ECLI:NL:RBZWB:2025:3921

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
BRE 24/3121
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kostenvergoeding voor taxatierapport in bezwaar in WOZ-zaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juni 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 februari 2024 beoordeeld. De heffingsambtenaar had het bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking voor het jaar 2023 gegrond verklaard, de WOZ-waarde verlaagd en een kostenvergoeding van € 672 toegekend. Belanghebbende verzocht echter om een hogere kostenvergoeding van € 128,26 voor een taxatierapport dat hij had laten opstellen. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vergoeding lager moet zijn dan de Richtlijn, die uitgaat van een tijdsbesteding van twee uur tegen een tarief van € 53. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar ten onrechte slechts € 52 heeft toegekend en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de kostenvergoeding voor het taxatierapport en veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 128,26 voor de kosten van het taxatierapport en € 17,01 voor de proceskosten van belanghebbende. Tevens moet de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51 aan belanghebbende vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/3121

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. R.W.B. van Middelaar),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 februari 2024.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking voor het jaar 2023 gegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de WOZ-waarde lager vastgesteld, de aanslag onroerende zaakbelasting eigenaar dienovereenkomstig verminderd en aan belanghebbende een vergoeding van de kosten in bezwaar toegekend voor een bedrag van € 672 (hierna: de kostenvergoeding).
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 1 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde bijgestaan door [taxateur 1] en namens de heffingsambtenaar [naam 1], mr. M. Kintou en [naam 2].
Tegelijkertijd zijn, met instemming van partijen, behandeld de zaken die bij de rechtbank bekend zijn onder de zaaknummers BRE 24/3118, BRE 24/3119, BRE 24/3122, BRE 24/3123, BRE 24/3124, BRE 24/3126 en BRE 24/3127 van dezelfde gemachtigde tegen dezelfde heffingsambtenaar.
Van hetgeen op de zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de rechtbank gelijktijdig met de uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de hoogte van de kostenvergoeding, in het bijzonder de kostenvergoeding voor het taxatierapport dat belanghebbende heeft laten opstellen. De overige bestanddelen van de kostenvergoeding zijn niet in geschil. De rechtbank beoordeelt het geschil aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een hogere kostenvergoeding voor het taxatierapport dan het bedrag dat door de heffingsambtenaar is toegekend
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft in de bezwaarfase een taxatierapport ingebracht, ondertekend door [taxateur 2] (het taxatierapport).
3.1.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar een kostenvergoeding voor het taxatierapport toegekend van € 52.

Overwegingen

4. Belanghebbende heeft voor het taxatierapport verzocht om een kostenvergoeding ten bedrage van € 128,26 (twee uur à € 53, vermeerderd met btw), conform de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven. [1] Belanghebbende stelt dat ongeveer twee uur is besteed aan het opstellen van het taxatierapport. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij een urenspecificatie overgelegd. Verder heeft de taxateur ter zitting laten zien en toegelicht welke werkzaamheden hij heeft verricht met betrekking tot het opstellen van het taxatierapport.
4.1.
De heffingsambtenaar stelt dat de vergoeding voor het taxatierapport bij de uitspraak op bezwaar niet te laag is vastgesteld. De heffingsambtenaar betwist niet dat sprake is van een deskundigenrapport, maar wel dat met het opstellen daarvan twee uur is gemoeid. De heffingsambtenaar vermoedt dat het taxatierapport grotendeels het resultaat is van een geautomatiseerd proces. Dit volgt volgens hem uit de door belanghebbende overgelegde urenspecificatie. De daarin vermelde bestede tijd per werkzaamheid waaronder de bestede tijd die samenhangt met de selectie van de referentiewoningen is niet realistisch. Verder wijst hij erop dat uit het taxatierapport niet blijkt op welke wijze bij de selectie van de referentiewoningen rekening is gehouden met relevante factoren. Ook daaruit volgt volgens hem een minimale menselijke inbreng. De door deze taxateur opgestelde summiere taxatierapporten vertonen daarnaast vaak gebreken met betrekking tot de primaire en secundaire objectkenmerken. Ook die omstandigheden zijn aanleiding tot het toekennen van een lagere vergoeding voor het taxatierapport. De toegekende vergoeding komt daarnaast overeen met de marktprijzen voor vergelijkbare, middels een geautomatiseerd proces opgestelde, taxatierapporten, aldus de heffingsambtenaar.
4.2.
Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bestaat recht op vergoeding door het bestuursorgaan van kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van zijn bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Onder deze kosten zijn tevens begrepen de kosten van een deskundige die aan een partij verslag
heeft uitgebracht. [2]
4.3.
Voor een deskundigenrapport in WOZ-zaken gaat de rechtbank uit van de uitgangspunten voor vergoeding volgens de Richtlijn. Uit de Richtlijn volgt als uitgangspunt voor niet-inpandige woningtaxaties en het opstellen van een rapport een tijdsbesteding van twee uur tegen een tarief van € 53 (exclusief btw). Naar het oordeel van de rechtbank is het aan de heffingsambtenaar om aannemelijk te maken dat in deze zaak een lagere vergoeding moet worden toegekend.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de taxateur ter zitting inzichtelijk gemaakt dat het taxatierapport niet automatisch is gegenereerd. Aan de heffingsambtenaar kan worden toegegeven dat, naar de rechtbank begrijpt, de eerste selectie van 30 referentiewoningen op basis van de kenmerken van de woning geautomatiseerd plaatsvindt. De taxateur heeft echter aannemelijk verklaard dat uit die initiële selectie vervolgens handmatig een modelsituatie wordt afgeleid en dat hij de drie best vergelijkbare referentiewoningen selecteert, waarbij rekening wordt gehouden met de onderlinge verschillen. Anders dan de heffingsambtenaar aanvoert, maakt de omstandigheid dat de secundaire objectkenmerken van de referentiewoningen niet tot uitdrukking komen in het taxatierapport, niet dat geen beoordeling daarvan door de taxateur zou hebben plaatsgevonden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de taxateur heeft toegelicht dat, nadat uit de jurisprudentie duidelijk werd welke eisen aan een taxatierapport worden gesteld om te kunnen dienen ter onderbouwing van de getaxeerde waarde, dat zijn weerslag heeft gekregen in de rapportage. In later opgemaakte taxatierapporten staan de secundaire objectkenmerken van de referentiewoningen daarom wel vermeld. Ten tijde van het opstellen van het onderhavige rapport vond de analyse van de secundaire objectkenmerken van de referentiewoningen plaats aan de hand van een handmatig opgesteld document. De rechtbank acht daarom aannemelijk, dat de door de taxateur gestelde analyse, ook ten tijde van het opstellen van het onderhavige taxatierapport heeft plaatsgevonden en dat daarmee mogelijk zelfs meer tijd was gemoeid dan met de taxatierapporten van latere datum. Daar komt nog bij –en dat is anders dan de heffingsambtenaar lijkt te stellen– dat geen (inhoudelijke) eisen worden gesteld aan een taxatierapport om voor vergoeding in aanmerking te komen in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Bpb.
4.5.
Gelet op voorgaande overweging acht de rechtbank een tijdbesteding van twee uur redelijk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar in het licht van de algehele verklaring en de uiteenzetting van de gemachtigde en de taxateur op zitting ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat moet worden afgeweken van de Richtlijn.
4.6.
Nu belanghebbende heeft verzocht om een kostenvergoeding volgens de Richtlijn en de rechtbank een tijdsbesteding van twee uur ten behoeve van het opstellen van het taxatierapport redelijk acht, bedraagt de vergoeding in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Bpb € 128,26 (twee uur à € 53, vermeerderd met 21% btw). De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar ten onrechte slechts een kostenvergoeding van € 52 toegekend. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren. Gelet daarop behoeft hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd geen behandeling meer.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de toegekende kostenvergoeding voor het taxatierapport.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten in beroep. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen.
5.2.
Deze zaak is op de zitting gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld in een cluster van in totaal acht zaken (zie 1.2). In elk van deze zaken bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank stelt vast dat deze zaken in de beroepsfase alle hetzelfde geschilpunt betreffen, in elk van de zaken rechtsbijstand is verleend door dezelfde gemachtigde en de werkzaamheden in elke zaak (nagenoeg) identiek zijn geweest. De rechtbank ziet daarom aanleiding deze acht gelijktijdig behandelde zaken aan te merken als samenhangend. [3] Dit brengt mee dat de proceskostenvergoeding voor zover die ziet op de beroepsfase moet worden verdeeld over de samenhangende zaken.
5.3.
De rechtbank stelt de te vergoeden kosten op grond van het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 136,05. Dit bedrag is het resultaat van de toekenning van 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907, een wegingsfactor van 0,5 in verband met het gewicht van de zaak, een factor 0,1 [4] en een factor 1,5 wegens het aantal samenhangende zaken. Aan deze zaak wordt 1/8e deel van de totale proceskosten van € 136,05 toegerekend, te weten € 17,01.
5.4.
Daarnaast veroordeelt de rechtbank de heffingsambtenaar in de gemaakte kosten voor het taxatierapport voor een bedrag van € 128,26. Indien de bij uitspraak op bezwaar toegekende vergoeding van € 52 reeds is uitgekeerd, dan dient dit bedrag nog in mindering te worden gebracht op het bedrag van € 128,26.
5.5.
Het griffierecht en de in 5.3 en 5.4 genoemde vergoedingen moeten rechtstreeks aan belanghebbende zelf worden betaald. [5]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de kostenvergoeding voor het taxatierapport;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten voor het taxatierapport tot een bedrag van € 128,26;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in beroep tot een bedrag van € 17,01;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 23 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Staatscourant 2018, 28796 (de Richtlijn).
2.Artikel 7:15, vierde lid, van de Awb in samenhang met artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Artikel 3, tweede lid van het BpB.
4.Artikel 30a, tweede lid van de Wet WOZ.
5.Artikel 30a, vierde en vijfde lid van de Wet WOZ.