ECLI:NL:RBZWB:2025:3934

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
C/02/431818 / FA RK 25-730
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Sumner
  • A. van Leuven
  • J. Skrotzk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarigen naar een andere gemeente

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verzoeken van een vrouw om vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met haar minderjarige kinderen naar een andere gemeente. De vrouw, die samen met haar partner een woning heeft gekocht in [plaats 1], verzoekt de rechtbank om toestemming voor de verhuizing, de inschrijving van de kinderen in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente [plaats 1] en hun inschrijving op een basisschool aldaar. De man, de vader van de kinderen, verzet zich tegen deze verzoeken en stelt dat de verhuizing niet noodzakelijk is en dat dit de zorgregeling en het contact met de kinderen zal beperken. De rechtbank heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de verzoeken van de vrouw niet kunnen worden toegewezen. De rechtbank oordeelt dat de verhuizing niet in het belang van de minderjarigen is, omdat dit hun contact met de vader aanzienlijk zou beperken en de huidige zorgregeling niet meer uitvoerbaar zou zijn. De rechtbank wijst de verzoeken van de vrouw af en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/431818 / FA RK 25-730
datum uitspraak: 17 juni 2025
beschikking van de meervoudige kamer
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen de vrouw,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. R.A.W. van Oudheusden in Oosterhout,
tegen
[de man],
hierna te noemen de man,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. N.P.C.C. Langenberg in Breda,
over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren in [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2018, hierna te noemen [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren in [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 2022, hierna te noemen [minderjarige 2] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- het op 6 februari 2025 ontvangen verzoekschrift van de vrouw met 5 producties;
- het F2-formulier van mr. Langenberg van 12 februari 2025;
- het op 14 mei 2025 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig voorwaardelijke verzoeken van de man;
- de brief van mr. Van Oudheusden van 15 mei 2025, inhoudende gewijzigde verzoeken van de vrouw, met 8 producties;
- het F9-formulier van mr. Langenberg van 16 mei 2025 met als bijlage de reactiebrief van de man op de gewijzigde verzoeken van de vrouw.
1.2
De zaak is tijdens de mondelinge behandeling van 20 mei 2025 met gesloten deuren door de meervoudige kamer van de rechtbank behandeld. Bij die behandeling waren aanwezig partijen, bijgestaan door hun advocaten. Ook was een vertegenwoordigster namens de Raad aanwezig.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn een geregistreerd partnerschap aangegaan op 25 oktober 2021. Bij beschikking van deze rechtbank van 28 februari 2024 is het geregistreerd partnerschap ontbonden. Deze beschikking is op 5 maart 2024 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
Voorafgaand aan het geregistreerd partnerschap is [minderjarige 1] geboren. Tijdens het geregistreerd partnerschap is [minderjarige 2] geboren.
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.4
In het kader van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap hebben partijen op 23 januari 2024 gezamenlijk een ouderschapsplan opgesteld, dat deel uitmaakt van de ontbindingsbeschikking. In dit ouderschapsplan hebben partijen afspraken gemaakt over de zorgregeling, inhoudende dat de minderjarigen van zondag 19:00 uur tot woensdag 8:00 uur bij de vrouw zijn, van woensdag 8:00 uur tot donderdag 19:00 uur bij de man en van donderdag 19:00 uur tot vrijdag 17:00 uur bij de vrouw. Het weekend (vrijdag 17:00 uur tot zondag 19:00 uur) verblijven de minderjarigen afwisselend bij de vrouw en de man. Daarnaast hebben partijen afspraken gemaakt voor de vakanties (in onderling overleg) en de verdeling van bijzondere dagen.
2.5
In de loop van 2024 hebben partijen in overleg met elkaar de afspraken zoals neergelegd in het ouderschapsplan met betrekking tot de zorgregeling gewijzigd. Sinds in ieder geval eind oktober 2024 verblijven de minderjarigen in de ene week van zondag 19:00 uur tot woensdag 8:00 uur bij de vrouw en van woensdag 8:00 uur tot zondag 19:00 uur bij de man, en in de andere week van zondag 19:00 uur tot woensdag 8:00 uur bij de vrouw, van woensdag 8:00 uur tot donderdag 19:00 uur bij de man, en van donderdag 19:00 uur tot zondag 19:00 uur bij de vrouw. Daarnaast brengt de man [minderjarige 1] elke dinsdagochtend naar school.
2.6
Met betrekking tot een voorgenomen verhuizing buiten de bestaande woonplaats zijn partijen in het ouderschapsplan overeengekomen dat zij over de gevolgen van deze verhuizing met elkaar zullen overleggen en dat - als zij er samen niet aan uitkomen en een poging om er in mediation uit te komen niet is gelukt - de ouder die voornemens is te verhuizen zich tot de rechter zal wenden om vervangende toestemming voor de verhuizing te krijgen voordat er daadwerkelijk wordt verhuisd.

3.De verzoeken en de standpunten

3.1
De vrouw verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
de vrouw vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarigen te verhuizen naar [adres] te [plaats 1] en om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen te wijzigen naar [plaats 1] , zodra de akte van levering van deze woning zal zijn gepasseerd;
de vrouw toestemming te verlenen om de minderjarigen in te schrijven in de Basisadministratie Personen (BRP) van de gemeente [plaats 1] ;
de vrouw toestemming te verlenen om de minderjarigen, zodra zij de daartoe geëigende leeftijd hebben bereikt, in te schrijven op [basisschool] te [plaats 1] , althans de man te veroordelen om op eerste verzoek van de vrouw zijn medewerking te verlenen aan het inschrijven van de minderjarigen op [basisschool] te [plaats 1] op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag voor iedere dag dat de man met zijn medewerking in gebreke blijft tot een maximum van € 25.000,-,
Kosten rechtens.
3.2
De man is het niet eens met de verzoeken van de vrouw en verzoekt deze verzoeken af te wijzen. In het geval aan de vrouw geen vervangende toestemming wordt verleend voor een verhuizing samen met de minderjarigen naar [plaats 1] en de vrouw zou besluiten om zonder de minderjarigen te verhuizen naar [plaats 1] , verzoekt de man bij wijze van voorwaardelijke zelfstandige verzoeken de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de man zal zijn;
een zorgregeling vast te stellen zoals onder randnummer 44 van het verweerschrift is geformuleerd;
te bepalen dat de vrouw de echtelijke woning van partijen ter overname dient aan te bieden aan de man voor een bedrag van € 347.500,-,
Kosten rechtens.
3.3
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De standpunten

Standpunt van de vrouw
4.1.1
Door en namens de vrouw is, kort samengevat, aangevoerd dat zij samen met de minderjarigen naar [plaats 1] , een dorp dat grenst aan [plaats 2] , wil verhuizen om haar leven opnieuw in te richten. De vrouw wil samen met haar huidige partner gaan samenwonen, met wie zij, onder voorbehoud van financiering, recent een woning in [plaats 1] heeft gekocht met als leveringsdatum 1 oktober 2025. Indien aan de vrouw geen vervangende toestemming voor de verhuizing zal worden verleend, zal de koop van de woning door haar partner alleen worden geëffectueerd en het hypotheekdeel van de vrouw zal worden overgenomen door een derde partij.
4.1.2
Volgens de vrouw is het noodzakelijk dat zij naar [plaats 1] verhuist. Zij voelt zich eenzaam en verlaten in [plaats 3] . Haar partner, familie en vrienden wonen in [plaats 2] . Daarnaast ervaart de vrouw de directe aanwezigheid van de ouders van de man, die om de hoek wonen, hun controle en kritiek als zeer beklemmend. Verder komt met een verhuizing van de minderjarigen naar [plaats 1] een einde aan het telkens - bijna dagelijks - op en neer reizen tussen [plaats 3] en [plaats 2] . De vrouw verblijft met de minderjarigen veelal in [plaats 2] bij haar partner, familie en vrienden in plaats van [plaats 3] . De vrouw is van mening dat de verhuizing goed doordacht en voorbereid is. De woning die de vrouw samen met haar partner heeft gekocht in [plaats 1] ligt in een omgeving met veel voorzieningen voor de minderjarigen en biedt voldoende ruimte. Uit navraag is gebleken dat [minderjarige 1] kan worden ingeschreven op [basisschool] , op welke school [minderjarige 2] eveneens kan starten op het moment dat zij vier jaar wordt. De man zal ook na een verhuizing van de minderjarigen naar [plaats 1] in staat zijn een goede band met beide minderjarigen te behouden. Doordeweekse contactmomenten blijven gezien de beperkte reisafstand en reistijd tussen [plaats 3] en [plaats 1] mogelijk, zodat de frequentie van de contactmomenten na de verhuizing niet hoeft te wijzigen.
4.1.3
Hoewel de minderjarigen al gewend zijn om tussen [plaats 2] en [geboorteplaats 2] heen en weer te pendelen, brengt de verhuizing wel met zich dat een overnachting van [minderjarige 1] bij de man doordeweeks (en voor [minderjarige 2] op het moment dat zij vier jaar is) niet meer mogelijk althans praktisch is. Dit leidt tot een beperking van de duur van de contactmomenten tussen de man en de minderjarigen, maar de vrouw is bereid de man hierin te compenseren. Zo heeft de vrouw een verblijf van de minderjarigen bij de man voorgesteld op studiedagen die op een vrijdag vallen en aansluiten aan een omgangsweekend van de minderjarigen bij de man en tijdens de hele voorjaars- en herfstvakantie. Ook is de vrouw bereid de man financieel tegemoet te komen in eventueel extra te maken (reis)kosten voor het wegbrengen naar en/of ophalen van de minderjarigen in [plaats 1] .
4.1.4
Nu [minderjarige 2] pas twee jaar oud is, is zij in [plaats 3] nog niet geworteld. Voor [minderjarige 1] , die zes jaar oud is, ligt dit anders, echter gezien haar leeftijd is zij nog niet dusdanig in [plaats 3] geworteld dat van haar niet verlangd kan worden om naar [plaats 1] te verhuizen. De oudercommunicatie tussen partijen is goed, en de vrouw verwacht niet dat hierin na een eventuele verhuizing verandering zal komen. Gelet op dit alles weegt volgens de vrouw haar belang om samen met de minderjarigen naar [plaats 1] te verhuizen zwaarder dan het belang van de man om de toestemming voor deze verhuizing te weigeren. De toekomst van de vrouw ligt niet in [plaats 3] , maar in [plaats 1] . Tot slot wijst de vrouw erop dat volgens het ouderschapsplan geen toestemming nodig is voor een verhuizing binnen de [plaats 3] , terwijl dit gezien de grootte van de gemeente kan leiden tot een reistijd van vijfentwintig tot dertig minuten. Het weigeren van toestemming door de man aan de vrouw voor een verhuizing naar [plaats 1] , waarmee een reistijd van dertig minuten gemoeid is, terwijl voor een verhuizing binnen [plaats 3] met een reistijd van vijfentwintig tot dertig minuten geen toestemming nodig is, is in de gegeven omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
Standpunt van de man
4.2.1
Door en namens de man is, kort samengevat, aangevoerd dat een noodzaak voor de verhuizing van de vrouw samen met de minderjarigen naar [plaats 1] ontbreekt. De argumenten die de vrouw in dit kader heeft aangevoerd worden door de man betwist, en bestonden al toen partijen uit elkaar gingen. Desalniettemin heeft de vrouw er bewust voor gekozen de echtelijke woning over te nemen en in [plaats 3] te blijven wonen. De reden om naar [plaats 1] te verhuizen is onmiskenbaar de nieuwe relatie van de vrouw. Uit jurisprudentie volgt echter dat een nieuwe relatie geen noodzaak voor een verhuizing oplevert. De verhuizing naar [plaats 1] is niet voldoende doordacht en voorbereid. Bij de start van de procedure was het de bedoeling van de vrouw om zelf een woning in [plaats 2] te kopen. Tijdens de procedure heeft de vrouw samen met haar partner een woning in [plaats 1] gekocht. Nog los van de vraag of deze woning geschikt is voor een samengesteld gezin met in totaal vier kinderen, vormt het samenwonen van de vrouw met haar partner een wezenlijk risico. Er is geen sprake van een aantoonbare gezinsstructuur of gezamenlijke opvoedingservaring. Daar komt bij dat [plaats 1] voor de minderjarigen geen vertrouwde omgeving is, waar zij kunnen steunen op een sociaal netwerk.
4.2.2
Daarnaast is de man niet meegenomen in de schoolkeuze van de vrouw voor [basisschool] . Gezien de thans geldende afspraken tussen partijen over de zorgregeling, is sprake van een gelijkwaardige verdeling van zorg voor de minderjarigen. Weliswaar woont de man bij zijn ouders, maar het is de man zelf die hoofdzakelijk de dagelijkse zorg en opvoeding van de minderjarigen op zich neemt. Een verhuizing naar [plaats 1] zou de frequentie, duur en de kwaliteit van het contact tussen de man en de minderjarigen aanzienlijk beperken. Doordeweekse contactmomenten zijn door reistijd en logistiek praktisch niet haalbaar. Daarnaast zal het op en neer reizen van [plaats 1] naar [plaats 3] en terug (te)veel van de minderjarigen vragen. Dit betekent dat bij een verhuizing van de minderjarigen naar [plaats 1] het contact tussen de man en de minderjarigen zich hoofdzakelijk zal beperken tot het weekend, hetgeen een forse inperking is van het contact dat de man en minderjarigen nu samen hebben. Het voorstel van de vrouw biedt de man nagenoeg geen compensatie in zijn contacturen met de minderjarigen. De man wil ten aanzien van beide minderjarigen vasthouden aan de huidige zorgregeling.
4.2.3
Ook geeft de vrouw onvoldoende rekenschap van de impact die de verhuizing zal hebben op de minderjarigen. De minderjarigen zijn geworteld in [plaats 3] ; ze gaan in [plaats 3] naar school en de kinderopvang, hebben er vriendjes en vriendinnetjes, zwemles, sport en hebben contact met familieleden waarmee zij sinds hun geboorte een sterke band hebben opgebouwd. Deze vertrouwde omgeving vormt de basis voor hun dagelijkse structuur, veiligheid en ontwikkeling. Belangrijk is dat dit behouden blijft.
4.2.4
Verder wijst de man erop dat de communicatie tussen partijen op onderdelen functioneert, maar dat sprake is van een ongelijke machtsverhouding tussen partijen, waarbij de vrouw zich controlerend opstelt naar de man en er weinig ruimte is voor overleg buiten de voorwaarden van de vrouw. De man maakt zich ernstig zorgen dat de dynamiek tussen partijen bij een grotere fysieke afstand zal verergeren, waarbij het gezamenlijk gezag feitelijk zal worden uitgehold en beslissingen eenzijdig door de vrouw genomen zullen worden en overleg plaatsmaakt voor oplegging. Gelet op dit alles is het volgens de vader niet in het belang van de minderjarigen om naar [plaats 1] te verhuizen. Mocht de rechtbank desondanks aan de vrouw wel vervangende toestemming voor de verhuizing verlenen, dan verzoekt de man de beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. In het geval het verzoek van de vrouw tot vervangende toestemming voor verhuizing zou worden afgewezen en de vrouw zou besluiten zonder de minderjarigen naar [plaats 1] te verhuizen, verzoekt de man om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem te bepalen, een zorgregeling tussen de vrouw en de minderjarigen vast te stellen en te bepalen dat de vrouw de voormalige echtelijke woning voor een bedrag van € 347.500,- ter overname aan de man biedt. De stelling van de vrouw dat zij niet zonder de minderjarigen zou verhuizen naar [plaats 1] acht de man onvoldoende betrouwbaar.
Standpunt van de Raad
4.3
De Raad heeft naar voren gebracht dat het beide partijen wordt gegund om een wezenlijk onderdeel uit te maken van het leven van de minderjarigen. Het is belangrijk dat er een oplossing komt voor de huidige situatie. De Raad adviseert partijen om een mediationtraject te gaan volgen om er samen uit te komen. Tijdens de mondelinge behandeling is echter gebleken dat de man daarvoor op dit moment geen ruimte ziet. Belangrijk is dat de minderjarigen duidelijkheid gaan krijgen waar zij gaan opgroeien. De minderjarigen verblijven in [plaats 3] op de dagen dat zij omgang hebben met de man en verblijven veelal in [plaats 2] op de dagen dat zij omgang hebben met de vrouw. De vrouw heeft aangegeven dat wanneer zij geen toestemming krijgt om samen met de minderjarigen naar [plaats 1] te verhuizen, zij in [plaats 3] zal blijven wonen maar haar vrije tijd samen met de minderjarigen zal doorbrengen in [plaats 2] en omgeving. Gelet hierop, en omdat het belangrijk is dat er rust voor de minderjarigen wordt gecreëerd, adviseert de Raad om het verzoek van de vrouw tot vervangende toestemming voor verhuizing, en de daarmee overige samenhangende verzoeken van de vrouw, toe te wijzen en om de voorwaardelijke verzoeken van de man af te wijzen.

5.De beoordeling

Vervangende toestemming voor verhuizing, BRP-inschrijving en inschrijving school
Juridisch kader
5.1
Op grond van artikel 1:253a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de vrouw voor het verhuizen met de minderjarigen naar [plaats 1] , de inschrijving van de minderjarigen in de BRP van de gemeente [plaats 1] en de inschrijving van de minderjarigen op [basisschool] toestemming van de man nodig heeft. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.2
Op grond van artikel 1:253a, vijfde lid, van het BW beproeft de rechtbank, alvorens te beslissen, een vergelijk tussen partijen. De rechtbank stelt vast, gelet op de uiteenlopende standpunten van partijen, dat overeenstemming tussen hen over de verhuizing van de vrouw met de minderjarigen naar [plaats 1] , de inschrijving van de minderjarigen in de BRP van de gemeente [plaats 1] en de inschrijving van de minderjarigen op [basisschool] , niet mogelijk is. Het volgen van een mediationtraject wordt niet door beide partijen ondersteund. Dit betekent dat de rechtbank zal beslissen.
5.3
Volgens vaste jurisprudentie dient de rechtbank bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle betrokken belangen af te wegen. Hoewel het belang van de minderjarige een overweging van de eerste orde dient te zijn bij deze belangenafweging, neemt dat niet weg dat – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – andere belangen zwaarder kunnen wegen. Omstandigheden die een rol kunnen spelen bij de beoordeling zijn onder meer: het recht en belang van de verhuizende ouder en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten, de noodzaak om te verhuizen, de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid, de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren, de leeftijd van de minderjarige, de te overbruggen afstanden en de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg.
Afweging van belangen
5.4
Partijen hebben na hun uiteengaan een ouderschapsplan opgemaakt. Daarin hebben zij een zorgregeling afgesproken, welke regeling zij in de loop van 2024 in overleg met elkaar hebben gewijzigd met daarin een uitbreiding van de zorgtaken voor de man. Sinds in ieder geval eind oktober 2024 tot op heden wordt feitelijk uitvoering gegeven aan een zorgregeling zoals omschreven in rechtsoverweging 2.5 van deze beschikking, die neerkomt op een co-ouderschapsregeling. Bij het maken van deze afspraken zijn partijen uitgegaan van de situatie waarin beide partijen in [plaats 3] wonen en hun zorgtaken kunnen combineren met hun werkzaamheden. De rechtbank volgt de vrouw dus niet in haar stelling dat een verhuizing binnen [plaats 3] , waarvoor zij geen toestemming zou behoeven te vragen, op één lijn valt te stellen met een verhuizing naar [plaats 1] . Het betreft hier verschillende woonplaatsen op groter afstand van elkaar en met totaal andere reisomstandigheden.
5.5
De thans door de vrouw geuite wens om naar [plaats 1] te verhuizen staat naar het oordeel van de rechtbank haaks op deze gezamenlijke overwegingen en leidt ertoe dat de zorgregeling door de grotere reisafstand tussen [plaats 3] en [plaats 1] niet langer op dezelfde wijze als voorheen uitvoerbaar zal zijn.
5.6
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling stelt de rechtbank vast dat de voorgenomen verhuizing van de vrouw van [plaats 3] naar [plaats 1] vooral is ingegeven door de persoonlijke wens van de vrouw om met haar partner en zijn kinderen samen te wonen, in een omgeving waar de vrouw haar familie en netwerk heeft. De vrouw stelt in dit verband dat zij geen binding met [plaats 3] heeft, en dat zij zich daar eenzaam en verlaten voelt. Dit is een duidelijk en te respecteren belang van de vrouw, maar vormt naar het oordeel van de rechtbank onder de door de vrouw geschetste omstandigheden geen noodzaak voor een verhuizing. Voor zover er nu een noodzaak zou zijn ontstaan omdat de vrouw lopende deze procedure samen met haar partner een woning heeft gekocht in [plaats 1] en in het kader daarvan verplichtingen is aangegaan, geldt dat zij deze situatie zelf heeft gecreëerd. Deze omstandigheid komt naar het oordeel van de rechtbank dan ook voor haar eigen rekening en risico.
5.7
Ook anderszins heeft de vrouw niet aangetoond dat een verhuizing voor haar samen met de minderjarigen naar [plaats 1] noodzakelijk is. Daarbij overweegt de rechtbank dat de problemen die de vrouw ervaart in de relatie met de ouders van de man, bij wie de man woont, niet zullen oplossen met een verhuizing. Weliswaar zal de verhuizing leiden tot een grotere fysieke afstand tussen de vrouw en de ouders van de man, maar dit brengt geen verandering in de rol die de ouders van de man in de verzorging en opvoeding van de minderjarigen spelen op het moment dat zij bij de man zijn, waarmee de vrouw de meeste moeite lijkt te hebben. Bovendien heeft de man gemotiveerd betwist dat sprake zou zijn van controle of bemoeienis door zijn ouders ten aanzien van de vrouw en de minderjarigen noch van structureel of ongewenst contact. Dat de minderjarigen gedurende de week, in ieder geval op de dagen dat zij omgang met de vrouw hebben, bijna dagelijks op en neer reizen tussen [plaats 3] en [plaats 2] (en in de toekomst [plaats 1] ), is het gevolg van de keuzes die de vrouw hierin zelf maakt. Deze omstandigheid vormt naar het oordeel van de rechtbank, hoewel zij begrijpt dat het reizen voor de minderjarigen belastend is, geen noodzaak voor een verhuizing. Bovendien is het de keuze van de vrouw om de frequentie van deze reis te bepalen.
5.8
De rechtbank is van oordeel dat de voorgenomen verhuizing een grote inperking oplevert in het contact tussen de man en de minderjarigen. Uitgangspunt dient naar het oordeel van de rechtbank te zijn dat de door partijen overeengekomen zorgregeling zoveel mogelijk in stand blijft. In geval van een verhuizing naar [plaats 1] zal de huidige co-ouderschapsregeling ten aanzien van [minderjarige 1] , en op het moment dat [minderjarige 2] vier jaar oud wordt ook ten aanzien van [minderjarige 2] , komen te vervallen. Gezien de reisafstand en de daarmee gepaarde reistijd tussen [plaats 3] en [plaats 1] , zullen de minderjarigen doordeweeks niet meer bij de man kunnen verblijven, althans niet meer van woensdag tot en met donderdag dan wel vrijdag met overnachting. De door de vrouw voorgestelde zorgregeling biedt onvoldoende compensatie gelet op de huidige zorgregeling
5.9
De rechtbank acht het zowel in het belang van de minderjarigen, als in het belang van de man, dat de man een belangrijke rol in de verzorging en opvoeding van de minderjarigen kan blijven spelen en dat de huidige verdeling van de zorg zoals partijen die hebben afgesproken, in omvang blijft bestaan. De rechtbank ziet dat bij een verhuizing van de minderjarigen naar [plaats 1] niet gebeuren. Naarmate de minderjarigen ouder worden, zal hun sociale leven zich steeds meer in [plaats 1] gaan afspelen, zoals afspraken met vrienden, sport- en hobbyactiviteiten en het eventueel vervullen van een bijbaantje. Dit betekent dat er meer druk zal komen te staan op het verblijf van de minderjarigen in [plaats 3] , weg van hun sociale leven in [plaats 1] .
5.1
Verder overweegt de rechtbank nog dat haar niet is gebleken dat de wijze waarop de man zijn ouderrol vervult aanleiding geeft tot een aanpassing van de zorgregeling. De vrouw heeft haar zorgen geuit of de man, in verband met zijn autisme spectrum stoornis, de dagelijkse, intensieve zorg voor de minderjarigen wel voldoende aankan, maar voor deze zorgen ziet de rechtbank onvoldoende onderbouwing in de voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken. Gesteld noch gebleken is dat de man niet voldoende tegemoet kan komen aan de wensen en opvoedbehoeften van de minderjarigen. Bovendien heeft de vrouw, ondanks de door haar gestelde zorgen, in de loop van 2024 juist ingestemd met een uitbreiding van de zorg- en opvoedingstaken van de man.
5.11
Onduidelijk is ook waar de activiteiten van de minderjarigen bij een eventuele verhuizing zich gaan voortzetten, zoals onder meer de kinderopvang van [minderjarige 2] en de zwemlessen van [minderjarige 1] , en wat hierin de mogelijkheden zijn. Gebleken is verder dat de vrouw bij [basisschool] heeft geïnformeerd over een mogelijke inschrijving van [minderjarige 1] op deze school, maar in deze schoolkeuze is de man niet meegenomen door de vrouw. Daarnaast gaat de vrouw er in geval van een verhuizing naar [plaats 1] vanuit dat de man een groot deel van het vervoer van de minderjarigen op zich kan nemen, maar ook hierover heeft geen overleg tussen partijen plaatsgevonden. Weliswaar heeft de vrouw aangegeven bereid te zijn om de man in de te verwachten extra (reis)kosten financieel tegemoet te komen, maar een concreet voorstel van de vrouw aan de man ontbreekt.
5.12
Alle hierboven genoemde omstandigheden en belangen, met name ook de belangen van de vrouw bij haar voorgenomen verhuizing, tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat het recht van de vrouw en haar belang om met de minderjarigen te verhuizen naar [plaats 1] en de vrijheid om haar leven opnieuw in te richten niet zwaarder wegen dan het belang van de minderjarigen en de man bij een voortgezet verblijf van de minderjarigen in [plaats 3] .
5.13
Op grond hiervan zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing van de minderjarigen van [plaats 3] naar [plaats 1] afwijzen. Gelet op deze afwijzing zal de rechtbank de (overige) verzoeken van de vrouw tot vervangende toestemming voor inschrijving van de minderjarigen in de BRP van de gemeente [plaats 1] alsook de inschrijving van de minderjarigen op bassischool [basisschool] (althans de man te veroordelen tot zijn medewerking daarvan onder straffe van een dwangsom) eveneens afwijzen.
Voorwaardelijke verzoeken van de man
5.14
De man heeft voorwaardelijke verzoeken ingediend voor het geval de vrouw, ondanks dat haar geen vervangende toestemming voor een verhuizing van de minderjarigen van [plaats 3] naar [plaats 1] zou worden verleend, toch zou besluiten om zonder de minderjarigen te verhuizen naar [plaats 1] . Deze situatie is tijdens de mondelinge behandeling besproken. De vrouw heeft verklaard dat zij, indien haar geen vervangende toestemming voor een verhuizing van de minderjarigen van [plaats 3] naar [plaats 1] wordt verleend, niet zonder de minderjarigen naar [plaats 1] zal verhuizen, en haar woning in [plaats 3] zal behouden. Nu de vrouw dit zonder enig voorbehoud heeft verklaard, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaring van de vrouw. Dit betekent dat de voorwaardelijke verzoeken van de man bij gebrek aan belang zullen worden afgewezen.
Slotoverweging
5.15
Tot slot overweegt de rechtbank dat de minderjarigen nog jong zijn waardoor partijen nog lange tijd samen het ouderschap zullen moeten vervullen en invullen. Weliswaar zijn partijen in staat met elkaar te communiceren, maar met betrekking tot de voorgenomen verhuizing van de vrouw samen met de minderjarigen naar [plaats 1] zijn partijen er samen niet uit gekomen en heeft de rechtbank hierover de knoop moeten doorhakken. De rechtbank sluit niet uit dat deze procedure de verhoudingen tussen partijen op scherp heeft gezet. Belangrijk is wel dat partijen, al dan niet met behulp van hulpverlening, met elkaar in overleg blijven. Met het ouder worden van de minderjarigen zullen nog vele beslissingen samen over de minderjarigen genomen moeten worden.
Proceskosten
5.16
Gelet op het familierechtelijke karakter van de zaak zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
wijst de verzoeken af;
6.2
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2025 door mr. Sumner, voorzitter, mr. Van Leuven en mr. Skrotzk, allen kinderrecthers, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.