ECLI:NL:RBZWB:2025:3926

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
C/02/433677 / JERK 25-592
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 april 2025 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de aanvraag van de gecertificeerde instelling (GI), het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, gedeeltelijk toegewezen. De GI verzocht om de minderjarigen bij de vader te plaatsen, omdat de opvoedsituatie bij de moeder zorgwekkend was. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks haar inspanningen, niet in staat was om een veilige en toereikende opvoeding te bieden, mede door haar eigen trauma's en de problemen in de thuissituatie. De minderjarigen stonden sinds oktober 2022 onder toezicht van de GI, en de zorgen over hun ontwikkeling waren blijven bestaan. De kinderrechter heeft besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van drie maanden, met een toetsmoment om de voortgang te monitoren. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de uitvoering van de beslissing niet kan worden opgeschort door een hoger beroep. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat er een omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarigen moet worden vastgesteld, waarbij de emotionele band tussen hen wordt gewaarborgd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/433677 / JE RK 25-592
Datum uitspraak: 18 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2011 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2014 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. P. Doorakkers te Oosterhout,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt het volgende stuk mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift van de GI met bijlagen van 31 maart 2025, ontvangen op 31 maart 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 10 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een contactregeling met de vader.
[minderjarige 2] verblijft bij de vader de ene week van vrijdag tot zaterdag na de voetbalwedstrijd en de andere week van vrijdag tot zondagavond.
[minderjarige 1] verblijft bij de vader om de week van zaterdag na de voetbalwedstrijd van [minderjarige 2] tot zondagavond.
Daarnaast eten [minderjarige 1] en [minderjarige 2] elke dinsdagavond samen met de vader bij de opa en de oma vaderszijde, haalt de vader [minderjarige 2] op maandag en woensdag bij de moeder op voor de voetbaltraining en brengt hij hem na de training weer terug en ziet de vader de minderjarigen op donderdag bij de zwemles van de minderjarigen.
2.4.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 4 oktober 2022 onder toezicht van de GI. Deze maatregel is nadien steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 3 oktober 2024 tot
4 oktober 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader (de andere ouder met gezag) te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
Namens de GI is, onder verwijzing naar het verzoekschrift met bijlagen, aangevoerd dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de start van de ondertoezichtstelling klem zaten tussen de complexe echtscheiding van de ouders. De ouders hadden voortdurend ruzie met elkaar, ook in het bijzijn van de minderjarigen.
Vanaf de aanvang van de ondertoezichtstelling is de opdracht van de rechtbank dat er zicht moet komen op de thuissituatie van de moeder vanwege zorgen over de opvoeding van de minderjarigen door de moeder. Om dit in kaart te brengen is er ingezet op ambulante gezinsondersteuning (IAG) vanuit [hulpverlening] . Tijdens dit traject is duidelijk geworden dat de moeder ernstige trauma’s heeft die haar hinderen in het contact met de hulpverlening gericht op haarzelf maar ook op de hulpverlening en opvoeding en verzorging van de minderjarigen. Er is besloten om de moeder op een andere wijze te ondersteunen zodat zij kan werken aan haar trauma’s en zij daarmee weer ruimte krijgt om zich volledig te richten op de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De moeder kreeg hierbij opnieuw ondersteuning vanuit [hulpverlening] , echter door een andere hulpverlener die bekend is met de trauma sensitieve benadering. In september 2024 is het IAG-traject verlengd tot maart 2025. Helaas bleek het gedurende het hele traject lastig voor de moeder om zich aan de afspraken te houden.
Naast dat het de moeder niet lukt om haar eigen hulpverlening te organiseren, lukt het de moeder ook niet om de hulpverlening voor de minderjarigen naar behoren te organiseren. [minderjarige 1] heeft maar acht afspraken in de afgelopen zeven maanden gehad met haar coach/begeleider van [hulpverlening] , terwijl de doelstelling een wekelijks contact was. Ook de hulpverlening van [minderjarige 2] bij Self stagneert de moeder door overbeschermend te zijn richting [minderjarige 2] . De moeder heeft vanwege haar trauma’s geen draagkracht voor hulpverlening.
Daarnaast lukt het de moeder niet om regelzaken voor de minderjarigen in orde te maken, zoals het inschrijven van de minderjarigen voor zwemles of de aanmelding van [minderjarige 2] voor een diagnostisch onderzoek. Zij is zeer beschermend naar de minderjarigen toe. Zij geeft aan dat de minderjarigen heel veel niet kunnen, zoals bijvoorbeeld zelfstandig een broodje maken of douchen. Bij de vader doen de minderjarigen deze dingen wel zelf. De moeder ziet overal gevaar in en projecteert dit op de minderjarigen.
Ook heeft de moeder veel ondersteuning nodig. Elke ochtend komt de WMO-begeleidster van de moeder aan huis. Deze begeleidster is ooit gestart omdat het de moeder niet lukte zelfstandig [minderjarige 1] naar school te brengen. Inmiddels komt zij langs om de moeder te ondersteunen in het afbouwen van haar medicatie.
Er zijn nog steeds dagen dat de minderjarigen niet of te laat op school komen. School signaleert dat de minderjarigen zelden gezond eten bij zich hebben. De hygiëne van met name [minderjarige 1] is zorgelijk. De moeder geeft aan dat [minderjarige 1] niet wil douchen en dat zij haar deo niet wil gebruiken. Het lukt de moeder niet haar hierop aan te sturen.
Ook zijn er regelmatig conflicten die tot onrust leiden bij beide minderjarigen. Een voorbeeld hiervan is dat er een escalatie is geweest tussen de moeder en [minderjarige 1] waarbij zij geen keelpastille wilde innemen tegen de hoest. [minderjarige 2] heeft op dat moment huilend naar de vader gebeld vanuit zijn slaapkamer. Hij gaf hierbij fluisterend aan angstig te zijn omdat de moeder [minderjarige 1] een pil wilde geven en [minderjarige 1] dit niet wilde, waardoor er ruzie tussen hen ontstond.
De moeder erkent de zorgen en wil het graag goed doen maar zij vindt het moeilijk om haar eigen aandeel hierin te zien. Er is op verschillende manieren geprobeerd in te steken op een verbetering van de opvoedsituatie van de minderjarigen bij de moeder, waarbij aan de moeder meerdere kansen zijn geboden en zij een lange periode de tijd heeft gekregen om zichzelf hierin te bewijzen. Het lukt de moeder tot op heden echter niet om een verandering in de thuissituatie te realiseren en om voldoende ouderschap te leren bieden. De moeder is vooralsnog onvoldoende in staat om de minderjarigen de structuur, begrenzing en begeleiding te bieden die zij nodig hebben. Dit is niet alleen een kwestie van opvoedvaardigheden maar ook van onderliggende factoren zoals haar eigen belastbaarheid vanwege haar trauma’s en het beperkte inzicht in wat de minderjarigen nodig hebben en wat passend is bij hun leeftijd.
De GI is daarom van mening dat het voor de ontwikkeling en veiligheid van de minderjarigen noodzakelijk is om de minderjarigen bij de vader te plaatsen. De vader ziet de minderjarigen op dit moment bijna dagelijks en hij lijkt in staat voor de minderjarigen te zorgen maar wel zal nader onderzocht moeten worden of dit blijvend haalbaar is. Omdat de minderjarigen niet doorlopend bij de vader zijn, bestaat er namelijk nog weinig zicht op de opvoedsituatie van de vader en of hij de minderjarigen kan bieden wat zij nodig hebben om op te kunnen groeien tot evenwichtige volwassenen.
De GI wil de minderjarigen tijdens dit onderzoek niet nog steeds bij de moeder laten verblijven dan wel het verblijf van de minderjarigen bij de vader geleidelijk uitbreiden, gezien de grote zorgen over de opvoedsituatie van de moeder. Daarnaast zou een uitbreiding van het verblijf van de minderjarigen bij de vader maar niet een volledig verblijf van de minderjarigen bij de vader, de moeder onvoldoende ontlasten. De moeder is overbelast en moet de ruimte gaan krijgen om met haar eigen problematiek aan de slag te gaan. Zij is recent gestart met EMDR-therapie, wat een langdurig en zwaar traject is en wat veel van de moeder vraagt. Met een plaatsing van de minderjarigen bij de vader hoopt de GI te voorkomen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op een neutrale plek moeten worden geplaatst.
De GI acht het belangrijk dat er een omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarigen komt, gezien de hechtingsrelatie die de minderjarigen met de moeder hebben. Afhankelijk van hoe de moeder reageert op de plaatsing van de minderjarigen bij de vader, kan nader ingeschat worden hoe de omgang eruit zou moeten zien en wat hierin haalbaar is. De GI wenst hierin de regie te voeren. Een verblijf van de minderjarigen bij de moeder één keer in de twee weken gedurende een weekend acht de GI minimaal aangewezen. Daarnaast dient er doordeweeks contact tussen de moeder en de minderjarigen plaats te vinden.
4.2.
Door en namens de moeder is naar voren gebracht dat de moeder erkent dat niet alles even goed is gelopen in de afgelopen periode, zoals ook blijkt uit de voorliggende stukken. De moeder is het echter niet eens met een aantal zaken die haar worden verweten en wil daarop nuances aanbrengen. De minderjarigen hebben kind-eigen problematiek, en de moeder heeft het gevoel dat zij er als ouder in de afgelopen jaren alleen voor heeft gestaan, met name wat betreft [minderjarige 1] . Zij heeft voor [minderjarige 1] verschillende therapieën moeten regelen, wat volledig op de schouders van de moeder terecht kwam. Ook zijn na de start van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen de ouders van de moeder heel erg ziek geweest en heeft de moeder moeten verhuizen. Dit vroeg veel van de moeder en maakte dat zij geen ruimte had om aan haar trauma’s te werken. De moeder heeft het idee dat het sinds februari 2025 veel beter met haar gaat. Zij ervaart veel meer energie en heeft het gevoel uit een depressie te zijn gekomen. Ook krijgt zij meer ondersteuning van haar moeder in de zorg en opvoeding van de minderjarigen, aangezien haar moeder met pensioen is gegaan. Dit maakt dat de moeder meer tijd voor zichzelf heeft en dat zij kan afspreken met vriendinnen en haar hobby fotografie heeft kunnen oppakken. Hierdoor voelt de moeder zich beter. Ook is het haar gelukt om te starten met de EMDR-therapie. Zij heeft tot op heden drie van de in totaal achttien sessies gehad en die verlopen goed.
Gelet hierop kan de moeder het verzoek van de GI, en met name het moment waarop dit verzoek is ingediend, niet plaatsen. Anders dan de GI, ziet de moeder niet dat de zorgen over de opvoedsituatie die zij de minderjarigen biedt, dusdanig groot zijn dat er per direct overgegaan moet worden tot een uithuisplaatsing van de minderjarigen bij de vader. De moeder zou liever willen zien dat de omgang tussen de vader en de minderjarigen wordt uitgebreid, waarbij toegewerkt wordt naar een co-ouderschapsregeling. Dit zou de moeder al voldoende ontlasten en haar de ruimte geven om aan zichzelf te werken. Daarbij speelt mee dat een volledig verblijf bij de vader voor [minderjarige 2] niet zo’n grote stap zal zijn maar voor [minderjarige 1] wel. Zij is zeer gehecht aan de moeder en geeft ook duidelijk aan niet bij de vader te willen wonen. [minderjarige 1] en de vader kunnen niet altijd goed door een deur.
De moeder kan aldus niet instemmen met het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing van de minderjarigen bij de vader en verzoekt dit af te wijzen. Indien het verzoek van de GI evenwel zou worden toegewezen, legt de moeder zich hierbij echter neer en zal zij daarin berusten. Dit zou mogelijk kunnen leiden tot een verbetering van de band tussen [minderjarige 1] en de vader. Wel heeft de moeder de angst om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kwijt te raken, in die zin dat wanneer een plaatsing van de minderjarigen bij de vader niet haalbaar blijkt te zijn, de minderjarigen elders zullen worden geplaatst. Dit acht de moeder geenszins in het belang van de minderjarigen. Daarnaast spreekt de moeder de hoop uit dat bij een plaatsing van de minderjarigen bij de vader er op termijn toegewerkt gaat worden naar een terugplaatsing van de minderjarigen bij haar. De moeder zal zich volledig gaan inzetten om aan zichzelf te werken.
4.3.
De vader heeft aangegeven in te kunnen stemmen met het verzoek van de GI. De vader acht zich in staat de verzorging en opvoeding van de minderjarigen volledig op zich te nemen en daarvoor de verantwoording te dragen. Hij heeft met zijn werkgever gesproken over een aanpassing van zijn werktijden en daarover kunnen afspraken worden gemaakt. De vader ervaart dat de minderjarigen meer zaken kunnen oppakken bij hem dan bij de moeder. [minderjarige 1] voelt bij de vader minder ruimte dan bij de moeder. Volgens de vader komt dit omdat hij strikter vasthoudt aan de regels. Dit verklaart mogelijk ook de weerstand die [minderjarige 1] voelt om volledig bij hem te komen wonen. De vader vindt het belangrijk dat in het geval de minderjarigen bij hem geplaatst worden zij in goed contact staan met de moeder. Hij wil de minderjarigen geenszins bij de moeder weghouden en zal het contact tussen de minderjarigen en de moeder niet in de weg staan. De vader hoopt dat op het moment de moeder weer meer kan dragen in de verzorging en opvoeding van de minderjarigen er toegewerkt kan worden naar een co-ouderschapsregeling.
4.4.
[minderjarige 1] heeft in het gesprek met de kinderrechter verteld dat zij graag bij haar moeder wil blijven wonen. Zij heeft het naar haar zin bij haar vader maar vindt het fijner bij haar moeder. [minderjarige 2] heeft in het gesprek met de kinderrechter verteld het zowel bij zijn moeder als bij zijn vader fijn te hebben. Indien besloten zou worden dat hij bij zijn vader moet gaan wonen, wil [minderjarige 2] zijn moeder graag vaak blijven zien.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Wat vindt de kinderrechter?
5.2.
De kinderrechter stelt op basis van de stukken vast dat sinds de start van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen veel hulpverlening betrokken is geweest om te kunnen komen tot een verbetering van de opvoedsituatie van de minderjarigen bij de moeder, waaronder onder meer IAG van [hulpverlening] die in maart 2024 is gestart. Gezien wordt dat de moeder veel van de minderjarigen houdt en dat zij haar best doet om de situatie in positieve zin voor de minderjarigen te veranderen. Mede door de trauma’s waarmee de moeder kampt, komt hulpverlening ter verbetering van de opvoedsituatie van de moeder, maar ook individuele hulpverlening voor de minderjarigen, echter momenteel onvoldoende van de grond. Hierdoor blijven de zorgen over de opvoedsituatie van de minderjarigen bij de moeder bestaan en komen de minderjarigen onvoldoende tot ontwikkeling en groei. Het lukt de moeder al langere tijd niet om de minderjarigen een veilige en toereikende verzorging en opvoeding te bieden. Dit alles is schadelijk voor de ontwikkeling van de minderjarigen en maakt dat de kinderrechter achter het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen bij de vader kan staan. Een langer verblijf van de minderjarigen bij de moeder acht de kinderechter niet in hun belang. De kinderrechter begrijpt de wens van de moeder om niet tot een volledige plaatsing van de minderjarigen bij de vader over te gaan maar om de omgang tussen de minderjarigen en de vader uit te breiden. Gezien de ernst van de bij de moeder aanwezige problematiek is de kinderrechter evenwel van oordeel dat een nog verdere uitbreiding van de huidige omgangsmomenten tussen de minderjarigen en de vader de moeder onvoldoende zal ontlasten en dat dit daarmee de moeder alsnog onvoldoende ruimte zal bieden om aan zichzelf te werken. Daarnaast neemt een uitbreiding van de omgangsmomenten de zorgen over de opvoedsituatie van de moeder niet weg. Aan de vader moet de kans worden geboden te laten zien dat hij in staat is de zorg en opvoeding van de minderjarigen te dragen. Belangrijk is dat dit goed wordt gemonitord, nu op de opvoedsituatie van de vader nog geen (volledig) zicht bestaat.
5.3.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] toewijzen. Gezien het onderzoek dat nog moet plaatsvinden naar de opvoedsituatie van de vader en de ingrijpendheid van de maatregel, acht de kinderrechter het echter wel van belang dat er een toetsmoment wordt gecreëerd om goed zicht te kunnen houden op het verloop van de uithuisplaatsing van de minderjarigen en hun welzijn. De kinderrechter zal daarom het verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen gedeeltelijk toewijzen voor de duur van drie maanden, te weten met ingang van 18 april 2025 tot 18 juli 2025, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
De kinderrechter realiseert zich dat haar beslissing voor de minderjarigen, en dan met name [minderjarige 1] , zwaar zal vallen. Tussen de moeder en de minderjarigen is sprake van een hechte band. De kinderrechter hoopt dat de minderjarigen uiteindelijk kunnen berusten in de beslissing tot plaatsing voor de komende tijd bij de vader. Daarvoor is wel van belang dat de moeder, hoe lastig ook, de minderjarigen in hun plaatsing bij de vader zal ondersteunen én dat beide ouders de samenwerking met elkaar blijven aangaan. De minderjarigen moeten voor hun plaatsing de emotionele toestemming van de moeder kunnen voelen. Belangrijk is verder dat de GI, in goed overleg met de ouders, een passende en haalbare contactregeling tussen de moeder en de minderjarigen gaat afspreken, waarbij de minderjarigen in hun behoefte aan contact met de moeder worden voorzien. Beide minderjarigen hebben in het gesprek met de kinderrechter aangegeven in geval van een plaatsing bij de vader een regelmatig contact met de moeder heel erg belangrijk te vinden.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.4.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregel, de beslissing tot machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissingen alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissingen.
Verdere verloop van de procedure
5.5.
De kinderrechter zal de behandeling van het resterende deel van het verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] aanhouden tot de pro forma datum 24 juni 2025. De GI wordt verzocht om uiterlijk op de pro forma datum schriftelijk verslag uit te brengen over het verloop van de maatregel van de uithuisplaatsing van de minderjarigen en de ingezette hulpverlening.
Om de voortgang van de procedure te waarborgen, verzoekt de kinderrechter de advocaat van de moeder om binnen een week na verzending van deze beschikking zijn verhinderdata voor de eerste drie weken van juli 2025 door te geven, zodat vóór 18 juli 2025 een nieuwe mondelinge behandeling kan plaatsvinden. Tijdens die mondelinge behandeling zal het resterende deel van het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen bij de vader worden behandeld.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, met ingang van 18 april 2025 tot 18 juli 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek van de GI tot een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan tot
24 juni 2025 PRO FORMA, in afwachting van bericht van de GI;
6.4.
verzoekt de advocaat van de moeder om binnen een week na de verzending van deze beschikking de verhinderdata van de eerste drie weken van juli 2025 door te geven voor de bepaling van een nadere mondelinge behandeling;
6.5.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Bogaert, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2025, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.