4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 5 juli 2024 rond middernacht heeft er een geweldsincident plaatsgevonden in het Valkenbergpark in Breda. De rechtbank stelt vast dat hierbij drie personen betrokken waren; dhr. [slachtoffer], verdachte en [medeverdachte] . Ook staat vast dat er bij het slachtoffer sprake was van letsel. Verdachte had een gebroken neus, een fractuur aan zijn linker sinusvoorwand, vier gebroken ribben en loszittende tanden.
Bij verdachte zijn weggenomen een horloge, bril en geld.
Vaststelling geweldshandelingen
Het incident is op camerabeelden van het park te zien. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat wat er op de beelden te zien is niet overeenkomt met de beschrijving door de politie die zich in het dossier bevindt. De officier van justitie gaat hier wel vanuit. De rechtbank heeft zowel bij de voorbereiding van de zaak, op zitting en in raadkamer de beelden uitgebreid bekeken en ingezoomd en vertraagd afgespeeld. De rechtbank constateert dat het volgende is gebeurd, waarbij de rechtbank de beelden met kenmerk VC006 als meest relevant beschouwt.
Op de beelden is te zien dat het slachtoffer wegloopt van de twee verdachten, die achter hem aanlopen. Verdachte heeft een zwart jack aan en [medeverdachte] een blauw jack. Op enig moment pakt [medeverdachte] het slachtoffer vast, waarna het slachtoffer op zijn rechter zij op de grond valt. Op de beelden is op 28:58 te zien dat verdachte met geschoeide voet een harde trap in de richting van het hoofd van het slachtoffer geeft. Deze schop raakt het slachtoffer niet. Het slachtoffer stribbelt wat tegen en komt overeind. [medeverdachte] pakt hem dan weer vast. Nadat het slachtoffer overeind is gekomen en terwijl [medeverdachte] hem nog steeds vast heeft, worden de benen van het slachtoffer door verdachte onder hem uit geschopt. Hierdoor valt het slachtoffer op zijn linker zij op de grond. Dit gebeurt op minuut 29:11 van de beelden. Op dat moment is er een neergaande trappende beweging door verdachte te zien. Of en waar deze het slachtoffer raakt, is niet precies vast te stellen. Op 29:16 minuut is te zien dat verdachte met geschoeide voet schopt in de richting van het hoofd van het slachtoffer, die op dat moment op de grond ligt en nog steeds door [medeverdachte] wordt vastgehouden. Verdachte verliest bij het geven van deze schop zijn schoen. Na het uitdelen van de eerste schop deelt verdachte nog twee schoppen uit in de richting van het hoofd van het slachtoffer. Hierop blijft het slachtoffer op de grond liggen. Verdachte lijkt iets van de grond op te rapen, doet zijn schoen aan en vervolgens lopen de verdachten samen weg.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of kan worden vastgesteld dat verdachte met zijn laatste drie schoppen richting het hoofd van verdachte ook daadwerkelijk het hoofd heeft geraakt. Het gaat hierbij om de schoppen die hij heeft uitgedeeld nadat verdachte het slachtoffer naar de grond heeft gewerkt door zijn benen onder hem vandaan te schoppen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het slachtoffer niet heeft geraakt. De rechtbank hecht echter geen waarde aan deze verklaring. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij zo dronken was dat hij zich bijna niets kon herinneren. De raadsvrouw heeft betoogd dat uit de beelden volgt dat verdachte bij het uitdelen van de schoppen de arm van [medeverdachte] raakte en niet het gezicht van het slachtoffer. De rechtbank constateert met de raadsvrouw dat het erop lijkt dat verdachte inderdaad de arm van [medeverdachte] raakte. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat hij met zijn schoppen niet ook het gezicht van het slachtoffer heeft geraakt.
De rechtbank neemt op de beelden waar dat het hoofd van het slachtoffer naar achteren beweegt als verdachte de eerste schop met geschoeide voet uitdeelt. Daarnaast was er aanzienlijk letsel. Het ontstaan van dit letsel is op geen enkele andere manier te verklaren dan door het schoppen van verdachte. Het verweer van de raadsvrouw dat het letsel op een ander moment gedurende het incident kan zijn ontstaan wordt door de rechtbank verworpen, nu te zien is op de beelden dat het slachtoffer twee keer valt, beide keren op zijn zij en zonder dat zijn gezicht het asfalt raakt.
Bovendien is op de beelden te zien dat het slachtoffer zich in eerste instantie probeerde te onttrekken door weg te lopen, zich enigszins te verzetten en op te staan nadat hij de eerste keer door [medeverdachte] naar de grond was gewerkt. Pas nadat de schoppen door verdachte waren uitgedeeld bleef het slachtoffer roerloos op de grond liggen. Daaruit concludeert de rechtbank dat het letsel moet zijn ontstaan door toedoen van het handelen van verdachte.
Gelet op voornoemde is de rechtbank van oordeel dat vast staat dat verdachte ten minste eenmaal, met geschoeide voet, het hoofd van het slachtoffer heeft geraakt.
Poging doodslag
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte zich met zijn handelen schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte erop uit was om het slachtoffer te doden. Van dit “vol’’ opzet was dan ook geen sprake. Van een poging doodslag kan echter ook sprake zijn indien er sprake was van voorwaardelijk opzet. Hiervan is sprake als er een aanmerkelijke kans bestond op een bepaald gevolg (in deze zaak de dood) en als verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank overweegt in dit kader als volgt.
Voorwaardelijk opzet
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat er sprake was van een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Verdachte heeft meermalen tegen/in de richting van het hoofd geschopt, waarvan ten minste eenmaal met geschoeide voet raak was. Uit de beelden volgt ook dat dit schoppen met kracht gebeurde. Verdachte haalt iedere keer zijn been naar achteren en haalt uit alsof hij een voetbal hard wil wegschoppen. Het hoofd van het slachtoffer bewoog na de eerste schop ook naar achteren. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel is van het menselijk lichaam. Al een enkele harde schop tegen het hoofd kan, afhankelijk van de aard van de schop, tot de dood leiden. Dat in dit specifieke geval sprake was van dergelijk ernstig geweld volgt uit het letsel en hetgeen hierover in het dossier staat. Door een arts is aangegeven dat hij het letsel als zeer ernstig ziet en dat het levensbedreigend had kunnen zijn.
Naar uiterlijke verschijningsvorm zijn de schoppen ook zozeer gericht op het teweeg brengen van het gevolg dat niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Hierbij neemt de rechtbank ook de eerder gegeven schop en de omvang van het geweld in aanmerking. De eerdere schop was weliswaar mis, maar verdachte heeft ook op dat eerdere moment met geschoeide voet een harde schop in de richting van het hoofd van verdachte gegeven. Even later heeft verdachte opnieuw schoppen uitgedeeld, waarbij verdachte bij de eerstvolgende schop richting het hoofd van het slachtoffer zijn schoen aan had toen hij uithaalde.
Op basis van voornoemde is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag.
Feit 2
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte niet alleen geweld heeft gepleegd, maar ook het oogmerk had op de diefstal.
De rechtbank stelt vast dat het slachtoffer is bestolen. Tijdens de fouillering van de medeverdachte is bij hem een Breitling horloge en bril van het slachtoffer aangetroffen. Uit de aangifte volgt dat aan het slachtoffer, meteen nadat hij verdachten aansprak, werd gevraagd of hij geld bij zich had. Hierna is er naar het slachtoffer ‘horloge, horloge’ geroepen. Dit laatste werd geroepen zodra het slachtoffer werd was vastgepakt door medeverdachte. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat het de medeverdachte is geweest die dit heeft geroepen. De uitingen over het geld en het horloge zijn naar het oordeel van de rechtbank duidelijke indicatoren dat [medeverdachte] het slachtoffer goederen afhandig wilde maken. Verdachte moet dit ook gehoord hebben, nu hij steeds vanaf het eerste moment vlakbij medeverdachte en het slachtoffer is geweest. Desondanks heeft verdachte besloten om bij [medeverdachte] te blijven en het slachtoffer te achtervolgen, ook toen [medeverdachte] het slachtoffer vastgreep en in eerste instantie op de grond gooide. Dit terwijl verdachte een andere keuze had. De derde persoon die kort daarvoor bij de verdachten was bleef immers staan en volgde het slachtoffer niet.
Vervolgens heeft verdachte zich aangesloten bij de gedragingen van medeverdachte door ook geweld uit te gaan oefenen. Bovendien zat [medeverdachte] met zijn handen in de zakken van het slachtoffer toen verdachte de latere drie schoppen richting het hoofd van het slachtoffer maakte. Op dit moment moet het duidelijk zijn geweest dat medeverdachte uitvoering gaf aan zijn plan tot het plegen van een diefstal. Toch besloot verdachte de schoppen uit te delen. Door het plegen van het geweld door verdachte is het [medeverdachte] makkelijk gemaakt om de diefstal te plegen. Op de beelden is immers te zien dat het slachtoffer in eerste instantie enig verzet pleegt en probeert weg te komen. Dit volgt ook uit zijn aangifte, waarin hij heeft verklaard dat hij zijn horloge wilde vasthouden. Nadat de trappen zijn uitgedeeld lag het slachtoffer weerloos op de grond en kon hij geen weerstand meer bieden. Na de diefstal vertrekken de twee verdachten.
Uit alle voorgaande omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank dat bij verdachte het oogmerk op de diefstal aanwezig was, ook al voerde zijn medeverdachte de wegnemingshandelingen uit.
De rechtbank is gelet op voornoemde ook van oordeel dat de bijdrage van verdachte aan de diefstal met geweld van dusdanig gewicht was dat er sprake was van medeplegen.
Dit maakt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld.
Gelet op het feit dat verdachte met een en dezelfde handeling meerdere strafbare feiten heeft gepleegd is er sprake van eendaadse samenloop.