ECLI:NL:RBZWB:2025:4051

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
C/02/430562 / FA RK 25-82
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Pulskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezag en omgangsregeling in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 juni 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het gezag en de omgangsregeling van een minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.S.R.N. Maas, verzoekt om het eenhoofdig gezag over de minderjarige, terwijl de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. G. Demir, zich verzet tegen dit verzoek en een wijziging van de omgangsregeling vraagt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er al meer dan twee jaar geen contact is tussen de man en de minderjarige, wat leidt tot de conclusie dat de huidige situatie niet in het belang van de minderjarige is. De rechtbank oordeelt dat de vrouw het gezag alleen moet uitoefenen, omdat de man niet in staat is om samen met de vrouw beslissingen te nemen over de minderjarige. De rechtbank wijst het verzoek van de man om de omgangsregeling te wijzigen af, omdat dit niet in het belang van de minderjarige is. De rechtbank benadrukt dat de vrouw de verantwoordelijkheid heeft om de minderjarige te stimuleren om contact met de man te hebben, zodra de minderjarige hulpverlening heeft ontvangen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/430562 / FA RK 25-82
Datum uitspraak: 13 juni 2025
beschikking over gezag en omgang
in de zaak van
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. P.S.R.N. Maas te Dongen,
tegen
[de man],
hierna: de man,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. G. Demir te Breda,
over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2011, hierna: [minderjarige] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop bestaat uit de volgende stukken:
- het op 6 januari 2025 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het F2-formulier van 27 januari 2025 van mr. Demir;
- het op 31 maart 2025 ontvangen antwoordformulier van [minderjarige] ;
- het op 12 mei 2024 ontvangen verweerschrift met bijlagen, tevens houdende zelfstandige verzoeken;
- het F9-formulier met bijlagen van 13 mei 2025 van mr. Maas, betreffende producties 5 tot en met 7.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 20 mei 2025. Bij die behandeling waren aanwezig partijen met hun advocaten. Ook was aanwezig een medewerkster van de Raad.
1.3
De [minderjarige] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek. Hiervan heeft zij gebruik gemaakt op 13 mei 2025. De rechtbank heeft de aanwezigen voorgehouden wat [minderjarige] bij dit kindgesprek heeft verteld. Zij zijn daarna in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 10 februari 2022 is de echtscheiding uitgesproken en deze beschikking is op 22 maart 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand die daarvoor zijn bedoeld.
2.2
Tijdens het huwelijk van partijen is de [minderjarige] geboren.
Partijen hebben samen nog een ander meerderjarig kind, [meerderjarige] .
2.3
Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige] .
2.4
Voor zover hier van belang, heeft de rechtbank bij voormelde echtscheidingsbeschikking van 10 februari 2022 bepaald dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats heeft bij de vrouw. Tevens heeft de rechtbank een voorlopige contactregeling bepaald waarbij de man en [minderjarige] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar éénmaal per veertien dagen op zaterdagmiddag van 14.00 tot 16.00 uur. Bij beschikking van 28 februari 2023 heeft de rechtbank bepaald dat voormelde voorlopige contactregeling de definitieve contactregeling wordt.
2.5
Tussen partijen staat vast dat er tussen de man en [minderjarige] ruim twee jaar geen contact meer is.
2.6
Partijen hebben zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit.

3.De verzoeken

3.1
De vrouw verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat het gezag over de [minderjarige] voortaan alleen aan haar toekomt.
3.2
De man is het niet eens met het verzoek van de vrouw en verzoekt dit verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen als ongegrond, en/of onbewezen en/of ongemotiveerd.
Bij wijze van zelfstandige verzoeken verzoekt de man, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. een contactregeling vast te stellen op basis waarvan de man gerechtigd is tot contact met de minderjarige, als genoemd onder punt 15 van het verweerschrift, althans een in goede justitie door de rechtbank te bepalen contactregeling vast te stellen.
3.3
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover nodig om het de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De standpunten

4.1
Ter onderbouwing van haar verzoek voert de vrouw, samengevat, het volgende aan.
Er is sprake van spanningen tussen partijen. De man heeft, hoewel hem dit is geadviseerd, geen hulp gezocht voor het verwerken van de echtscheiding. De man laat zich leiden door negatieve emoties. Hij is niet in staat en bereid om zijn houding en communicatiewijze te wijzigen. Tijdens de contacten met [minderjarige] (en [meerderjarige] ) bleef de man zich negatief uitlaten over de vrouw. Door de houding van de man is er weerstand gekomen bij [minderjarige] , waardoor zij al langere tijd geen contact met elkaar hebben. [minderjarige] wil niet dat de man bij haar betrokken is of zich bemoeit met haar dagelijks leven. [minderjarige] heeft hulpverlening nodig. Er wordt traumabehandeling geadviseerd. Ook heeft zij ondersteuning nodig voor haar spraakontwikkeling. [minderjarige] staat niet open voor hulpverlening zolang de man daar toestemming voor moet geven of indien daarover met hem in overleg moet worden getreden. Dit zorgt voor stress bij [minderjarige] en vertraging in de hulpverlening.
Feitelijk voert de vrouw al geruime tijd het gezag over [minderjarige] alleen uit. De man geeft geen uitvoering aan het gezag. Als de man betrokken moet worden voor zijn toestemming, dan leidt dit tot veel onrust bij [minderjarige] . Daarnaast heeft de man geen zicht op de ontwikkeling van [minderjarige] en is hij niet in staat om weloverwogen beslissingen over haar te nemen. Partijen hebben al jaren geen rechtstreeks contact met elkaar. Wanneer de man iets wil communiceren, doet hij dat via [meerderjarige] . Volgens de vrouw zijn partijen niet in staat om beslissingen met elkaar te nemen en afspraken met elkaar te maken. Er is dan ook een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] bij instandhouding van het gezag klem of verloren is of raakt tussen haar ouders. [minderjarige] heeft rust nodig, zodat zij de ruimte krijgt om zichzelf positief te ontwikkelen. Dit kan worden bereikt door het gezag van de man te wijzigen.
De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is op papier ongewijzigd gebleven. Echter, feitelijk ziet [minderjarige] haar vader niet. Zij laat weerstand tegen het contact zien. Eerder, wanneer [minderjarige] bij de man was geweest, kwam zij huilend terug. Daarnaast heeft [minderjarige] een trauma overgehouden aan gedragingen van de man als het stalken en achtervolgen van de vrouw en nachtelijk schreeuwen. [minderjarige] is bang om de man tegen te komen en durft niet op de fiets naar school. Hiervoor moet hulpverlening komen, maar deze kan niet worden ingezet. Het idee dat de man betrokken is of dat [minderjarige] haar vader weer moet zien, levert haar stress op. Als er in de toekomst wel ruimte is voor contact, dan moet dit worden afgestemd op de behoefte van [minderjarige] . De vrouw heeft er bewust voor gekozen om geen andere zorgregeling te verzoeken of om de zorgregeling op te schorten. Er is een beschikking en de vrouw hoopt dat er op termijn weer contact tussen de man en [minderjarige] komt, echter de tijd moet dit uitwijzen.
4.2
Door en namens de man wordt, samengevat, het volgende aangevoerd. De man erkent dat hij zich in een rouwfase bevond in het prille begin van de echtscheiding. Hij heeft zich na de mondelinge behandeling in de echtscheidingsprocedure zoveel mogelijk onthouden van direct contact met de vrouw, dit om escalatie te voorkomen. De man maakt zich zorgen over de loyaliteitsproblematiek waarin [minderjarige] (en ook [meerderjarige] ) zich
bevindt. Zij zit in een moeilijke spagaat tussen haar beide ouders. Doordat de vrouw [minderjarige] betrok bij volwassenenproblematiek, ontstond bij haar de indruk dat zij partij moest kiezen. De zorgen van de man zijn inmiddels werkelijkheid geworden: sinds geruime tijd is er, zonder duidelijke aanleiding, geen enkel contact meer tussen de man en zijn beide kinderen. De vrouw stimuleert hen hierin niet. Sterker nog, zij faciliteert de weerstand die tegen de man is ontstaan. Pogingen om het contact te herstellen, zijn op niets uitgelopen. Dit raakt de man diep. Er is feitelijk al veel te lang geen sprake meer van contact tussen de man en [minderjarige] . Hoewel hij het contact met zijn dochter zeer mist, doet de man op dit moment geen actieve pogingen meer om rechtstreeks contact te zoeken. Dit doet hij bewust, om geen verdere onrust of druk bij [minderjarige] te veroorzaken. De man staat echter open voor hulpverlening, in de hoop dat onder professionele begeleiding een traject tot zorgvuldig en duurzaam contactherstel kan worden opgestart. De man staat in dit kader open voor een verwijzing naar het Uniform Hulpaanbod. De rechtbank moet zijn verzoek dan ook zien als een ingang. De man begrijpt dat de zorgregeling die hij verzoekt, niet per direct kan worden overgenomen.
Ten aanzien van het gezamenlijk gezag geldt dat dit behouden moet blijven. De man kan de stelling van de vrouw dat [minderjarige] onrust ervaart van het gezag van de man niet volgen. Hij zal geen gezagsbeslissingen frustreren. Het standpunt van de vrouw laat zien dat zij [minderjarige] belast met de problemen tussen partijen. De vrouw voert gezag uit, zonder de man daarin te betrekken. Zij heeft daarin ook geen poging ondernomen en de man zelfs geblokkeerd. Volgens de man zal [minderjarige] niet klem of verloren zitten tussen haar ouders als de man het gezag behoudt. Als dit nodig is, zal de man zich afzijdig houden van de (trauma)behandeling van [minderjarige] . Hiervoor is het niet noodzakelijk om het gezamenlijk gezag van de man te wijzigen.
4.3
De Raad adviseert de rechtbank, samengevat, als volgt. De Raad ziet en hoort dat [minderjarige] op dit moment niet de vrijheid heeft om aan zichzelf te werken. Zolang de man met het gezag is belast, belemmert het [minderjarige] om hulpverlening aan te gaan. Dit is zorgelijk. Van belang is dat [minderjarige] de hulpverlening vrijuit aan kan gaan om zich goed te kunnen ontwikkelen. De Raad kan het verzoek van de vrouw om haar voortaan alleen met het gezag te belasten dan ook volgen.
Er is op dit moment al ruim twee jaar geen contact tussen de man en [minderjarige] . Dit maakt dat de man geen zicht heeft op haar ontwikkeling en behoefte(n). Er ligt een zorgregeling, maar deze wordt niet nagekomen. Om de zorgregeling te kunnen hervatten, moet er hulpverlening worden ingezet. Binnen de zorgregeling die er ligt, kan worden bezien of op termijn ruimte ontstaat om die te hervatten. Eerst moet hulpverlening worden ingezet, daarna kan er worden gekeken naar contactherstel.

5.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1
Gelet op de nationaliteiten van partijen (Turkse en Nederlandse) heeft deze procedure een internationaal karakter. Beoordeeld dient te worden of de rechtbank in deze zaak rechtsmacht toekomt en welk recht van toepassing is op het verzoek.
5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 7 Brussel II-ter zijn in zaken betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige hun gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig is gemaakt. Nu [minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
5.3
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
Gezag
5.4
In artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) staat dat de rechter op verzoek van de ouders die niet met elkaar zijn getrouwd, of een van hen, het gezamenlijk gezag kan beëindigen. Dan kan als de omstandigheden zijn veranderd sinds de ouders samen het gezag hebben gekregen of als de rechtbank van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan toen hij het gezamenlijk gezag heeft vastgesteld. In dat geval beslist de rechtbank wie van de ouders voortaan alleen het gezag over [minderjarige] krijgt.
In artikel 1:253n lid 1 BW staat dat artikel 1:251a lid 1 BW van toepassing is. In dat artikel staat dat de rechter kan beslissen dat het gezag over een kind naar één ouder gaat als er een onacceptabel risico is dat, als allebei de ouders het gezag houden, dit kind erg klem komt te zitten tussen die ouders en het er niet naar uitziet dat dit binnen korte tijd verbetert of als een verandering van het gezag op een andere manier in het belang van het kind noodzakelijk is. De rechtbank overweegt als volgt.
5.5
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen al jaren verwikkeld zijn in een onderlinge strijd. Zij hebben geen contact met elkaar en slagen er niet in om met elkaar op ouderniveau te communiceren. De onderlinge interactie tussen partijen, over de oorzaak waarvan verschillend wordt gedacht, maakt dat [minderjarige] last heeft van de situatie. Volgens de vrouw heeft [minderjarige] weerstand tegen de man als gevolg van zijn gedragingen jegens de vrouw. Volgens de man wordt [minderjarige] door de vrouw beïnvloed. Wat hier ook van zij, tussen partijen is niet in geschil dat [minderjarige] hulpverlening nodig heeft om hetgeen zij heeft meegemaakt te verwerken en om contactherstel met de man mogelijk te maken. Echter, gebleken is dat [minderjarige] de noodzakelijk hulpverlening niet aangaat zolang de man met het gezamenlijk gezag belast blijft. Zij wil niet dat de man bij de hulpverlening betrokken wordt of anderszins van haar ontwikkelingen op de hoogte wordt gebracht. Samen met de Raad ziet de rechtbank dat [minderjarige] hierdoor wordt belemmerd in het aangaan van hulpverlening en daarmee in haar verdere ontwikkeling.
5.6
Hoewel het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders na een scheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun minderjarige kind (blijven) uitoefenen, is voor de uitvoering van gezamenlijk gezag vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans dat zij tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarige kunnen voordoen. De rechtbank is van oordeel dat partijen daartoe niet (meer) in staat zijn. Er is al langere tijd geen sprake van communicatie en overleg tussen partijen. De rechtbank heeft niet de gerechtvaardigde verwachting dat de huidige situatie tussen partijen binnen afzienbare tijd positief zal veranderen. Daar komt nog bij dat er inmiddels ruim twee jaar geen contact meer is tussen de man en [minderjarige] . De man weet daardoor niet wat de behoeften van [minderjarige] zijn en welke gezagsbeslissingen in het belang van [minderjarige] gemaakt moeten worden.
5.7
Gelet op het voorgaande is de rechtbank, met de Raad, van oordeel dat wijziging van het gezag (anderszins) in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Hierdoor wordt voldaan aan de tweede grond voor wijziging van het gezag zoals genoemd in artikel 1:251a BW. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom toewijzen en bepalen dat de zij voortaan met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] zal zijn belast. De rechtbank spreekt de hoop uit dat dit ertoe leidt dat [minderjarige] de hulpverlening kan ontvangen die zij nodig heeft.
Omgangsregeling
5.8
Aangezien de rechtbank, zoals hiervoor is overwogen, het gezamenlijk gezag van partijen zal wijzigen en zal bepalen dat de vrouw voortaan met het eenhoofdig ouderlijk gezag zal zijn belast, kwalificeert de rechtbank het verzoek van de man als een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling op grond van artikel 1:377e BW. Het verzoek van de man wordt aangemerkt als een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling, omdat er feitelijk al een omgangsregeling is vastgelegd. De rechtbank verwijst hiervoor naar de in rechtsoverweging 2.4 genoemde beschikkingen.
5.9
In artikel 1:377e BW staat dat een omgangsregeling die door de rechtbank is bepaald of door de ouders is afgesproken, kan worden veranderd. Dat kan als de omstandigheden zijn veranderd na de beslissing van de rechtbank of na de afspraken van de ouders. Dit kan ook als bij de beslissing van de rechtbank van verkeerde of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1
Hoewel sprake is van een wijziging van omstandigheden, die erin zijn gelegen dat er tussen de man en [minderjarige] geen contact meer is, en de man in zijn verzoek kan worden ontvangen, zal de rechtbank het verzoek van de man niet toewijzen. Naar het oordeel van de rechtbank is een wijziging conform het verzoek van de man niet in het belang van [minderjarige] . De rechtbank betrekt hierin dat is gebleken dat er tussen de man en [minderjarige] ruim twee jaar geen omgang meer is, en dat [minderjarige] nooit omgang met de man heeft gehad in de frequentie die hij verzoekt. Daarnaast is er een omgangsregeling vastgelegd die nog steeds geldig is, ook al wordt deze niet uitgevoerd. De man heeft bovendien verklaard dat hij er in de afgelopen jaren bewust voor heeft gekozen om geen druk bij [minderjarige] te leggen en hij de situatie waarbij er geen omgang is, heeft gelaten voor wat die is. Een wijziging van deze regeling is nu dan ook niet noodzakelijk.
De rechtbank is het eens met de Raad en de vrouw: wanneer [minderjarige] hulpverlening heeft ontvangen, zij zich verder kan ontwikkelen en zij de ruimte en behoefte heeft om de man weer te zien, kan binnen de bestaande omgangsregeling gekeken worden naar contactherstel. De rechtbank wijst de vrouw er op dat hierin alsdan een belangrijke taak voor haar is weggelegd; zij dient [minderjarige] te (blijven) stimuleren om omgang met de man te hebben.
5.11
De rechtbank heeft nog overwogen om het verzoek van de man aan te houden, maar zal hiertoe niet overgaan. Het is niet in het belang van [minderjarige] dat het verzoek van de man nu boven haar hoofd blijft zweven. Zij heeft nu behoefte aan duidelijkheid en rust. Naar verwachting komt dit de effectiviteit van de hulpverlening ten goede.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
5.12
De rechtbank zal de toewijzende beslissing, gelet op de aard daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de vrouw. Dat betekent dat de beslissing alvast moeten worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
Proceskosten
5.13
Omdat partijen ex-echtgenoten van elkaar zijn, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
bepaalt dat de vrouw voortaan alleen het gezag heeft over de [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2011;
6.2
wijst het zelfstandige verzoek van de man af;
6.3
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Pulskens, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2025 in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.