaat om rechten die verkregen zijn op grond van de woonplaats: de woonplaats van de kinderen.
2. Bij samenloop van rechten worden de gezinsuitkeringen toegekend overeenkomstig de wetgeving die volgens lid 1 als prioritair is aangemerkt. De rechten op gezinsuitkeringen die verschuldigd zijn op grond van de andere betrokken wetgeving of wetgevingen, worden
geschorst ter hoogte van het bedrag dat bij de wetgeving van de eerste lidstaat is vastgesteld
en, zo nodig, wordt het deel dat dit bedrag overschrijdt uitbetaald in de vorm van een aan
vullende toeslag. Als het recht op de uitkering in kwestie alleen gebaseerd is op de woon
plaats, hoeft deze aanvullende toeslag echter niet te worden uitgekeerd voor kinderen die in
een andere lidstaat wonen.
3. Indien er uit hoofde van artikel 67 een aanvraag om gezinsuitkeringen wordt ingediend bij het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving toepasselijk is, maar niet op grond van het prioritair recht overeenkomstig de leden 1 en 2.
a) zendt dat orgaan de aanvraag onverwijld door naar het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving prioritair van toepassing is; het stelt de betrokkene daarvan in kennis en betaalt, onverminderd de bepalingen van de toepassingsverordening betreffende de voorlopige toekenning van uitkeringen, zo nodig, de in lid 2 genoemde aanvullende toeslaguit;
b) neemt het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving prioritair van toepassing is, de aanvraag in behandeling alsof het rechtstreeks bij dat orgaan was ingediend; de datum waarop de aanvraag bij het eerste orgaan is ingediend, wordt beschouwd als de datum waarop de aanvraag bij het prioritaire orgaan is ingediend.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Artikel 16, zesde lid
Een herziening van het voorschot kan leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Artikel 21
1. De Belastingdienst/Toeslagen kan een toegekende tegemoetkoming herzien:
op grond van feiten of omstandigheden waarvan de Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of
indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
2. Een tegemoetkoming kan met toepassing van dit artikel niet meer worden herzien indien vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft.
3. Een herziening op grond van dit artikel kan leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Artikel 24, derde lid
De in het tweede lid bedoelde verrekening kan leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Wet op het kindgebonden budget (Wkgb)
Artikel 5, eerste lid
De Dienst Toeslagen is belast met de uitvoering van deze wet.

Voetnoten

1.Zie Afdeling bestuursrechtspraak 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3748.