ECLI:NL:RBZWB:2025:4052

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
C/02/426187 / FA RK 24-4057
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming tijdelijke voogdij over minderjarigen in het kader van geschorst gezag van ouders verblijvend in Irak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 juni 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de tijdelijke voogdij over twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ouders van de minderjarigen verblijven in Irak en zijn moeilijk bereikbaar, wat heeft geleid tot zorgen over het welzijn van de kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de Stichting Jeugdbescherming Brabant als tijdelijke voogd aan te stellen, omdat de ouders in de onmogelijkheid verkeren om het gezag uit te oefenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om beslissingen te nemen over de kinderen, wat heeft geleid tot de schorsing van hun gezag. De rechtbank heeft de GI benoemd tot tijdelijke voogdes, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarigen, die in een gezinshuis verblijven en zich daar positief ontwikkelen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de ouders, ondanks hun afwezigheid, nog steeds betrokken zijn bij de kinderen, maar dat de huidige situatie een neutrale derde partij vereist om de voogdij te beheren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/426187 / FA RK 24-4057
Datum uitspraak: 24 juni 2025
Beschikking over tijdelijke voogdij
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
gevestigd te Breda,
hierna te noemen: de Raad,
over de minderjarigen
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in Irak ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in Irak ,
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
1. Het procesverloop
1.1. Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 29 augustus 2024, ingekomen bij de griffie op 30 augustus 2024;
- het bericht met bijlagen van de Raad van 3 september 2024, met daarbij onder meer de bereidverklaring van de GI;
- het in deze zaak opgemaakte proces-verbaal van 10 januari 2025;
- de oproeping van de ouders in de Staatscourant van 27 februari 2025;
- de oproeping van de ouders van 1 april 2025, hen toegestuurd via e-mail.
1.2. Op 28 mei 2025 is het verzoek nader behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Bij die gelegenheid is verschenen en gehoord:
- een vertegenwoordigster van de Raad.
1.3. Hoewel daartoe correct opgeroepen, zijn de ouders niet bij de mondelinge behandeling verschenen. In verband met het verblijf van beide ouders in Irak heeft de griffier van deze rechtbank een e-mail aan de ouders verzonden waarin zij, naast de oproep in de Staatscourant, zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling. Tevens is de link meegestuurd op basis waarvan zij digitaal (per MS-Teams) bij de mondelinge behandeling aanwezig kunnen zijn. Omdat geen van de ouders zich op het geplande tijdstip in het gerechtsgebouw of digitaal had gemeld heeft de kinderrechter ruim vijftien minuten gewacht, maar van de ouders is niets vernomen. Na verloop van deze minuten is de kinderrechter gestart met de mondelinge behandeling. Nu de rechtbank zich in voldoende mate heeft ingezet om in contact te komen met beide ouders, is besloten de mondelinge behandeling voort te zetten in afwezigheid van de ouders.
1.4. Hoewel daartoe correct opgeroepen, is bij de mondelinge behandeling namens de GI
geen vertegenwoordiger verschenen.
1.5. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek. [minderjarige 2] heeft hiervan gebruik gemaakt op
9 januari 2025. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 2] heeft verteld. De aanwezige vertegenwoordiger van de Raad heeft daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
De ouders zijn in Nederland met elkaar getrouwd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verbleven oorspronkelijk bij hen in Nederland. Op enige moment verbleven zij bij (een van) hun ouders in Irak . Zij zijn zonder hun ouders teruggereisd naar Nederland en zijn op 16 juni 2024 op Schiphol aangekomen.
2.3.
Bij beschikking van 17 juni 2024 heeft de kinderrechter de GI belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 17 juni 2024 tot 1 juli 2024. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.
2.4.
Bij nadere beschikking van 28 juni 2024 heeft de kinderrechter de GI belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor de resterende duur, zijnde tot 17 september 2024. De kinderrechter heeft daarbij aangegeven dat deze maatregel van rechtswege eindigt na drie maanden, te weten op 17 september 2024, tenzij voor het einde van die termijn aan de rechter een voorziening in het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is verzocht.
2.5.
De Raad heeft op 30 augustus 2024, dus binnen de voormelde termijn van drie maanden, onderhavig verzoek ingediend bij de rechtbank. De maatregel omtrent de voorlopige voogdij is daarom nog steeds van kracht.
2.6.
De rechtbank heeft op 10 januari 2025 de mondelinge behandeling van onderhavig verzoek aangehouden tot een nadere mondelinge behandeling omdat de ouders niet op correcte wijze waren opgeroepen.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de GI tot tijdelijke voogdes over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te benoemen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de Raad, samengevat, aangevoerd dat er forse zorgen zijn om het welzijn van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Zij zijn in juni 2024 afgereisd naar Nederland zonder hun ouders. Op 18 juni 2024 is vervolgens een voorlopige voogdijmaatregel uitgesproken waarna zij zijn overgeplaatst naar een geheime locatie waar zij tot op heden nog verblijven. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kennen een fors belast verleden waarin zij zijn blootgesteld aan verwaarlozing, huiselijk geweld en seksueel misbruik. Daarnaast hebben zij diverse verblijfplaatsen gekend in Irak , Jordanië en Nederland, waarbij zij meermaals abrupt zijn vertrokken en in Irak hebben gewoond in een onveilig en strenggelovig gebied. Ook zijn er zorgelijke signalen van onveiligheid vanuit familieleden van de moeder, die in Nederland woonachtig zijn. Ten aanzien van [minderjarige 1] komt naar voren dat zij last heeft van haar traumatische verleden. Zij heeft meermaals zorgelijke uitspraken gedaan richting de gezinshuisouders. Daarnaast is [minderjarige 1] bang en alert, heeft zij last van herbelevingen en suïcidale gedachten en ervaart zij problemen met eten. Ook bij [minderjarige 2] is eten een probleem. Hij heeft het gevoel dat hij moet eten, heeft overgewicht en lijkt gepest te zijn door de stiefvader. Ook heeft [minderjarige 2] zorgelijke uitspraken gedaan waaruit blijkt dat hij slachtoffer is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Ondanks voornoemde zorgen is het positief dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich op dit moment goed ontwikkelen. Zij hebben het naar hun zin in het gezinshuis en kunnen daar blijven tot aan hun volwassenheid. Zowel [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als de vader geven aan dankbaar te zijn dat er in Nederland goed voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt gezorgd en dat zij weer in hetzelfde land wonen als hun oudere zussen [naam 1] en [naam 2] . Daarbij is er regelmatig positief contact met de vader. Ook zullen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] na de zomervakantie 2025 starten op een nieuwe school en zijn zij aangemeld bij hulpverlening om hun emoties te leren uiten en te praten over hun verleden.
4.2.
Binnen de voorlopige voogdijmaatregel is gebleken dat het contact met de ouders moeizaam verloopt. Er is op dit moment geen contact met de moeder. Zij heeft de Raad in augustus 2024 voor het laatst geïnformeerd dat zij in een behandelcentrum zit en niet wil dat er contact met haar wordt opgenomen. Over de vader is bekend dat hij in de hoofdstad van Irak verblijft en dat hij gezondheidsklachten heeft waardoor hij te zwak is om af te reizen naar Nederland. De vader is over het algemeen redelijk bereikbaar, maar een gesprek voeren is moeilijk doordat hij uitsluitend te bellen is via WhatsApp en daarbij afhankelijk is van de wifiverbinding. Doordat de vader uitsluitend Arabisch spreekt, is voorts een tolk nodig. Een tolk kan echter niet worden toegevoegd aan WhatsApp, wat ervoor zorgt dat het doorgaan van het gesprek afhangt van de goodwill van de tolk. Daarnaast verloopt het communiceren per e-mail moeizaam en loopt dit vertraging op doordat de correspondentie vertaald moet worden via een vertaalbureau. Daarbij zijn er regelmatig stroomstoringen en is er slecht internet in Irak . Dit alles heeft tot gevolg dat alle vormen van communicatie veel voorbereiding en inspanning vragen waardoor het in de dagelijkse praktijk vrijwel onmogelijk is om op korte termijn met de ouders in gesprek te gaan. Dit levert niet alleen een zorg op in noodsituaties maar ook in het dagelijks leven nu er de komende tijd nog veel belangrijke beslissingen genomen moeten worden.
4.3.
Alles overwegend is de Raad van mening dat de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het beste beschermd kan worden door een voogdijmaatregel, omdat de ouders al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeren het gezag uit te oefenen. De Raad heeft minder vergaande maatregelen zoals een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing overwogen, maar voorziet grote problemen bij de uitvoering van de benodigde hulp binnen het kader van een ondertoezichtstelling. Ook is het ten aanzien van de veiligheid van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vooralsnog belangrijk dat er extra voorzichtig wordt omgegaan met informatie over hen. Zij verblijven immers op een voor de ouders geheime plek en er is nog geen duidelijkheid in hoeverre er sprake is vanuit dreiging op eergerelateerd geweld.
4.4.
In het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient een neutrale derde partij, zoals de GI, met de tijdelijke voogdij te worden belast. Een neutrale derde partij stelt het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorop, heeft oog voor hun veiligheid, kan voortvarend praktische zaken voor hen regelen en kan bekijken welke mogelijkheden voor contactherstel er zijn.
Het heeft niet de voorkeur van de Raad om de voogdij weg te leggen bij (een van) de zussen [naam 1] en [naam 2] . Hoewel zij erg betrokken zijn bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , wil de Raad hen niet belasten met deze verantwoordelijkheid. Bekend is namelijk dat zij ieder hun eigen problemen hebben, nog jong zijn en zij een mening over de moeder hebben die niet neutraal is. Tot slot heeft de Raad in zijn overweging meegenomen dat de vader het eens is met het verzoek zo lang hij zijn gezag niet volledig hoeft op te geven.
4.5.
Wat de bevoegdheid van de rechtbank betreft, voert de Raad aan dat de Nederlandse rechter bevoegd is omdat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in Nederland geboren zijn en hier op dit moment hun vaste verblijfplaats hebben. Nu de Nederlandse rechter bevoegd is, kan ook Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
4.6.
[minderjarige 2] heeft in het gesprek met de kinderrechter naar voren gebracht dat hij het fijn heeft in het gezinshuis. Hij wil dat de jeugdbeschermers van de GI beslissingen over hem kunnen nemen omdat zijn ouders daar op dit moment niet toe in staat zijn. Hoewel [minderjarige 2] graag in Nederland wil blijven, mist hij zijn ouders ook. Hij heeft regelmatig positief contact met zijn vader. Het contact met zijn moeder is beperkt.

5.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat beide gezagdragende ouders in Irak verblijven en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vanuit Irak naar Nederland zijn gekomen. Dit brengt met zich mee dat deze zaak een internationaal karakter heeft, waardoor de rechter (ambtshalve) dient te beoordelen of hij in deze zaak internationaal bevoegd is. Indien dit het geval is, dient de rechter het toepasselijk recht te bepalen.
5.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 7 lid 1 van de Brussel II-ter Verordening (nr. 2019/1111) zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Omdat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun gewone verblijfplaats op dit moment in Nederland hebben, is de Nederlandse rechter internationaal bevoegd om kennis te nemen van het verzoek van de Raad.
5.3.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is op het verzoek te beslissen, zal op grond van het bepaalde in artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
5.4.
Op grond van artikel 1:265 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in zaken betreffende minderjarigen bevoegd de rechter van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van het werkelijk verblijf van de minderjarige. Op grond van artikel 1:12 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) volgt een minderjarige de woonplaats van hem die het gezag over hem uitoefent. Nu de GI de voorlopige voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uitoefent en vanuit [plaats] haar werkzaamheden verricht, is de (juridische) woonplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in [plaats] . De rechtbank acht zich dan ook bevoegd van het onderhavige verzoek kennis te nemen.
Wettelijk kader
5.5.
Ingevolge artikel 1:253r lid 1 BW juncto artikel 1:253q BW benoemt de rechtbank een voogd indien één of beide ouders al dan niet tijdelijk in de onmogelijkheid verkeren het gezag uit te oefenen of indien het bestaan of de verblijfplaats van één of beide ouders onbekend is. Gelet op lid 2 van artikel 1:253r BW is het gezag, dat aan één of beide ouders toekomt, geschorst gedurende de tijd waarin een van de in het eerste lid bedoelde omstandigheden zich voordoet.
Inhoudelijke beoordeling
5.6.
Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken is vast komen te staan dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in juni 2024 afgereisd zijn naar Nederland en dat beide ouders nog in Irak verblijven. Het afgelopen jaar is gebleken dat het contact met de ouders in Irak moeizaam verloopt. De moeder is al geruime tijd onbereikbaar. Buiten het bericht van de moeder dat zij sinds augustus 2024 in een behandelcentrum verblijft, is er geen zicht op haar persoonlijke situatie. De vader is daarentegen wel bereikbaar, zij het in beperkte mate. Alle vormen van communicatie met de vader vragen veel voorbereiding en tijd. De vader is via WhatsApp en per e-mail bereikbaar. Dit contact levert problemen op doordat er in Irak een beperkt wifi-netwerk is en vele stroomstoringen zijn. Daarbij spreekt de vader de Nederlandse taal onvoldoende waardoor de inzet van een tolk en vertalingsmechanismen nodig zijn. Dit zorgt eveneens voor de nodige problematiek en vertraging. Het voorgaande brengt met zich mee dat het contact met de vader niet constant is en ontzettend veel inspanning vergt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank, met de Raad, van oordeel dat het vrijwel onmogelijk is om op korte termijn met de ouders in contact te komen om beslissingen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te nemen. Dit brengt grote zorgen met zich mee als zich bijvoorbeeld een noodsituatie voordoet, maar belemmert [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ook continu in de dagelijkse gang van zaken. Op grond van voornoemde omstandigheden is de rechtbank dan ook van oordeel dat de ouders (al dan niet tijdelijk) in de onmogelijkheid verkeren om het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit te oefenen. Derhalve is voldaan aan de voorwaarde van artikel 1:253r, eerste lid, onderdeel a, BW. Daarmee is op de voet van het bepaalde in artikel 1:253r, tweede lid, BW het gezag van de ouders van rechtswege geschorst.
5.7.
De schorsing van de ouders in de uitoefening van het gezag brengt mee dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet onder het wettelijk vereiste gezag staan. Middels de voormelde beschikkingen van 17 en 28 juni 2024 is daarin voorzien doordat de GI is belast met de voorlopige voogdij. Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dat de GI belast blijft met de voogdij over hen. Uit het raadsrapport blijkt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een goede verstandhouding hebben met de GI. [minderjarige 2] heeft daarbij ook de wens uitgesproken om de GI beslissingen over hem te laten nemen. Daarnaast zitten [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op hun plek in het gezinshuis, ontwikkelen zij zich positief en ervaren zij rust. Door de GI met de tijdelijke voogdij te belasten kan deze positieve ontwikkeling doorgang vinden. De GI is daarbij als professionele neutrale instantie het meest geschikt om te handelen in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en daarbij voortvarend praktische zaken voor hen te regelen. Dit is des te meer van belang nu [minderjarige 1] en [minderjarige 2] spoedig hulpverlening nodig hebben om de heftige gebeurtenissen uit het verleden te verwerken. Tenslotte is de rechtbank, met de Raad, van oordeel dat het te belastend is om (een van) de zussen [naam 1] en [naam 2] met het gezag te belasten omdat zij beiden nog jong zijn en veel hebben meegemaakt waarbij zij kampen met eigen persoonsgebonden problematiek. Daarnaast hebben zij beiden hun eigen ervaringen opgedaan met de ouders wat eventueel contactherstel tussen voornamelijk [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en de moeder in de weg kan staan.
5.8.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de Raad om de GI te benoemen tot tijdelijke voogdes over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] toewijzen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de GI zich daartoe schriftelijk bereid heeft verklaard.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.9.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing, ondanks een eventueel hoger beroep, meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
benoemt Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Etten-Leur, tot tijdelijke
voogdes over:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2008 in [geboorteplaats] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2010 in [geboorteplaats] ;
6.2.
bepaalt dat aan Stichting Jeugdbescherming Brabant alle bevoegdheden ten
aanzien van de persoon en het vermogen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , die in het belang van
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk zijn, worden toegekend;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van de beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. Toekoen, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2025 in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.