ECLI:NL:RBZWB:2025:3977

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
BRE 24/3072 ZW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van een Ziektewet-uitkering na een WIA-beoordeling

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering door het UWV. Eiser had zijn uitkering op 7 november 2023 beëindigd gekregen, na een eerdere WIA-beoordeling. De rechtbank behandelt de zaak op 13 mei 2025, waarbij eiser en zijn gemachtigde, mr. V.M.C. Verhaegen, aanwezig zijn, evenals de vertegenwoordiger van het UWV, mr. H.M. van Gent. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiser weer geschikt is voor zijn eigen arbeid, gebaseerd op medische rapporten van verzekeringsartsen. Eiser had eerder een WIA-uitkering aangevraagd na een auto-ongeval in 2020, maar het UWV had deze geweigerd. De rechtbank stelt vast dat de medische situatie van eiser op 7 november 2023 niet is verslechterd ten opzichte van de WIA-beoordeling, en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn die de beëindiging van de ZW-uitkering onterecht maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3072 ZW

uitspraak van 24 juni 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.1.
Het UWV heeft met het besluit van 6 november 2023 (primair besluit) de ZW-uitkering van eiser beëindigd met ingang van 7 november 2023. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 7 februari 2024 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2025, gelijktijdig met het beroep BRE 24/1372 WIA, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en namens het UWV mr. H.M. van Gent.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit (onder meer) aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft beëindigd per 7 november 2023. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Totstandkoming van het bestreden besluit4.Eiser is werkzaam geweest als pakketbezorger voor 36 uur per week. Voor dat werk is hij op 14 mei 2020 uitgevallen na een auto-ongeval. Als diagnose werd gesteld whiplash trauma met posttraumatische stressklachten (PTSS).

4.1.
Het UWV heeft met het besluit van 6 juli 2022 geweigerd per 12 mei 2022 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen. Eisers bezwaar hiertegen is met het besluit van 3 januari 2024 ongegrond verklaard. In een uitspraak van vandaag heeft de rechtbank geoordeeld dat het UWV terecht aan eiser een WIA-uitkering heeft geweigerd per 12 mei 2022. [1]
4.2.
Eiser is sinds de WIA-beoordeling niet meer werkzaam geweest. Hij ontving met ingang van 12 mei 2022 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Eiser heeft zich op 17 maart 2023 vanuit de WW ziekgemeld vanwege een toename van de reeds bekende psychische klachten. Aan eiser werd een ZW-uitkering toegekend. Het UWV heeft met het primaire besluit de ZW-uitkering van eiser per 7 november 2023 beëindigd, omdat hij per die datum weer geschikt geacht werd voor de eerder bij de WIA beoordeling geduide functies. Na het bezwaar van eiser heeft het UWV de beëindiging van de ZW-uitkering in stand gelaten.
Toetsingskader
5. Op grond van artikel 19 van de ZW heeft een betrokkene recht op een ZW-uitkering als hij ongeschikt is voor ‘zijn arbeid’. Volgens vaste rechtspraak wordt met ‘zijn arbeid’ bedoeld het laatst verrichte werk voorafgaand aan de ziekmelding. Een uitzondering hierop wordt aangenomen in de situatie dat eerder een WIA beoordeling heeft plaatsgevonden, betrokkene niet in enig werk heeft hervat en zich vervolgens weer ziek heeft gemeld. Voor een dergelijke situatie geldt het toetsingskader zoals uiteen is gezet in de uitspraak van de CRvB van 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2672. Uit deze uitspraak blijkt dat ziekengeld in zo’n geval kan worden geweigerd wanneer is voldaan aan de volgende twee, cumulatieve, voorwaarden:
1. van de oorspronkelijk bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies, met inbegrip van de functies die als reservefuncties aan de betrokkene zijn voorgehouden, zijn op de datum in geding ten minste drie functies met elk ten minste drie arbeidsplaatsen voor de verzekerde geschikt gebleven, én
2. op basis van die functies – gelet op de loonwaarde die die functies ten tijde van de WIA beoordeling vertegenwoordigden, afgezet tegen het bij de WIA-beoordeling geldende maatmaninkomen – is nog steeds sprake van een arbeidsgeschiktheid van ten minste 65%.
5.1.
Aan deze voorwaarden is in ieder geval voldaan als de verzekeringsarts in het kader van de nieuwe ziekmelding vaststelt dat de medische beperkingen niet zijn toegenomen. Deze vaststelling is dan voldoende om een beëindiging van een ZW-uitkering op grond van artikel 19 van de ZW te kunnen dragen. Indien de medische beperkingen van betrokkene ten opzichte van de WIA-beoordeling op een of meer punten van de FML zijn toegenomen, dan moet worden beoordeeld in hoeverre dit consequenties heeft voor de geschiktheid van de oorspronkelijk bij de WIA-beoordeling geselecteerde functies. [2]
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
6. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
6.1.
Verzekeringsarts [deskundige 1] heeft het dossier bestudeerd en eiser op 1 november 2023 op het spreekuur gezien. Eiser heeft zich na een eerdere WIA-beoordeling opnieuw ziekgemeld vanwege toename van de reeds bekende psychische klachten waarvoor een intensief behandeltraject zou starten. Door onbekende redenen is dit uiteindelijk niet gebeurd. Op grond van huidig onderzoek is duidelijk geworden dat de huidige medische klachten in essentie niet anders zijn dan de klachten die aanwezig waren bij de laatste WIA-beoordeling. De naar aanleiding hiervan opgestelde belastbaarheid is daarmee (nog/weer) onverminderd van toepassing te achten, waarmee de eerder geduide functies weer passend zijn. Er is om die reden geen sprake (meer) van arbeidsongeschiktheid in het kader van de ZW.
6.2.
Verzekeringsarts b&b [deskundige 2] heeft het dossier bestudeerd en rapporteert dat eiser op de datum in geding, te weten 7 november 2023, geschikt te achten is voor de geduide functies. Op basis van de aanwezige stoornissen is er geen aanleiding om, getoetst aan het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit), te stellen dat er op medische gronden geen benutbare mogelijkheden zijn. Uit de hoorzitting in bezwaar op 13 november 2023 blijkt dat er, naast de whiplash en de psychische klachten, geen andere klachten spelen. Er zijn geen aandoeningen gemist. Verder blijkt dat de klachten onveranderd aanwezig zijn. Uit het bezwaarschrift zijn geen nieuwe gezichtspunten naar voren gekomen met betrekking tot de medische situatie per datum in geding die aanleiding geven om de medische grondslag van de bestreden beslissing onjuist te achten. Uit de overlegde nadere medische gegevens blijkt ook niet dat er sprake is van ernstigere beperkingen of van een ernstigere medische situatie per datum in geding. Er is geen aanleiding om aanvullende beperkingen aan te nemen. De geduide functies zijn passend daar al rekening is gehouden met de beperkingen in arbeid van eiser.
6.3.
Eiser heeft aangevoerd dat de ZW-uitkering werd toegekend op 17 maart 2023 in verband met een toename van de psychische klachten en whiplashklachten na een bedrijfsongeval op 12 mei 2020. De verzekeringsarts oordeelde in de rapportage van
26 april 2023 terecht dat eiser niet tot het uitoefenen van de bij de WIA- beoordeling als passend geduide functies in staat was. De toegenomen klachten waren op 7 november 2023 onveranderd aanwezig zodat het UWV ten onrechte tot herstel heeft besloten. Eiser heeft in bezwaar bij de stopzetting ziekengeld aangegeven dat zijn psychische en fysieke klachten op een hoger niveau lagen. In het bestreden besluit wordt dit door verweerder ten onrechte niet onderkend. In zowel het primaire besluit alsmede het bestreden besluit wordt de afspraak met de psychiater van 15 november 2023 opgetekend. Zorgvuldige besluitvorming zou meebrengen de uitkomst van dit gesprek over het al dan niet inzetten van een nieuw EMDR traject af te wachten.
In het aanvullend bezwaarschrift van 28 november 2023 wees de voormalig gemachtigde op de datum intrekking van de ZW-uitkering. Dit was een dag volgend op het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, waardoor het inkomen van eiser per direct wegviel. In het bestreden besluit is verzuimd op dit bezwaaronderdeel te besluiten, zodat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is en mede om deze reden niet in stand kan blijven.
6.4.
In reactie op de beroepsgronden heeft de verzekeringsarts b&b overwogen dat deze geen aanleiding vormen om het standpunt te wijzigen. In de bezwaarrapportage is al gemotiveerd dat eiser op de datum in geding, te weten 7 november 2023, geschikt is te achten voor de geduide functies. Er wordt geen nadere medische informatie ingediend die toeziet op de datum in geding 7 november 2023. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is van een gewijzigde belastbaarheid in arbeid. Uit het beroepschrift zijn immers geen nieuwe gezichtspunten naar voren gekomen met betrekking tot de medische situatie per datum in geding die aanleiding geven om de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist te achten. Conform de Nederlandse richtlijnen voor de bepaling van functieverlies en beperkingen bij neurologische aandoeningen, uitgegeven door de Nederlandse Vereniging voor Neurologie, is bepaald dat het postwhiplashsyndroom gezien moet worden als een chronisch aspecifiek pijnsyndroom zonder neurologisch substraat. De Commissie is van oordeel dat volgens de huidige inzichten hieraan voor de neuroloog geen percentage functieverlies kan worden toegekend. Verder is er, conform de richtlijn Whiplash (2008, in februari 2016 opnieuw geaccordeerd) van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie, per definitie geen organische (neurologische of radiologisch aantoonbare) afwijkingen aanwezig bij whiplash gerelateerde klachten en mag worden aangenomen dat belasting of werkcontinuering of —hervatting geen (andere dan bij een gezonde) organische beschadigingen kan aanbrengen. De werkgroep meent dat het aan te bevelen is het werk zo spoedig mogelijk te hervatten; grote terughoudendheid is geboden met het adviseren van beperkingen. Voor forsere beperkingen is hierdoor geen aanleiding.
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten en dat de medische informatie, die aanwezig is in het dossier, betrokken is in hun beoordeling. Er zijn geen aanwijzingen dat de verzekeringsartsen informatie misten om tot een zorgvuldige beoordeling te komen. Eiser is daarnaast in de primaire fase door een verzekeringsarts gezien.
6.6.
De verwijzing van eiser naar de eerdere rapportage van 26 april 2023 waarin de primaire verzekeringsarts heeft overwogen dat eiser per 17 maart 2023 ongeschikt is te achten voor de eerder geduide functies, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat de ZW-uitkering ten onrechte is beëindigd. Er is namelijk sprake van een wezenlijk verschil tussen deze rapportage en de rapportages die ten grondslag liggen aan onderhavige beoordeling. In de rapportage van 26 april 2023 is namelijk overwogen dat de behandeling voor de psychische klachten wordt opgeschaald en dat er tijdelijk aanleiding is voor een lichte urenbeperking op zowel energetische als preventieve gronden. In de rapportage van 1 november 2023 is overwogen dat om onbekende redenen een intensief behandeltraject echter niet is opgestart en dat eiser, naast de medicatie die hij van de psychiater krijgt, geen verdere behandeling meer heeft gehad. De verzekeringsartsen hebben in deze gewijzigde omstandigheid aanleiding mogen zien om te oordelen dat de geduide functies weer passend zijn. Ook verder is afdoende gemotiveerd waarom de beperkingen per datum in geding 7 november 2023 niet zijn toegenomen ten opzichte van de beperkingen, die zijn vastgesteld bij de WIA-beoordeling.
6.7.
Hoewel het UWV niet expliciet is ingegaan op de bezwaargrond over de ingangsdatum van de beëindiging van de ZW-uitkering, is in het bestreden besluit wel overwogen dat tijdens het spreekuur met de primaire verzekeringsarts op 1 november 2023 aan eiser kenbaar is gemaakt dat hij per 7 november 2023 weer geschikt werd geacht voor de eerder geduide functies. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gereageerd op deze bezwaargrond. De rechtbank overweegt verder dat in deze zaak de beoordelingsmaatstaf is of eiser op 7 november 2023 geschikt was voor “zijn arbeid” in de zin van artikel 19 van de ZW, in dit geval de eerder geduide functies. Aangezien hier geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 19aa van de ZW, hoefde geen uitlooptermijn in de zin van het tweede lid van dat artikel te worden gehanteerd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 7 november 2023. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 24 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zaaknummer: BRE 24/1372 WIA.
2.Zie CRvB 27 november 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:2248).