ECLI:NL:RBZWB:2025:4047

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
02-047139-25; 01-126050-24 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met onvoorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar

Op 3 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 februari 2025 levensmiddelen heeft gestolen bij Albert Heijn in Middelburg. De verdachte, geboren in 1976 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg. Tijdens de zitting op 19 juni 2025 was de verdachte niet aanwezig, maar zijn raadsvrouw, mr. S. van Steenberge, was wel aanwezig. De officier van justitie, mr. E.A. Kool, heeft haar standpunt kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd, en de rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, dat meerdere eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten vertoonde. De reclassering heeft aangegeven dat de verdachte problemen ervaart op verschillende leefgebieden en dat het risico op recidive hoog is. De rechtbank oordeelde dat de ISD-maatregel noodzakelijk was om de veiligheid van personen en goederen te waarborgen, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf werd afgewezen, omdat de rechtbank het niet opportuun achtte om deze toe te wijzen in het licht van de op te leggen maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-047139-25; 01-126050-24 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 3 juli 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1976 te [plaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Middelburg,
raadsvrouw mr. S. van Steenberge, advocaat te Terneuzen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 juni 2025. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn (niet gemachtigde) raadsvrouw. De officier van justitie, mr. E.A. Kool, heeft haar standpunt kenbaar gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 12 februari 2025 levensmiddelen heeft gestolen bij Albert Heijn in Middelburg.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de diefstal heeft gepleegd.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1
De bewijsmiddelen
Aangezien verdachte ten aanzien van het feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie;
- de aangifte van [naam] namens Albert Heijn.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 12 februari 2025 te Middelburg, levensmiddelen die aan Albert Heijn toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal van levensmiddelen bij Albert Heijn. Dit betreft een vervelend feit dat voor overlast en schade zorgt.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Hieruit volgt dat hij recent meermalen is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de rapporten van Reclassering Nederland die over verdachte zijn opgemaakt en in het bijzonder op het rapport van 13 mei 2025. Hieruit volgt dat verdachte niet in gesprek met de reclassering wilde gaan en dat het rapport is uitgebracht op basis van dossierinformatie. De reclassering beschrijft dat verdachte problemen ervaart op diverse leefgebieden, wat als risico verhogend wordt ingeschat. Hij beschikt niet over huisvesting, dagbesteding en een sociaal netwerk. Hij zou eerder een schuldsaneringstraject hebben doorlopen en thans een bewindvoerder hebben. Op het strafblad van verdachte is een patroon aangaande vermogensdelicten zichtbaar. Verdachte verantwoordt zijn gedrag vanuit zijn maatschappelijke positie (dakloosheid). Als grootste obstakel ziet de reclassering de houding van verdachte, die mogelijk verklaarbaar is vanuit zorgen over zijn psychisch functioneren. Hij kan en wil zich niet conformeren aan trajecten, regels of afspraken die kunnen bijdragen aan het stabiliseren van zijn situatie. Uit dossierinformatie komt naar voren dat verdachte zorgmijdend is. Een eerder traject bij de reclassering in 2024 is mislukt. Hetzelfde geldt voor een nazorgtraject vanuit de gemeente. Verdachte kwam voorwaarden die werden gesteld aan het krijgen en behouden van woonruimte niet na, waardoor hij weer dakloos is geraakt. In eerder contact met de reclassering heeft verdachte laten weten dat hij niet voornemens is mee te werken aan bijzondere voorwaarden. Verdachte heeft geen contact met de casemanager vanuit de PI. Het risico op recidive wordt als hoog ingeschat. Gelet op de beschikbare informatie voldoet verdachte aan de objectieve en subjectieve criteria voor een ISD-maatregel. Geadviseerd wordt een onvoorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte op te leggen.
Maatregel
De rechtbank is op grond van het dossier en in het bijzonder de bevindingen van de reclassering van oordeel dat het opleggen van de ISD-maatregel wenselijk en noodzakelijk is.
Daarbij heeft de rechtbank tevens in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaromtrent stelt. Immers, op het door verdachte begane misdrijf is voorlopige hechtenis toegelaten, terwijl verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane misdrijf ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf is veroordeeld, terwijl het misdrijf is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen en er voorts ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.
Voorts is voldaan aan de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers nu over een periode van vijf jaren meer dan tien processen-verbaal tegen verdachte zijn opgemaakt, waarvan tenminste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit.
De rechtbank acht voor het opleggen van een ISD-maatregel van belang dat verdachte de afgelopen periode meermalen is veroordeeld voor meerdere strafbare feiten. Hij heeft de bewezenverklaarde diefstal gepleegd terwijl hij nog in een proeftijd liep in verband met een voorwaardelijk opgelegde straf voor een andere diefstal. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Eerdere trajecten, zoals reclasseringstoezicht bij een voorwaardelijk opgelegde straf en een nazorgtraject vanuit de gemeente, zijn onvoldoende effectief gebleken om zijn situatie te stabiliseren en het recidiverisico terug te dringen. Verder is gebleken dat verdachte zorgmijdend is en contact met personen of instanties die hem kunnen helpen, zoals de reclassering, de casemanager bij de PI en zelfs zijn advocaat, categorisch weigert. Hij lijkt niet of nauwelijks open te staan voor hulp en begeleiding, of alleen op zijn eigen voorwaarden. Gelet op deze omstandigheden ziet de rechtbank geen mogelijkheid om het recidiverisico terug te dringen door middel van een andere of lichtere sanctie, zoals een behandel- en begeleidingstraject in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Oost-Brabant van 15 april 2025 onder parketnummer 01-126050-24 ten uitvoer zal worden gelegd. Ter zitting heeft zij verzocht de vordering af te wijzen, gelet op de op te leggen maatregel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten, omdat zij toewijzing van de vordering niet opportuun acht gelet op de op te leggen maatregel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 310 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Polak, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. J. Bergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 juli 2025.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 12 februari 2025 te Middelburg, althans in Nederland,
een of meerdere levensmiddelen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele
aan Albert Heijn, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met
het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )