ECLI:NL:RBZWB:2025:3954

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
02/223047-24; 02/239833-23 (TUL)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en medeplegen van diefstal met geweld in Breda

Op 25 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag en het medeplegen van diefstal met geweld. De zaak betreft een geweldsincident dat plaatsvond op 5 juli 2024 in het Valkenbergpark in Breda, waarbij de verdachte en een medeverdachte het slachtoffer ernstig hebben mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere keren tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt, wat heeft geleid tot ernstig letsel, waaronder een gebroken neus en gebroken ribben. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met aftrek en een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, gezien de aard van het geweld en de omstandigheden waaronder het plaatsvond. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte ook betrokken was bij de diefstal van een horloge en geld van het slachtoffer, wat leidde tot de conclusie dat hij zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van diefstal met geweld. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/223047-24; 02/239833-23 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 25 juni 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de PI Nieuwegein
raadsvrouw mr. N. van Vliet, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 juni 2025, waarbij de officier van justitie, mr. L. van Hemert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag, dan wel zware mishandeling of een poging hiertoe (feit 1) en het medeplegen van diefstal met geweld (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag en het medeplegen van diefstal met geweld. Verdachte heeft het slachtoffer meerdere keren tegen het hoofd geschopt, hiermee heeft hij voorwaardelijk opzet gehad op de dood van het slachtoffer. Dit deed hij, terwijl er dingen zijn geroepen over het afgeven van geld en een horloge. Er zijn ook goederen aangetroffen in de jas van de medeverdachte. Er is sprake van eendaadse samenloop.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van poging doodslag, zware mishandeling en diefstal met geweld kan komen. Uit de beelden volgt niet dat verdachte het hoofd van het slachtoffer heeft geraakt, hij raakte de arm van de medeverdachte. Verdachte kan het letsel op een ander moment gedurende het incident hebben opgelopen. Er was ook geen sprake van zwaar lichamelijk letsel. Met betrekking tot de poging zware mishandeling heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Bij feit 2 ontbreekt het oogmerk van verdachte op de diefstal.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 5 juli 2024 rond middernacht heeft er een geweldsincident plaatsgevonden in het Valkenbergpark in Breda. De rechtbank stelt vast dat hierbij drie personen betrokken waren; dhr. [slachtoffer], verdachte en [medeverdachte] . Ook staat vast dat er bij het slachtoffer sprake was van letsel. Verdachte had een gebroken neus, een fractuur aan zijn linker sinusvoorwand, vier gebroken ribben en loszittende tanden.
Bij verdachte zijn weggenomen een horloge, bril en geld.
Feit 1
Vaststelling geweldshandelingen
Het incident is op camerabeelden van het park te zien. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat wat er op de beelden te zien is niet overeenkomt met de beschrijving door de politie die zich in het dossier bevindt. De officier van justitie gaat hier wel vanuit. De rechtbank heeft zowel bij de voorbereiding van de zaak, op zitting en in raadkamer de beelden uitgebreid bekeken en ingezoomd en vertraagd afgespeeld. De rechtbank constateert dat het volgende is gebeurd, waarbij de rechtbank de beelden met kenmerk VC006 als meest relevant beschouwt.
Op de beelden is te zien dat het slachtoffer wegloopt van de twee verdachten, die achter hem aanlopen. Verdachte heeft een zwart jack aan en [medeverdachte] een blauw jack. Op enig moment pakt [medeverdachte] het slachtoffer vast, waarna het slachtoffer op zijn rechter zij op de grond valt. Op de beelden is op 28:58 te zien dat verdachte met geschoeide voet een harde trap in de richting van het hoofd van het slachtoffer geeft. Deze schop raakt het slachtoffer niet. Het slachtoffer stribbelt wat tegen en komt overeind. [medeverdachte] pakt hem dan weer vast. Nadat het slachtoffer overeind is gekomen en terwijl [medeverdachte] hem nog steeds vast heeft, worden de benen van het slachtoffer door verdachte onder hem uit geschopt. Hierdoor valt het slachtoffer op zijn linker zij op de grond. Dit gebeurt op minuut 29:11 van de beelden. Op dat moment is er een neergaande trappende beweging door verdachte te zien. Of en waar deze het slachtoffer raakt, is niet precies vast te stellen. Op 29:16 minuut is te zien dat verdachte met geschoeide voet schopt in de richting van het hoofd van het slachtoffer, die op dat moment op de grond ligt en nog steeds door [medeverdachte] wordt vastgehouden. Verdachte verliest bij het geven van deze schop zijn schoen. Na het uitdelen van de eerste schop deelt verdachte nog twee schoppen uit in de richting van het hoofd van het slachtoffer. Hierop blijft het slachtoffer op de grond liggen. Verdachte lijkt iets van de grond op te rapen, doet zijn schoen aan en vervolgens lopen de verdachten samen weg.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of kan worden vastgesteld dat verdachte met zijn laatste drie schoppen richting het hoofd van verdachte ook daadwerkelijk het hoofd heeft geraakt. Het gaat hierbij om de schoppen die hij heeft uitgedeeld nadat verdachte het slachtoffer naar de grond heeft gewerkt door zijn benen onder hem vandaan te schoppen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het slachtoffer niet heeft geraakt. De rechtbank hecht echter geen waarde aan deze verklaring. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij zo dronken was dat hij zich bijna niets kon herinneren. De raadsvrouw heeft betoogd dat uit de beelden volgt dat verdachte bij het uitdelen van de schoppen de arm van [medeverdachte] raakte en niet het gezicht van het slachtoffer. De rechtbank constateert met de raadsvrouw dat het erop lijkt dat verdachte inderdaad de arm van [medeverdachte] raakte. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat hij met zijn schoppen niet ook het gezicht van het slachtoffer heeft geraakt.
De rechtbank neemt op de beelden waar dat het hoofd van het slachtoffer naar achteren beweegt als verdachte de eerste schop met geschoeide voet uitdeelt. Daarnaast was er aanzienlijk letsel. Het ontstaan van dit letsel is op geen enkele andere manier te verklaren dan door het schoppen van verdachte. Het verweer van de raadsvrouw dat het letsel op een ander moment gedurende het incident kan zijn ontstaan wordt door de rechtbank verworpen, nu te zien is op de beelden dat het slachtoffer twee keer valt, beide keren op zijn zij en zonder dat zijn gezicht het asfalt raakt.
Bovendien is op de beelden te zien dat het slachtoffer zich in eerste instantie probeerde te onttrekken door weg te lopen, zich enigszins te verzetten en op te staan nadat hij de eerste keer door [medeverdachte] naar de grond was gewerkt. Pas nadat de schoppen door verdachte waren uitgedeeld bleef het slachtoffer roerloos op de grond liggen. Daaruit concludeert de rechtbank dat het letsel moet zijn ontstaan door toedoen van het handelen van verdachte.
Gelet op voornoemde is de rechtbank van oordeel dat vast staat dat verdachte ten minste eenmaal, met geschoeide voet, het hoofd van het slachtoffer heeft geraakt.
Poging doodslag
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte zich met zijn handelen schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte erop uit was om het slachtoffer te doden. Van dit “vol’’ opzet was dan ook geen sprake. Van een poging doodslag kan echter ook sprake zijn indien er sprake was van voorwaardelijk opzet. Hiervan is sprake als er een aanmerkelijke kans bestond op een bepaald gevolg (in deze zaak de dood) en als verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank overweegt in dit kader als volgt.
Voorwaardelijk opzet
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat er sprake was van een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Verdachte heeft meermalen tegen/in de richting van het hoofd geschopt, waarvan ten minste eenmaal met geschoeide voet raak was. Uit de beelden volgt ook dat dit schoppen met kracht gebeurde. Verdachte haalt iedere keer zijn been naar achteren en haalt uit alsof hij een voetbal hard wil wegschoppen. Het hoofd van het slachtoffer bewoog na de eerste schop ook naar achteren. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel is van het menselijk lichaam. Al een enkele harde schop tegen het hoofd kan, afhankelijk van de aard van de schop, tot de dood leiden. Dat in dit specifieke geval sprake was van dergelijk ernstig geweld volgt uit het letsel en hetgeen hierover in het dossier staat. Door een arts is aangegeven dat hij het letsel als zeer ernstig ziet en dat het levensbedreigend had kunnen zijn.
Naar uiterlijke verschijningsvorm zijn de schoppen ook zozeer gericht op het teweeg brengen van het gevolg dat niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Hierbij neemt de rechtbank ook de eerder gegeven schop en de omvang van het geweld in aanmerking. De eerdere schop was weliswaar mis, maar verdachte heeft ook op dat eerdere moment met geschoeide voet een harde schop in de richting van het hoofd van verdachte gegeven. Even later heeft verdachte opnieuw schoppen uitgedeeld, waarbij verdachte bij de eerstvolgende schop richting het hoofd van het slachtoffer zijn schoen aan had toen hij uithaalde.
Op basis van voornoemde is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag.
Feit 2
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte niet alleen geweld heeft gepleegd, maar ook het oogmerk had op de diefstal.
De rechtbank stelt vast dat het slachtoffer is bestolen. Tijdens de fouillering van de medeverdachte is bij hem een Breitling horloge en bril van het slachtoffer aangetroffen. Uit de aangifte volgt dat aan het slachtoffer, meteen nadat hij verdachten aansprak, werd gevraagd of hij geld bij zich had. Hierna is er naar het slachtoffer ‘horloge, horloge’ geroepen. Dit laatste werd geroepen zodra het slachtoffer werd was vastgepakt door medeverdachte. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat het de medeverdachte is geweest die dit heeft geroepen. De uitingen over het geld en het horloge zijn naar het oordeel van de rechtbank duidelijke indicatoren dat [medeverdachte] het slachtoffer goederen afhandig wilde maken. Verdachte moet dit ook gehoord hebben, nu hij steeds vanaf het eerste moment vlakbij medeverdachte en het slachtoffer is geweest. Desondanks heeft verdachte besloten om bij [medeverdachte] te blijven en het slachtoffer te achtervolgen, ook toen [medeverdachte] het slachtoffer vastgreep en in eerste instantie op de grond gooide. Dit terwijl verdachte een andere keuze had. De derde persoon die kort daarvoor bij de verdachten was bleef immers staan en volgde het slachtoffer niet.
Vervolgens heeft verdachte zich aangesloten bij de gedragingen van medeverdachte door ook geweld uit te gaan oefenen. Bovendien zat [medeverdachte] met zijn handen in de zakken van het slachtoffer toen verdachte de latere drie schoppen richting het hoofd van het slachtoffer maakte. Op dit moment moet het duidelijk zijn geweest dat medeverdachte uitvoering gaf aan zijn plan tot het plegen van een diefstal. Toch besloot verdachte de schoppen uit te delen. Door het plegen van het geweld door verdachte is het [medeverdachte] makkelijk gemaakt om de diefstal te plegen. Op de beelden is immers te zien dat het slachtoffer in eerste instantie enig verzet pleegt en probeert weg te komen. Dit volgt ook uit zijn aangifte, waarin hij heeft verklaard dat hij zijn horloge wilde vasthouden. Nadat de trappen zijn uitgedeeld lag het slachtoffer weerloos op de grond en kon hij geen weerstand meer bieden. Na de diefstal vertrekken de twee verdachten.
Uit alle voorgaande omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank dat bij verdachte het oogmerk op de diefstal aanwezig was, ook al voerde zijn medeverdachte de wegnemingshandelingen uit.
De rechtbank is gelet op voornoemde ook van oordeel dat de bijdrage van verdachte aan de diefstal met geweld van dusdanig gewicht was dat er sprake was van medeplegen.
Dit maakt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld.
Gelet op het feit dat verdachte met een en dezelfde handeling meerdere strafbare feiten heeft gepleegd is er sprake van eendaadse samenloop.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1 primair
op 5 juli 2024 te Breda, , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om de heer [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meerdere malen in het gezicht van die [slachtoffer] heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
op 5 juli 2024 te Breda, op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander, een horloge en een bril en geld, die aan [slachtoffer] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door met zijn mededader,
- tegen die [slachtoffer] te zeggen "Wat moet je nou? Heb je geld bij je", en
- die [slachtoffer] achterna te rennen en vast te pakken en
- te roepen "Horloge, horloge" en
- die [slachtoffer] tegen het lichaam te schoppen/trappen en die [slachtoffer] daarbij ten val te brengen en
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag die [slachtoffer] tegen het gezicht en het lichaam te schoppen en
- het horloge van de pols en de bril van het hoofd van die [slachtoffer] af te trekken/pakken en
- in de kontzak van die [slachtoffer] te voelen en geld uit die kontzak te pakken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek en een proeftijd van twee jaar. Daarbij heeft de officier van justitie verzocht de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel niet langer is dan de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis zit. Aan het voorwaardelijk deel kunnen de algemene en geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft ernstig geweld tegen het slachtoffer gepleegd en heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan poging doodslag en het medeplegen van diefstal met geweld. Onder stevige invloed van drank heeft verdachte zich buiten zinnen getoond en heeft hij zonder enige terughoudendheid meerdere schoppen uitgedeeld, waarbij hij zeer hevig letsel heeft veroorzaakt. Verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Vervolgens is hij met de medeverdachte weggelopen en heeft hij het ernstig verwonde slachtoffer aan zijn lot overgelaten, terwijl deze roerloos op de grond lag. Het hevige geweld heeft tot op de dag van vandaag nog invloed op het leven van het slachtoffer, zoals blijkt uit zijn ter zitting afgelegde slachtofferverklaring. Deze gevolgen zijn zowel fysiek als mentaal. Daarnaast heeft verdachte het geweld gepleegd in de openbare ruimte, waarbij er mensen getuige zijn geweest van het geweld. Het is de nachtmerrie van iedere persoon die ’s-avonds over straat gaat om zonder enige reden zo te worden toegetakeld en het handelen van verdachte heeft die nachtmerrie voor het slachtoffer werkelijkheid gemaakt. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Bij het bepalen van de soort en hoogte van de straf houdt de rechtbank rekening met de straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd. Ook is er sprake van eendaadse samenloop. Gelet op de aard en ernst van het handelen van verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de duur van het voorarrest overstijgt.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Het is zorgwekkend dat verdachte op deze leeftijd al een omvangrijk strafblad heeft. Hij is al meerdere keren veroordeeld voor geweldsfeiten. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee. De rechtbank sluit haar ogen echter niet voor hetgeen verdachte op zijn nog jonge leeftijd al heeft meegemaakt. Zij vindt het van het grootste belang dat verdachte zijn uiterste best gaat doen om zijn leven na zijn detentie een positieve wending te geven. De reclassering wil verdachte nog een kans geven met een uitgebreid pakket aan voorwaarden, omdat verdachte heeft gezegd te willen veranderen en de rechtbank ziet dit aanbod van de reclassering als zeer positief. Het is echter wel aan verdachte zelf om deze kans te pakken. In het verleden is gebleken dat dit lastig is voor verdachte. Hierin ziet de rechtbank reden om een groter deel dan gevorderd van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen als stok achter de deur. Verdachte is nog jong en het wordt tijd om te beseffen dat een leven in en uit de gevangenis niet in zijn belang is.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met aftrek en een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. Daarbij zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden opleggen zoals geadviseerd door de reclassering.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 25.266,10 voor de feiten, waarvan € 12.766,20 aan materiële schade en € 12.500,-- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
Met betrekking tot de tandartskosten is de rechtbank van oordeel dat er bij gebrek aan wetenschap over de staat van het gebit voorafgaand aan het geweld onvoldoende kan worden vastgesteld wat het causale verband is tussen het gepleegde feit en de gemaakte kosten. De rechtbank neemt aan dat het geweld dat is toegepast loszittende tanden heeft veroorzaakt. Zij kan echter onvoldoende vaststellen welk deel van de behandeling en daarmee welk deel van de kosten reeds noodzakelijk was voorafgaand aan het ontstaan van deze schade. Het verder uitzoeken hiervan vorm een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank zal deze post niet-ontvankelijk verklaren. Dat geldt ook voor de reiskosten die met de tandartsbezoeken verband houden.
Met betrekking tot de gevorderde reiskosten van en naar de rechtbank overweegt de rechtbank dat uit vaste rechtspraak volgt dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank wijst de vordering op dit punt af.
Met betrekking tot de overige gevorderde materiële posten overweegt de rechtbank dat deze grotendeels niet betwist zijn en dat de vordering op die punten niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De rechtbank wijst deze bedragen toe. De gevorderde forfaitaire kosten voor de huishoudelijke hulp staan voldoende in verband staan met het bewezenverklaarde en deze post wordt toegewezen.
Immateriële schade
Artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor immateriële schade dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Hierbij moet de rechter rekening houden met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Het slachtoffer heeft ten gevolge van het bewezen verklaarde letsel opgelopen, ten gevolge waarvan hij in het ziekenhuis moest verblijven. Uit de op de terechtzitting geven toelichting op de vordering tot schadevergoeding blijkt ook welke impact het bewezen verklaarde op zijn persoonlijke leven heeft gehad. Die impact bestond niet alleen uit lichamelijk letsel. Het slachtoffer ervaart tot op heden psychische gevolgen van het strafbare feit. Gelet op de onderbouwing van de vordering en op wat er in vergelijkbare gevallen wordt toegekend, stelt de rechtbank de door de benadeelde partij geleden immateriële schade op voet van artikel 6:106 BW naar billijkheid vast op een bedrag van € 7.500,--, waarvan € 5.000,-- voor feit 1 en € 2.500,-- voor feit 2.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 9.401,--, waarvan € 1.901,-- aan materiële schade en € 7.500,-- immateriële schade. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast.
Hoofdelijkheid (feit 2)
De rechtbank stelt vast dat verdachte
feit 2samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel
voor zover dit ziet op feit 2hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Het voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van een maand gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter te Breda van 8 december 2023 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. Zij ziet geen aanknopingspunten om daarover andersluidend te beslissen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 36f, 45, 55, 312 en -287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert de eendaadse samenloop van:
feit 1 primair:poging doodslag
feit 2:medeplegen van diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* dat verdachte zich binnen 48 uur telefonisch meldt bij Reclassering Nederland 088-8041504. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door GGzE De Woenselse Poort of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na aanmelding middels IFZO en bij beschikbaarheid van hulpverlening. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* dat verdachte verblijft bij het beschermd wonen van de Doorpakkers of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Verdachte is reeds door de intake gekomen en kan instromen als er een bed voor hem beschikbaar is. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte geen alcohol gebruikt, meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
- draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* drie gram hennep (PL2000-2024168462-G2744429);
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 8 december 2023 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02/239833-23
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten;
een gevangenisstraf voor de duur van een maand.
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 9.401,--, waarvan € 1.901,-- aan materiële schade en € 7.500,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor een bedrag van
€ 4.401,--;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] (feiten 1 en 2), € 9.401,-- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 80 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor een bedrag van €4.401,--;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, mr. R. Combee en mr. K. Verhoeven, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 juni 2025.
Mr. Schnitzler-Strijbos is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

12.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 5 juli 2024 te Breda, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
de heer [slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven,
meerdere malen, in elk geval eenmaal (met geschoeide voet) in het gezicht, in elk geval tegen
het hoofd van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hijop of omstreeks 5 juli 2024 te Breda, in elk geval in Nederland,
aan de heer [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of gebroken
ribben en/of gebroken sinusvoorwand en/of losse/loszittende tanden, heeft
toegebracht, door die [slachtoffer] meerdere malen, in elk geval eenmaal tegen het gezicht en/of het
hoofd en/of de ribben te schoppen en/of te trappen;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 juli 2024 te Breda, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan de heer [slachtoffer] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meerdere malen, in elk geval eenmaal (met geschoeide voet) tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de ribben en/of de rug van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1
ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 5 juli 2024 te Breda, althans in Nederland, op of aan de openbare weg, het Stationsplein en/of de Willemstraat, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een horloge en/of een bril en/of geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door met zijn mededader(s), althans alleen,
- tegen die [slachtoffer] te zeggen "Wat moet je nou? Heb je geld bij je", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- die [slachtoffer] achterna te rennen en/of vast te pakken en/of
- te roepen "Horloge, horloge" en/of
- die [slachtoffer] tegen het lichaam te schoppen/trappen en/of die [slachtoffer] (daarbij) ten val te brengen en/of
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag die [slachtoffer] tegen het gezicht/hoofd en/of het lichaam te schoppen/trappen en/of
- het horloge van de pols en/of de bril van het hoofd van die [slachtoffer] af te trekken/pakken en/of
- in de (kont)zak van die [slachtoffer] te voelen en/of geld uit die (kont)zak te pakken;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)