ECLI:NL:RBZWB:2025:3958

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
BRE 24/5630 ZW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de toekenning van een Ziektewet-uitkering aan een ex-werkneemster en de verantwoordelijkheden van de eigenrisicodrager

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 24 juni 2025, wordt de toekenning van een Ziektewet-uitkering aan een ex-werkneemster van BKV Groep BV besproken. De ex-werkneemster had zich ziekgemeld met ingang van 2 april 2022, maar het UWV heeft vastgesteld dat zij al per 1 januari 2022 arbeidsongeschikt was. BKV Groep BV, als eigenrisicodrager, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, dat de ziekmelding met terugwerkende kracht heeft goedgekeurd. De rechtbank behandelt de argumenten van eiseres, die stelt dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de eerste ziektedag op 1 januari 2022 moet worden vastgesteld. De rechtbank concludeert dat het UWV niet voldoende bewijs heeft geleverd voor deze datum en dat er sprake is van een motiverings- en onderzoeksgebrek. De rechtbank geeft het UWV de gelegenheid om deze gebreken te herstellen binnen een termijn van twaalf weken. De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheids- en motiveringsplicht van het UWV bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid met terugwerkende kracht, vooral gezien de bijzondere positie van de eigenrisicodrager in het sociale zekerheidsstelsel.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5630 ZW

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 24 juni 2025 in de zaak tussen

BKV Groep BV, uit Breda, eiseres

(gemachtigde: mr. A.M.B. Munsters),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Procesverloop

1. Deze uitspraak gaat over de toekenning van een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) aan een ex-werkneemster van eiseres (en de toerekening daarvan aan eiseres). Eiseres is het daar niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt. In het besluit van 1 juni 2024 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.1
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2
De ex-werkneemster heeft toestemming gegeven om de medische gegevens met eiseres te delen. Zij heeft desgevraagd aangegeven niet te willen deelnemen aan het geding.
1.3
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 28 mei 2025 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, vertegenwoordigd door [persoon 1] en [persoon 2] en bijgestaan door haar gemachtigde en mr. I.M.W. Heuzinkveld. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 3] .

Totstandkoming bestreden besluit

2. Eiseres is eigenrisicodrager (ERD) voor de ZW. Mevrouw [ex-werkneemster] (ex-werkneemster) is bij eiseres werkzaam geweest op basis van een uitzendcontract, fase A.
2.1
Op 16 maart 2022 heeft ex-werkneemster een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Zij heeft over de periode van 3 januari 2022 tot 3 april 2022 een WW-uitkering ontvangen
.
2.2
Op 11 januari 2023 heeft ex-werkneemster telefonisch bij het UWV gemeld dat zij ziek is. Uit de telefoonnotitie van dit gesprek blijkt dat ex-werkneemster heeft meegedeeld dat zij na haar WW-uitkering mentaal niet in staat was om een ZW-uitkering aan te vragen. Dat heeft zij op advies van de gemeente alsnog gedaan. Besproken is dat het UWV zal nagaan of er een uitkering met terugwerkende kracht kan worden toegekend. Met de brief van 12 januari 2023 is aan ex-werkneemster de ziekmelding bevestigd en is haar gevraagd om een vragenformulier in te vullen. Uit deze brief blijkt dat als geclaimde eerste ziektedag de datum 2 april 2022 is aangenomen. Op 13 januari 2023 heeft ex-werkneemster de vragenlijst ingevuld. Daarop heeft zij aangegeven dat zij vanaf 1 januari 2022 niet meer in staat is geweest om te werken.
2.3
Met de brief van 22 februari 2023 heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat de ex-werkneemster zich ziek heeft gemeld met ingang van 2 april 2022. Meegedeeld is dat eiseres verantwoordelijk is voor de uitvoering van de ZW. Het UWV verzoekt eiseres om de ziekmelding in behandeling te nemen.
2.4
Ex-werkneemster heeft zich per 13 maart 2023 weer hersteld gemeld. Dit is bij brief van 7 maart 2023 aan haar bevestigd.
2.5.
Met de brief van 10 mei 2023 heeft het UWV nogmaals aan eiseres meegedeeld dat zij de ziekmelding van ex-werkneemster in behandeling moet nemen. Als eiseres dat niet doet, zal het UWV de gevalsbehandeling overnemen. De eventueel te betalen uitkering plus uitvoeringskosten zullen dan verhaald worden op eiseres.
2.6
Met de brief van 18 juli 2023 heeft het UWV opnieuw aan eiseres gevraagd om de ziekmelding in behandeling te nemen. Het UWV heeft daarbij opgemerkt dat inmiddels door een verzekeringsarts is vastgesteld dat ex-werkneemster al per 1 januari 2022 arbeidsongeschikt was.
2.7
Met het besluit van 10 augustus 2023 heeft het UWV aan ex-werkneemster een ZW-uitkering toegekend met ingang van 1 januari 2022. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met een ander besluit van 10 augustus 2023 is aan ex-werkneemster meegedeeld dat de ZW-uitkering wordt beëindigd per 13 maart 2023.
2.8
Met nog een ander besluit van 10 augustus 2023 heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat zij de ziekmelding in behandeling heeft genomen – omdat geen reactie is ontvangen op (onder andere) de brief van 18 juli 2023 – en dat de beoordeling heeft opgeleverd dat vanaf 3 januari 2022 met terugwerkende kracht een ZW-uitkering zal worden uitbetaald. Ook staat daarin dat de kosten van de ZW-uitkering inclusief uitvoeringskosten zullen worden verhaald op eiseres en dat eiseres daarover nog een aparte brief ontvangt.
2.9
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt daarvan onderdeel uit.
Standpunt eiseres
4. Eiseres heeft aangevoerd dat door de handelswijze van het UWV haar naar alle redelijkheid de kans is ontnomen om tijdig kennis te nemen van de verschoven eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Hierdoor is het voor eiseres onmogelijk om haar verantwoordelijkheden als ERD adequaat na te komen. Eiseres is van mening dat er sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek en dat onvoldoende is onderzocht wat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag was. Eiseres heeft erop gewezen dat er sprake is van een belastend besluit en dat het UWV een zware onderzoeks- en motiveringsplicht heeft bij een melding van arbeidsongeschiktheid met terugwerkende kracht. Daaraan is niet voldaan volgens eiseres. Verder heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van schending van het evenredigheidsbeginsel. De nadelige gevolgen van het besluit staan niet in verhouding tot het doel om de verantwoordelijkheid voor de begeleiding en re-integratie van een zieke oud-werknemer te verschuiven naar de ERD. Door de lange termijn die UWV nodig had om besluiten te nemen heeft eiseres geen mogelijkheid gehad om re-integratie-inspanningen te verrichten. Ook is eiseres van mening dat er sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel.
Verder heeft eiseres nog opgemerkt dat ook bij het nemen van de beslissing op bezwaar het UWV onzorgvuldig heeft gehandeld. In de beslissing op bezwaar wordt niet ingegaan op de argumenten van eiseres. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft eiseres functiebeschrijvingen overgelegd en diverse e-mails.
Standpunt UWV
5. Het UWV heeft gesteld dat de ex-werkneemster zich per 2 april 2022 heeft ziekgemeld. Na ontvangst van de door ex-werkneemster ingevulde vragenlijst bleek dat ex-werkneemster vanaf 1 januari 2022 al niet kon werken. Een werknemer kan zich met terugwerkende kracht ziekmelden. Het UWV begrijpt dat eiseres daar vragen over heeft, maar het was haar verantwoordelijkheid om daar zelf onderzoek naar dat doen. Eiseres heeft echter verzuimd om zelf regie te voeren. Het UWV ontkent niet eventueel steken te hebben laten vallen, maar zij heeft terecht de gevalsbehandeling overgenomen. De uitkomst daarvan, toekenning van een ZW-uitkering per 1 januari 2022, maakt dat op juiste gronden de uitkering en de kosten zijn verhaald op eiseres. Het UWV is van mening dat voldoende inzichtelijk en concludent is waarom de ziekmelding per 1 januari 2022 plausibel is. Eiseres heeft ook geen medische informatie ingebracht die twijfel geeft aan de conclusie van de verzekeringsartsen. Voor zover er sprake was van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek is dat hersteld in bezwaar. Ter onderbouwing van het standpunt en in reactie op vragen van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b op 13 mei 2025 een aanvullende rapportage opgesteld.
Overwegingen van de rechtbank
- Omvang van het geding
6.1
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of de brief van 18 juli 2023 aangemerkt moet worden als een besluit. In deze brief wordt aan eiseres gevraagd om de ziekmelding van ex-werkneemster in behandeling te nemen. Dit enkele verzoek brengt op zich nog geen wijziging in de rechtspositie van eiseres tot stand. Dat in de brief ook wordt vermeld dat de verzekeringsarts de eerste ziektedag heeft vastgesteld op 1 januari 2022 maakt dat niet anders. Hoewel daarmee een oordeel gegeven lijkt te zijn over de eerste ziektedag, moet dit gezien worden als de onderbouwing van het verzoek om de ziekmelding in behandeling te nemen; op dezelfde wijze als waarop dat – zo heeft het UWV ter zitting toegelicht – wordt gedaan bij ontvangst van een ziekmelding waarvan meteen al duidelijk is dat de (ingangs)datum daarvan valt binnen de periode van vier weken zoals bedoeld in artikel 46, eerste lid ZW. Als eiseres aan dit verzoek gevolg zou hebben gegeven, had het haar vrij gestaan om een eigen onderzoek te verrichten naar de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. De vermelding van de eerste ziektedag is in deze brief dus (nog) niet op rechtsgevolg gericht. Dit betekent dat de brief van 18 juli 2023 niet aangemerkt kan worden als een besluit en dus ook niet betrokken kan worden bij de beoordeling van de rechtbank.
6.2
In het bestreden besluit heeft het UWV een oordeel gegeven over zowel het besluit tot toekenning van de ZW-uitkering (toekenningsbesluit) als het besluit tot overname van de behandeling van de ziekmelding (toerekeningsbesluit). Hoewel in het dossier geen bezwaarschrift is aangetroffen tegen dat besluit, heeft het UWV ter zitting verklaard dat het bezwaar tegen het toekenningsbesluit, vanwege de onderlinge samenhang, ook is aangemerkt als een bezwaar tegen het toerekeningsbesluit. Eiseres heeft ter zitting bevestigd dat dit ook haar bedoeling is geweest. De rechtbank zal daarom beide besluiten in haar oordeel betrekken.
- Wat is in geschil?
7. Eiseres heeft betwist dat de eerste ziektedag op 1 januari 2022 moet worden gesteld. Bij de beoordeling of het UWV terecht heeft aangenomen dat ex-werkneemster op 1 januari 2022 arbeidsongeschikt is, is onder andere van belang welke werkzaamheden ex-werkneemster laatstelijk heeft verricht. Niet in geschil is dat ex-werkneemster voorafgaand aan 1 januari 2022 heeft gewerkt bij [bedrijf 1] voor 24 uur per week als medisch adviseur/arts covid-19 onderzoek. Ter zitting is gebleken dat de primaire verzekeringsarts bij de beschrijving van de werkzaamheden ook is uitgegaan van deze werkzaamheden. Per abuis heeft de verzekeringsarts daarbij vermeld dat het om werkzaamheden gaat die zijn verricht bij [bedrijf 2] (de voorlaatste inlener). Aangezien de beschrijving van de werkzaamheden wel juist is, zoals ter zitting ook is erkend door eiseres, zal de rechtbank de vermelding van [bedrijf 2] als laatste werkgever waar is gewerkt, aanmerken als een kennelijke verschrijving. Bij de verdere beoordeling zal er dus van uitgegaan worden dat het eigen werk de werkzaamheden omvat zoals beschreven door de primaire verzekeringsarts.
- ToetsingskaderHet is vaste rechtspraak dat, gelet op de positie van de werkgever, de aard van de betrokken belangen meebrengt dat het UWV het besluit over de arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk moet motiveren. De werkgever kan immers niet zelf toegang krijgen tot medische gegevens van werkneemster. [1] Deze uitspraak is echter niet onverkort op eiseres van toepassing, gelet op de bijzonder positie die de ERD inneemt in het stelsel van sociale zekerheid, als partij die zelf verantwoordelijk is voor de uitvoering van de ZW. Deze bijzondere positie van de ERD neemt echter niet weg dat het UWV inzichtelijk zal moeten maken om welke redenen 1 januari 2022 als eerste ziektedag wordt aangenomen.
8.1
Het is ook vaste rechtspraak dat bij een melding van arbeidsongeschiktheid met terugwerkende kracht, de bewijslast dat er sprake is van arbeidsongeschiktheid bij de aanvrager ligt. Eventuele onzekerheden daarover dienen voor rekening en risico van de aanvrager te blijven. [2] Wat hierbij nog van belang is, is dat het bij de ziekmelding van de ex-werkneemster van het begin af aan niet duidelijk is geweest dat zij 1 januari 2022 als eerste ziektedag heeft gesteld. Uit de weergave van het telefoongesprek en de schriftelijke bevestiging van de ziekmelding lijkt eerder te volgen dat ex-werkneemster zich aansluitend aan het einde van haar WW-uitkering ziek heeft willen melden. De rechtbank verwijst naar wat hierover onder punt 2.2 is opgenomen.
8.2
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat ook in dit geval voor het UWV een verzwaarde motiveringsplicht geldt. Het UWV zal daarom zorgvuldig onderzoek moeten doen en vervolgens een sluitende en inzichtelijke motivering moeten geven waaruit volgt dat 1 januari 2022 als eerste ziektedag moet worden aangenomen.
- Heeft het UWV terecht gesteld dat de eerste ziektedag 1 januari 2022 is?
9. Het UWV heeft onderzoek gedaan naar de eerste ziektedag. Dit onderzoek heeft bestaan uit een telefonisch contact tussen de primaire verzekeringsarts en de ex-werkneemster op 13 februari 2023, een gesprek tussen ex-werkneemster en de verzekeringsarts b&b op 12 maart 2024 via beeldbellen en het opvragen van medische informatie bij de psycholoog. Deze informatie, gedateerd op 29 april 2024, is op 21 mei 2024 ontvangen door het UWV.
9.1
De rechtbank is van oordeel dat met het onderzoek, zoals hiervoor is weergegeven, onvoldoende is komen vast te staan dat ex-werkneemster per 1 januari 2022 arbeidsongeschikt was voor haar eigen werk. Uit de weergave van de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat het oordeel met name is gebaseerd op de afgenomen anamnese bij ex-werkneemster. Dat ex-werkneemster mogelijk een consistent verhaal vertelt over het verloop van haar ziekte is, in het kader van de verzwaarde motiveringsplicht, onvoldoende. Ook uit de informatie van de psycholoog van 29 april 2024 blijkt niet dat ex-werkneemster op 1 januari 2022 al arbeidsongeschikt was. De psycholoog geeft een weergave van het beloop van de behandeling die van september 2021 tot mei 2022 heeft plaatsgevonden. In deze periode zijn er ongeveer 20 sessies geweest en ex-werkneemster is uiteindelijk verwezen naar een intensievere behandeling. Uit deze informatie is niet op te maken hoe de medische situatie van ex-werkneemster op 1 januari 2022 was. Zonder concrete informatie over het verloop van de behandeling en welke medicatie per wanneer is voorgeschreven, is niet vast te stellen met ingang van welke dag de medische situatie van ex-werkneemster dusdanig is verslechterd dat zij ongeschikt was om haar eigen werk te verrichten.
9.2
Die concrete informatie is ook van belang omdat de verklaring van ex-werkneemster dat zij op 29 december 2021 is ingestort op haar werk, waarbij haar werk overgenomen zou zijn door een collega, niet door andere informatie wordt bevestigd. Ter zitting is namens eiseres onbetwist gesteld dat zij deze dag heeft kunnen factureren bij de inlener ( [bedrijf 1] ) en dat die factuur ook is voldaan, waaruit volgt dat ex-werkneemster op deze dag volledig gewerkt heeft. Andere aanwijzingen dat ex-werkneemster op 29 december 2021 zou zijn uitgevallen in haar werk zijn er niet. Verder is ook van belang dat ex-werkneemster al vanaf september 2021 in behandeling was voor haar psychische klachten en met die klachten in ieder geval tot eind december 2021 heeft kunnen werken. Uit de rapportage van de primaire verzekeringsarts blijkt verder dat ex-werkneemster ook al in het begin van die behandeling medicatie voorgeschreven heeft gekregen. Niet duidelijk is welke medicatie dit is geweest, maar mogelijk is dit ook een vorm van antidepressiva geweest. In ieder geval kan, anders dan de verzekeringsarts b&b blijkbaar doet, uit de rapportage van de primaire verzekeringsarts niet worden opgemaakt dat ex-werkneemster pas vanaf 1 januari 2022 antidepressiva voorgeschreven heeft gekregen. Op basis van de beschikbare informatie kan het gebruik van antidepressiva dus niet mede ten grondslag worden gelegd aan de stelling dat er per 1 januari 2022 sprake is van een verslechtering van de medische situatie van ex-werkneemster. Het gebruik van antidepressiva betekent verder niet per definitie dat iemand arbeidsongeschikt is voor zijn werk. Niet uitgesloten is immers dat het gebruik van die antidepressiva iemand juist in staat stelt om zijn eigen werk te verrichten.
9.3
Dat ex-werkneemster na 1 januari 2022 niet meer heeft gewerkt, is op zichzelf evenmin een omstandigheid die erop duidt dat sprake was van arbeidsongeschiktheid. Ter zitting heeft eiseres toegelicht hoe het er binnen de uitzendbranche aan toe gaat en dat het niet ongebruikelijk is dat uitzendkrachten met een fase A overeenkomst, ook al is er getekend voor een concrete uitzendopdracht, uiteindelijk toch niet bij de betreffende inlener gaan werken. Dat kan, omdat de uitzendovereenkomsten een uitzendbeding bevatten. De rechtbank vindt deze toelichting overtuigend.
Van belang is verder dat ex-werkneemster vanaf 1 januari 2022 een WW-uitkering heeft aangevraagd en heeft gekregen. Hoewel het ontvangen van een WW-uitkering niet automatisch betekent dat er (juist) geen sprake is van arbeidsongeschiktheid, is dit wel een aspect dat meegenomen moet worden bij de beoordeling. Als ex-werkneemster tijdens haar werk arbeidsongeschikt is geworden, ligt het immers meer voor de hand dat zij op dat moment een ZW-uitkering aanvraagt. Navraag naar de redenen voor het aanvragen van een WW-uitkering en/of navraag bij de uitkeringsafdeling over wat ex-werkneemster heeft verklaard bij het aanvragen van die uitkering, is niet gedaan door het UWV, terwijl dat wel van het UWV verwacht had mogen worden.
9.4
Gelet op alles wat hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat de door het UWV geschetste omstandigheden ieder voor zich, maar ook in onderling verband bezien, niet maken dat aangenomen moet worden dat 1 januari 2022 de eerste ziektedag was. Het bestreden besluit lijdt daarmee aan een motiverings- en onderzoeksgebrek. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen om een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het UWV in de gelegenheid te stellen het motiverings- en onderzoeksgebrek te herstellen. Om de gebreken te herstellen kan het UWV (bijvoorbeeld) nadere uitvraag doen bij de inlener, de psycholoog en/of de huisarts. Ook kan het UWV nadere uitvraag doen hoe het verloop van de WW-uitkering is geweest. Bijvoorbeeld zou nagevraagd kunnen worden of er contacten zijn geweest met de klantmanager en wat ex-werkneemster daar heeft verteld over haar beschikbaarheid voor werk. In ieder geval zal het UWV na aanvullend onderzoek, met een sluitende motivering moeten komen waaruit volgt dat de eerste ziektedag op 1 januari 2022 gesteld moet worden.
9.5
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV de gebreken kan herstellen op twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak.
9.6
Omdat bij de beoordeling van de overige beroepsgronden mede bepalend is wat de eerste ziektedag is, zullen die beroepsgronden nu nog niet besproken worden. Pas voor zover en nadat het UWV een toereikende motivering kan geven dat de eerste ziektedag op 1 januari 2022 moet worden vastgesteld, zullen deze gronden besproken worden.
9.7
Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen om binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. In beginsel, ook in de situatie dat het UWV de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
9.8
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt het UWV op om binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om de gebreken te herstellen;
  • stelt het UWV in de gelegenheid om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, voorzitter, en mr. S.A.M.L. van de Sande en mr. J.E.C. Vriends, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 24 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Ziektewet
Artikel 19, eerste lid
De verzekerde heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Artikel 46, eerste lid
Degene die binnen vier weken na het einde van zijn verzekering ongeschikt tot werken wordt, heeft tegenover het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aanspraak op ziekengeld alsof hij verzekerd was gebleven. Indien de verzekering berust op een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3 ontstaat de in de eerste zin bedoelde aanspraak op ziekengeld eerst na het eindigen van die dienstbetrekking.
Artikel 63, eerste, derde en vijfde lid
1. De eigenrisicodrager verricht met betrekking tot de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden, de werkzaamheden ter zake van de voorbereiding van besluiten op grond van deze wet inzake uitkeringen, met uitzondering van besluiten op grond van artikel 45a en besluiten op grond van bezwaar of beroep. De eigenrisicodrager begeleidt de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden, bij gebleken ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte als zou hij in een privaatrechtelijke dienstbetrekking tot de eigenrisicodrager staan, met toepassing van artikel 26, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel artikel 71b, derde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
(
)
3. De eigenrisicodrager betaalt het door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen toegekende ziekengeld namens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden. Indien de eigenrisicodrager het ziekengeld niet betaalt, wordt dit betaald door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verhaalt het ziekengeld, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, op de eigenrisicodrager.
(
)
5. Indien de eigenrisicodrager werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen niet, niet voldoende of niet juist verricht, verricht het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen die werkzaamheden. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen brengt de kosten daarvan, alsmede de kosten die voortvloeien uit het derde lid, in rekening bij de eigenrisicodrager.
(…)