ECLI:NL:RBZWB:2025:3990

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
26 juni 2025
Zaaknummer
02-240120-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval onder invloed van drugs met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 2 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 mei 2024 in Giessen een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, geboren in 2002, bestuurde een Seat Ibiza onder invloed van cocaïne en GHB. Tijdens het rijden was hij aan het videobellen en reed hij slingerend over de weg, waarbij hij de maximumsnelheid van 80 km/u overschreed. Het ongeval resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer, dat een gebroken elleboog en vingers opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zeer onoplettend en onvoorzichtig heeft gedragen, maar sprak hem vrij van roekeloosheid. De officier van justitie had een werkstraf van 120 uur en voorwaardelijke jeugddetentie geëist, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid. De rechtbank legde uiteindelijk een werkstraf van 120 uur op, met een voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verslavingsproblematiek en de positieve veranderingen in zijn leven na het ongeval.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-240120-24
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 juli 2025
in de strafzaak tegen verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
raadsman mr. H. Folkers, advocaat te Gorinchem.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 juni 2025, waarbij de officier van justitie, mr. P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte onder invloed van cocaïne en GHB een personenauto heeft bestuurd en dat hij daarbij door onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor zwaar lichamelijk letsel is toegebracht aan het slachtoffer.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat er geen sprake was van roekeloos rijgedrag of van zwaar lichamelijk letsel. De verdediging heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De rechtbank zal de bewijsmiddelen uitwerken indien hoger beroep wordt ingesteld.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt de volgende feiten vast.
Op 24 mei 2024 kwamen een Seat Ibiza, bestuurd door verdachte, en een Skoda Fabia, bestuurd door [slachtoffer] , met elkaar in botsing op de N322 te Giessen. De Seat reed slingerend en meermalen over de middenstreep op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer. Vervolgens stuurde de Seat abrupt naar links, waardoor de Seat in botsing kwam met de Skoda. De botsing vond plaats op de linker weghelft, gezien vanuit de Seat. Daarnaast reed de Seat op het moment van de botsing tussen de 85 en 90 kilometer per uur, terwijl de toegestane maximumsnelheid ter plaatse 80 kilometer per uur betrof. Verdachte was ten tijde van het verkeersongeval aan het videobellen. Bovendien bevatte het bloed van verdachte 17 microgram cocaïne per liter en 41 milligram GHB per liter. Als gevolg van het ongeval liep [slachtoffer] letsel op, bestaande onder andere uit een gebroken linker elleboog en een gebroken middel- en ringvinger. Aan de elleboog is hij op 30 mei 2024 geopereerd. De geschatte genezingsduur toen was 12 maanden.
Mate van schuld
Schuld in de zin van roekeloosheid is de zwaarste aan opzet grenzende schuldvorm. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat in dit geval geen sprake is van roekeloosheid, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Verdachte heeft onder invloed van een combinatie van verdovende middelen (harddrugs) slingerend en op de verkeerde weghelft gereden waardoor hij een verkeersongeval heeft veroorzaakt. Daarnaast overschreed hij de toegestane maximumsnelheid en was hij aan het videobellen. Meerdere getuigen hebben over het gevaarlijke rijgedrag van verdachte verklaard en [getuige] heeft zelfs 112 gebeld. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Uit het geheel van de gedragingen van verdachte en de aard en ernst daarvan, in samenhang bezien met de overige omstandigheden van het geval, concludeert de rechtbank dat het verkeersgedrag van verdachte aangemerkt moet worden als zeer onvoorzichtig en onoplettend.
Zwaar lichamelijk letsel
Bij de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, zijn van belang de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Als gevolg van het verkeersongeval heeft het slachtoffer het vastgestelde letsel opgelopen. Dit letsel kwalificeert de rechtbank in het licht van de hiervoor genoemde maatstaf als zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 24 mei 2024 te Giessen, gemeente Altena, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (Seat Ibiza), daarmede rijdende over de weg, de N322, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend,- terwijl verdachte verkeerde onder invloed van cocaïne en GHB -
- te rijden met een hogere snelheid dan de aldaar toegestane maximum snelheid van 80 km per uur en
- niet de nodige voorzichtigheid in acht te nemen en
- zijn aandacht onvoldoende gericht te houden op de weg (door tijdens het rijden met een mobiele telefoon een videogesprek te voeren) en
- niet zoveel mogelijk rechts te rijden door meermalen de dubbele onderbroken markering te overschrijden en op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer te rijden en
- abrupt naar links te sturen, waardoor hij zich op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer heeft begeven en
- vervolgens frontaal in botsing te komen met een aldaar rijdende auto (Skoda) bestuurd door [slachtoffer] ,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken elleboog, middelvinger en ringvinger, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid en vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2
op 24 mei 2024 te Giessen, gemeente Altena, een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd, na gebruik van in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cocaïne en GHB, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 17 microgram cocaïne per liter bloed bedroeg en 41 milligram GHB per liter bloed bedroeg.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 120 uur en daarnaast twee maanden jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Verder heeft de officier van justitie gevorderd op te leggen een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaar, waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte al ingenomen is geweest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht geen onvoorwaardelijke jeugddetentie of ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen aan verdachte op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich zeer onoplettend en onvoorzichtig gedragen in het verkeer. Hij heeft onder invloed van cocaïne en GHB te hard gereden en heeft een verkeersongeval veroorzaakt door met zijn voertuig op de rijstrook bestemd voor het tegemoetkomend verkeer te rijden. Verdachte is frontaal op het voertuig van [slachtoffer] gebotst. Door zijn gedrag heeft verdachte niet alleen zichzelf, maar ook anderen ernstig in gevaar gebracht. Door zijn handelen heeft hij schade veroorzaakt bij het voertuig waarop hij is gebotst en heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken elleboog en gebroken vingers opgelopen. Uit de slachtofferverklaring ter zitting is naar voren gekomen dat [slachtoffer] een ingrijpende operatie aan zijn elleboog heeft moeten ondergaan en daarna maandenlang hulp van zijn familie nodig heeft gehad bij de simpelste zaken als opstaan, aankleden en toiletbezoek. Ook is zijn arm nog steeds niet volledig hersteld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 6 mei 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Verslavingsreclassering GGZ IRIS-Zorg (hierna: de reclassering) heeft op 6 juni 2025 een rapport opgemaakt over verdachte. Hieruit volgt onder meer dat verdachte in de periode voorafgaand aan het verkeersongeval dagelijks drugs gebruikte en zich in een negatief sociaal netwerk bevond. Door zijn middelengebruik ontstond er instabiliteit op verschillende leefgebieden. Daarnaast is verdachte gediagnosticeerd met ADHD, waardoor hij impulsief kan reageren en onvoldoende kan inschatten wat de gevolgen van zijn handelen zijn. Desondanks heeft het veroorzaken van het ongeluk verdachte aan het denken gezet. Hij heeft een klinische behandeling gevolgd om aan zijn verslaving te werken en is sindsdien abstinent van middelen. Daarnaast is hij weer aan het werk, kan hij rondkomen van zijn inkomen en heeft hij een betalingsregeling getroffen voor zijn schulden. Bovendien heeft hij gebroken met zijn negatief sociaal netwerk en is hij gestart met het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer. Verdachte ontvangt ondersteuning van een ambulant begeleider en van zijn ouders. Dit ziet de reclassering als beschermende factoren. Daarnaast is het contact van verdachte met zijn partner ook beschermend, omdat zij een positieve invloed op hem heeft waardoor hij weloverwogen keuzes maakt. De reclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen omdat verdachte de risico’s van zijn handelen nog onvoldoende overziet, hij impulsief kan reageren, hij zijn gedrag beperkt zelfstandig organiseert en hij in bepaalde mate beïnvloedbaar lijkt. Daarnaast woont verdachte nog thuis en is er sprake van pedagogische beïnvloeding door ouders, waardoor de reclassering toepassing van het jeugdstrafrecht het meest passend acht.
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de reclasseringsrapportage voldoende reden geeft om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 120 uur, bij niet verrichten te vervangen door 60 dagen jeugddetentie, en een voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden opleggen. Daarnaast zal aan verdachte een rijontzegging worden opgelegd voor twee jaar, waarvan een jaar voorwaardelijk en met aftrek van de tijd dat verdachte het rijbewijs al heeft ingeleverd.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77r, 77x, 7y en 77z van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval
betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de
schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van deze wet;
feit 2:overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994,
in eendaadse samenloop begaan;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van twee maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
Bijkomende straf
- veroordeelt verdachte tot een
ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 2 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de rijontzegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter,
en mrs. L.W. Louwerse en V.M. Schotanus, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Biert, griffier,
en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 juli 2025.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 24 mei 2024 te Giessen, gemeente Altena, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (Seat Ibiza), daarmede rijdende over de weg, de N322, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- terwijl verdachte verkeerde onder invloed van cocaïne en/of GHB -
- te rijden met een hogere snelheid dan de aldaar toegestane maximum snelheid van 80 km per uur en/of
- niet de nodige voorzichtigheid in acht te nemen en/of
- zijn aandacht niet/onvoldoende gericht te houden op de weg (door tijdens het rijden met een mobiele telefoon een videogesprek te voeren) en/of
- niet zoveel mogelijk rechts te rijden door (meermalen) de dubbele onderbroken markering te overschrijden en op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer te rijden en/of
- abrupt naar links te sturen, waardoor hij zich op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer heeft begeven en/of
- vervolgens (frontaal) in botsing te komen met een aldaar rijdende auto (Skoda) bestuurd door [slachtoffer] ,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken elleboog, middelvinger en ringvinger of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, zevende of negende lid van genoemde wet;
subsidiair:
hij op of omstreeks 24 mei 2024 te Giessen, gemeente Altena, in elk geval in Nederland als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de N322 - terwijl verdachte verkeerde onder invloed van cocaïne en/of GHB -
- met een hogere snelheid heeft gereden dan de aldaar toegestane maximum snelheid van 80 km per uur en/of
- niet de nodige voorzichtigheid in acht heeft genomen en/of
- zijn aandacht niet/onvoldoende gericht heeft gehouden op de weg (door tijdens het rijden met een mobiele telefoon een videogesprek te voeren) en/of
- niet zoveel mogelijk rechts heeft gereden door (meermalen) de dubbele onderbroken markering te overschrijden en op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer te rijden en/of
- abrupt naar links heeft gestuurd, waardoor hij zich op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer heeft begeven en/of
- vervolgens (frontaal) in botsing is gekomen met een aldaar rijdende auto (Skoda) bestuurd door [slachtoffer] ,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2
hij op of omstreeks 24 mei 2024 te Giessen, gemeente Altena, in elk geval in Nederland, een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een of meer in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cocaïne en/of GHB, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 17 microgram cocaïne per liter bloed bedroeg en 41 milligram GHB per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde.