In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, op 18 juni 2025, wordt de zaak behandeld van eiser die in beroep is gegaan tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het CBR had op 11 oktober 2024 besloten dat eiser een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid moest ondergaan, na het schorsen van zijn rijbewijs vanwege het weigeren mee te werken aan een bloedonderzoek op 20 juli en 4 augustus 2024. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, en het CBR heeft het besluit herroepen voor de schorsing van het rijbewijs, maar het onderzoek naar rijgeschiktheid bleef in stand.
Tijdens de zitting op 18 juni 2025 heeft eiser aangevoerd dat hij niet schuldig is aan het weigeren van het bloedonderzoek. Hij overhandigde een proces-verbaal van de zitting bij de politierechter van 12 februari 2025, waaruit bleek dat hij was vrijgesproken. De politierechter oordeelde dat het bevel tot medewerking aan het bloedonderzoek niet terecht was gegeven, omdat de verdenking pas was ontstaan nadat de politie eiser had gedwongen om weg te rijden.
De rechtbank oordeelt dat het CBR zijn besluit niet kon baseren op het proces-verbaal van 4 augustus 2024, omdat de vrijspraak van eiser aantoont dat het bevel tot medewerking aan het bloedonderzoek niet terecht was. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. Eiser krijgt recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. M. Koek, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A. de Kraker, griffier.