ECLI:NL:RBZWB:2025:3986

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
25_2950
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om opheffing van de schorsing van een bestuursrechtelijke voorlopige voorziening

Op 3 juni 2025 heeft de burgemeester van de gemeente Roosendaal de inrichting van belanghebbende gesloten voor vier weken. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter heeft op 13 juni 2025 het verzoek toegewezen en de sluiting geschorst tot twee weken na de beslissing op bezwaar. Op 17 juni 2025 heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot opheffing van de schorsing behandeld. Tijdens de zitting waren vertegenwoordigers van zowel verzoeker als belanghebbende aanwezig. De voorzieningenrechter heeft het verzoek tot opheffing van de schorsing toegewezen, waarbij hij de belangen van omwonenden zwaar heeft meegewogen. Er was een incident geweest waarbij een explosie had plaatsgevonden bij de inrichting, wat de noodzaak van de sluiting versterkte. De voorzieningenrechter heeft opgemerkt dat lichtere maatregelen niet toereikend zijn en heeft de burgemeester opgeroepen om het onderzoek naar de incidenten te intensiveren. De uitspraak is gedaan in het openbaar en het betaalde griffierecht van € 371,- wordt terugbetaald aan verzoeker. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/2950
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 juni 2025 op het verzoek van

de burgemeester van de gemeente Roosendaal, verzoeker

om toepassing van artikel 8:87, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (opheffing of wijziging voorlopige voorziening).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [belanghebbende] . uit [plaats] (belanghebbende)
(gemachtigde: mr. T. Roggenkamp).

Inleiding

1. Met het besluit van 3 juni 2025 heeft de burgemeester de inrichting van belanghebbende gesloten voor de duur van vier weken. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
2. De voorzieningenrechter heeft met de uitspraak van 13 juni 2025 het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het besluit geschorst met ingang van 14 juni 2025 om 12:00 uur tot twee weken na de beslissing op bezwaar.
2.1.
Verzoeker heeft een verzoek tot opheffing van de schorsing ingediend.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens verzoeker [persoon 1] en [persoon 2] , namens belanghebbende [persoon 3] en [persoon 4] en de gemachtigde van belanghebbende.
2.3.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Op grond van artikel 8:87, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter een
voorlopige voorziening opheffen. Uit jurisprudentie [1] blijkt dat een verzoek om wijziging van de getroffen voorlopige voorziening slechts voor toewijzing in aanmerking kan komen, indien verzoekster terecht een beroep kan doen op feiten of omstandigheden die ten tijde van het beroep niet bekend waren en redelijkerwijs ook niet bekend konden zijn dan wel op nieuwe feiten of omstandigheden van na de uitspraak, die een dergelijk verzoek rechtvaardigen.
Nieuwe feiten of omstandigheden
5. Het Politie Basisteam [plaats] heeft op 16 juni 2025 een bestuurlijke rapportage opgemaakt naar aanleiding van een incident in de nacht van 15 juni 2025 op 16 juni 2025. Er is bij de politie een melding binnengekomen omstreeks 02:42 uur dat er een explosie plaats had gevonden aan de achterzijde van de inrichting aan de Rembrandtgalerij 4 te [plaats] . Dit betreft de inrichting van belanghebbende. Op camerabeelden is te zien dat een persoon richting de achterdeur van het pand loopt en vervolgens iets uit zijn tas wordt gehaald en tegen de achterdeur van het pand wordt gelegd. Kort daarna is een grote vlam gevolgd door een explosie te zien. De persoon is daarna weggerend. Hierdoor is een brand ontstaan. De brand is kort daarna geblust. De achterdeur van het pand was zwart geblakerd. Bij de deur lagen resten van een plastic fles waar vermoedelijk een brandbaar vloeistof in had gezeten.
Opheffing van de schorsing
6. De voorzieningenrechter heeft het besluit eerder geschorst omdat hij – kortgezegd – twijfelde aan de ernst van de inbreuk op de openbare orde en – in verband daarmee – de noodzaak van de sluiting voor vier weken. Hoewel het incident in de nacht van 15 op 16 juni 2025 de gebreken in het besluit niet kunnen herstellen, kan het wel worden meegewogen in de te nemen beslissing op bezwaar. Met het nemen van de beslissing op bezwaar dient de burgemeester namelijk rekening te houden met de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van de dat besluit. Naar verwachting zal de burgemeester eind september dan wel begin oktober een beslissing op bezwaar nemen.
6.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat, hoewel nog steeds een relatie met (de uitbaters) van belanghebbende ontbreekt, dienen de belangen van omwonenden van het pand zwaar te worden meegewogen. Deze omwonenden lopen een gevaar doordat steeds met zwaardere middelen worden ingezet om schade toe te brengen aan het pand. Hoewel de brand in dit geval beperkt is gebleven, had de brand moeiteloos groter kunnen worden met het daarbij horende gevaar voor omwonenden van de inrichting. De ernst van de inbreuken op de openbare orde is daarmee zwaarder. Hieruit volgt tevens dat lichtere maatregelen, zoals extra toezicht, niet toereikend zijn gebleken. Daarmee is ook de noodzaak tot de sluiting toegenomen. De voorzieningenrechter roept de burgemeester op om het onderzoek naar de incidenten te intensiveren, zodat hopelijk binnen de resterende twee weken van de sluiting meer duidelijkheid komt over de mogelijke daders.
6.2.
Gelet op bovenstaande, wijst de voorzieningenrechter het verzoek tot opheffing van de schorsing toe per onmiddellijke ingang. Daarbij vertrouwt de voorzieningenrechter erop dat verzoekster en belanghebbende de praktische zaken rondom de herleefde sluiting regelen.
6.3.
Omdat het verzoek wordt toegewezen, dient de griffier het betaalde griffierecht van € 371,- terug te betalen aan verzoeker.
6.4.
Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om opheffing van de bij uitspraak van 13 juni 2025 getroffen voorlopige voorziening toe per onmiddellijke ingang;
- bepaalt dat het door verzoeker betaalde griffierecht van € 371,- door de griffier wordt teruggestort.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2025 door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.ABRvS 3 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1188; ABRvS 17 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2335, r.o. 6 en 6 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1225.