In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, aangeduid als [de minderjarige]. De moeder van de minderjarige heeft op 14 april 2025 een verzoekschrift ingediend, waarin zij verzoekt om de minderjarige onder toezicht te stellen van de WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING (WSS). De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over de minderjarige en dat er een zorgregeling is vastgesteld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de minderjarige om de week bij de vader en de moeder verblijft.
Tijdens de mondelinge behandeling op 9 mei 2025 waren de vader, een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming, en twee vertegenwoordigsters van de Stichting Jeugdbescherming Brabant aanwezig. De moeder en de WSS waren niet verschenen. De kinderrechter heeft geconstateerd dat de Raad op 16 april 2025 zelfstandig een verzoek tot ondertoezichtstelling heeft ingediend, waardoor de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek. De kinderrechter heeft de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot ondertoezichtstelling, omdat de Raad al een verzoek had ingediend. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.