ECLI:NL:RBZWB:2025:4010

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
27 juni 2025
Zaaknummer
11425046 CV EXPL 24-4259 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van werkneemster tegen ex-werkgever inzake achterstallige betalingen en onkostenvergoeding

In deze zaak vordert de werkneemster van haar ex-werkgever achterstallige betalingen, waaronder niet ontvangen salaris, vakantietoeslag, en een vergoeding voor opgebouwde maar niet opgenomen vakantiedagen. De ex-werkgever erkent een groot deel van de vorderingen, maar vraagt om nadere onderbouwing van de gevorderde onkostenvergoeding. De kantonrechter wijst een groot gedeelte van de vordering toe, maar wijst de vordering voor de onkostenvergoeding af omdat de werkneemster deze niet voldoende heeft onderbouwd. De kantonrechter oordeelt dat de werkneemster niet heeft gespecificeerd op welke onkosten de gevorderde bedragen betrekking hebben en dat de ex-werkgever niet expliciet heeft erkend dat zij het gevorderde bedrag aan onkosten verschuldigd is. De kantonrechter wijst de wettelijke verhoging van 35% toe over de toegewezen bedragen en kent ook wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten toe. De ex-werkgever wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 25 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 11425046 \ CV EXPL 24-4259
Vonnis van 25 juni 2025
in de zaak van
[werkneemster],
wonende te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [werkneemster] ,
gemachtigde: mw. S.R. von Kriegenbergh-Lejuez
tegen
[ex-werkgever] B.V.,
gevestigd te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [ex-werkgever] ,
procederend in persoon.

1.De zaak in het kort

[werkneemster] vordert van haar ex-werkgever achterstallige betalingen. De ex-werkgever erkent een groot deel van de vorderingen maar vraagt een nadere onderbouwing van de gevorderde onkostenvergoeding. De kantonrechter wijst een groot gedeelte van de vordering toe. De kantonrechter licht dit toe.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 november 2024
- de conclusie van antwoord van 5 januari 2025
- de conclusie van repliek van 5 februari 2025
- de conclusie van dupliek van 3 maart 2025
- de akte van [werkneemster] van 19 maart 2025.
2.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[werkneemster] is van 9 juli 2018 tot 1 september 2023 in dienst geweest bij (de rechtsvoorganger van) [ex-werkgever] .
3.2.
Gedurende het dienstverband en bij de eindafrekening zijn meerdere bedragen onbetaald gebleven.
3.3.
Partijen hebben hierover overleg gevoerd maar dat overleg heeft niet tot betaling geleid.

4.Het geschil

4.1.
[werkneemster] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, betaling van:
A. een bedrag van € 6.865,21 netto ter zake van het niet ontvangen netto salaris over de periode vanaf 1 september 2020 tot en met 1 september 2023,
B. een bedrag van € 506,88 bruto ter zake van vakantietoeslag,
C. een bedrag van € 3.707,86 bruto ter zake van een vergoeding voor opgebouwde, maar niet opgenomen vakantiedagen,
D. een bedrag van € 971,68 bruto ter zake van een vergoeding voor pensioen,
E. een bedrag van € 619,26 netto ter zake van niet betaalde onkostenvergoeding,
F. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50% over de A tot en met D genoemde posten,
G. een bedrag van € 928,96 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten,
H. de wettelijke rente over alle voornoemde gevorderde bedragen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot van de dag der algehele voldoening,
I. de proceskosten.
4.2.
[ex-werkgever] erkent de vorderingen ten aanzien van het niet ontvangen netto loon (A), de vakantietoeslag (B), de vergoeding voor opgebouwde maar niet opgenomen vakantiedagen (C) en de vergoeding pensioenpremie (D). Voor wat betreft de niet betaalde onkostenvergoeding (E) merkt [ex-werkgever] op dat zij het gevorderde bedrag niet kan herleiden uit haar administratie en vraagt zij om nadere onderbouwing.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Salaris (A), vakantietoeslag (B), vakantiedagen (C), vergoeding voor pensioen (D)
5.1.
Tussen partijen bestaat geen discussie over de verschuldigdheid van het niet ontvangen salaris, de vakantietoeslag, de vergoeding voor opgebouwde maar niet opgenomen vakantiedagen en de vergoeding voor pensioen. De kantonrechter wijst deze vorderingen daarom toe.
Onkostenvergoeding (E)
5.2.
[werkneemster] vordert verder niet betaalde onkostenvergoeding. [werkneemster] stelt dat ook de onkostenvergoeding door [ex-werkgever] erkend is.
5.3.
[ex-werkgever] heeft in haar processtukken aangegeven dat zij het genoemde bedrag niet kan herleiden uit haar administratie en vraagt zowel in de conclusie van antwoord als in de conclusie van dupliek om een nadere onderbouwing van het gevorderde bedrag. [werkneemster] verwijst naar de opgave die zij heeft gedaan in de producties. Voorts wijst [werkneemster] er op dat [ex-werkgever] de vordering met betrekking tot de niet betaalde onkosten heeft erkend. In de producties waar [werkneemster] naar verwijst is door [ex-werkgever] geschreven:
‘Verder zijn nog de kostendeclaraties te vergoeden ad € 619,26’.[werkneemster] geeft verder geen nadere onderbouwing van de onkosten.
5.4.
De kantonrechter leest in de hierboven geciteerde passage geen expliciete erkenning van de (hoogte van de) onkostenvergoeding. Weliswaar is het bedrag van € 619,26 in de correspondentie van [werkneemster] aan [ex-werkgever] meerdere malen genoemd, maar in geen enkele reactie van [ex-werkgever] erkent zij expliciet dat zij dat bedrag aan [werkneemster] verschuldigd is. De zin zoals hierboven geciteerd onder punt 5.3. noemt weliswaar het bedrag van € 619,26 maar de kantonrechter leest dit zo dat dit bedrag op dat moment wordt meegenomen als één van de posten in een totale regeling ten aanzien van alle openstaande posten. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [ex-werkgever] daarmee niet het recht verspeeld om in deze procedure te vragen om een nadere onderbouwing van het bedrag van € 619,26.
5.5.
De stel- en bewijsplicht met betrekking tot de onkostenvergoeding rust op [werkneemster] . [werkneemster] heeft haar vordering op dit punt niet onderbouwd, anders dan met een opsomming van een aantal bedragen. [werkneemster] heeft niet gespecificeerd op welke (soort) onkosten deze bedragen betrekking hebben. Ook nadat [werkneemster] door [ex-werkgever] in zowel de conclusie van antwoord als in de conclusie van dupliek expliciet wordt uitgenodigd om een nadere onderbouwing te geven van de onkostenvergoeding volstaat [werkneemster] met een verwijzing naar de opsomming van bedragen en naar de mail met daarin de hierboven geciteerde zin. De kantonrechter oordeelt dat [werkneemster] daarmee niet, althans onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd waar de onkosten op zien. Om deze reden wijst de kantonrechter dit deel van de vordering van [werkneemster] af.
Wettelijke verhoging (F)
5.4.
[werkneemster] vordert een wettelijke verhoging van 50% over het niet ontvangen netto loon, de vakantietoeslag, de vergoeding voor opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen en de vergoeding voor pensioen.
5.5.
De Hoge Raad [1] heeft geoordeeld dat onder ‘loon’ in de zin van (de voorloper van) artikel 7:625 BW ‘alle vergoedingen voor in loondienst verrichte werkzaamheden’ dienen te worden verstaan. Daaronder vallen niet alleen het salaris, maar ook vakantietoeslag, de uitkering in geld ter zake van niet-genoten vakantiedagen en een vergoeding voor pensioen.
5.6.
De gevorderde wettelijke verhoging kan op basis van de wet worden toegewezen, omdat de gevorderde bedragen te laat zijn betaald. De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval wel aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot 35%. Daarbij speelt onder meer een rol dat van betalingsonwil aan de zijde van [ex-werkgever] niet is gebleken.
Wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten (G en H)
5.6.
De gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het niet ontvangen netto salaris, de vakantietoeslag, de vergoeding voor opgebouwde maar niet opgenomen vakantiedagen en de vergoeding voor pensioen wordt toegewezen vanaf de data van opeisbaarheid.
5.7.
[werkneemster] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het
Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is
van toepassing. [werkneemster] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat
buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [ex-werkgever] heeft dat ook niet betwist. [werkneemster] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden
.Doordat niet de gehele vordering van [werkneemster] wordt toegewezen, is het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief passend bij de toegewezen hoofdsom. Daarom zal een bedrag van € 925,52 worden toegewezen. Omdat [werkneemster] niet heeft gesteld dat de schade (de buitengerechtelijke incassokosten) al eerder dan op de datum van de dagvaarding is geleden, zal de gevorderde rente worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding.
Proceskosten (I)
5.7.
[ex-werkgever] is (grotendeels) in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [werkneemster] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
139,30
- griffierecht
706,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.792,30
5.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [ex-werkgever] om aan [werkneemster] te betalen een bedrag van € 6.865,21 netto ter zake het niet ontvangen netto salaris over de periode 1 september 2020 tot 1 september 2023, een bedrag van € 506,88 bruto ter zake van de vakantietoeslag, een bedrag van
€ 3.707,86 bruto ter zake van een vergoeding voor de opgebouwde, maar niet opgenomen vakantiedagen en een bedrag van € 3.971,68 bruto ter zake van een vergoeding voor pensioen,
6.2.
veroordeelt [ex-werkgever] tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 35% over de onder 6.1. genoemde bedragen;
6.3.
veroordeelt [ex-werkgever] tot betaling van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de onder 6.1. en 6.2. genoemde bedragen vanaf de data van opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening;
6.4.
veroordeelt [ex-werkgever] om aan [werkneemster] te betalen een bedrag van € 925,52 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van volledige betaling,
6.5.
veroordeelt [ex-werkgever] in de proceskosten van € 1.792,30, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [ex-werkgever] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.6.
veroordeelt [ex-werkgever] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW en artikel 6:120 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Broek en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2025.

Voetnoten

1.HR 6 maart 1998 (