ECLI:NL:RBZWB:2025:4053

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
C/02/431748 / FA RK 25-692
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voogdijoverdracht van gecertificeerde instelling naar pleegouders in het kader van het Burgerlijk Wetboek

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voogdijoverdracht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) naar de pleegouders van een minderjarige. De minderjarige, geboren in 2008, verblijft sinds 2015 bij de pleegouders, die ook haar grootouders zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gezag van de ouders over de minderjarige in 2019 is beëindigd en dat de GI sindsdien als voogd is aangesteld. De pleegouders hebben in oktober 2024 aangegeven bereid te zijn de voogdij over de minderjarige aan te nemen. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 mei 2025 waren de pleegouders en vertegenwoordigers van de GI aanwezig, maar de ouders waren niet verschenen. De minderjarige heeft haar mening over het verzoek kenbaar gemaakt tijdens een kindgesprek. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de pleegouders in staat zijn om de voogdij goed uit te oefenen en dat de betrokkenheid van de GI niet langer nodig is. De rechtbank heeft het verzoek van de GI om de voogdij over de minderjarige over te dragen aan de pleegouders toegewezen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/431748 / FA RK 25-692
Datum uitspraak: 28 mei 2025
Beschikking van de rechtbank over voogdijoverdracht
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
over de minderjarige:
[minderjarige],
geboren op [geboortedag 1] 2008 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
De heer en mevrouw
[de pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders,
beiden wonende in [woonplaats 1] .
De rechtbank merkt als informanten aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 2] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] , thans gedetineerd in PI Middelburg.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van 30 september 2024;
  • de beschikking van rechtbank Amsterdam van 29 januari 2025;
  • het antwoordformulier van [minderjarige] , ingekomen bij de griffie op 3 april 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 28 mei 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI;
- de pleegouders.
1.3.
Hoewel daartoe correct opgeroepen waren de ouders niet bij de mondelinge behandeling aanwezig.
1.4.
De [minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om haar mening over het verzoek kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt op 22 mei 2025. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] verblijft sinds 2015 in het gezin van de pleegouders.
2.2.
Bij beschikking van 12 februari 2019 is het gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd en is de GI tot voogdes over haar benoemd.
2.3.
De pleegouders hebben zich bij brief van 2 oktober 2024 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.
2.4.
Bij beschikking van rechtbank Amsterdam van 29 januari 2025 is de zaak in de stand waarin deze zich op die dag bevond verwezen naar deze rechtbank.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt haar op grond van 1:322, eerste lid sub c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) te ontslaan uit de voogdij over [minderjarige] , ten gunste van de pleegouders.
3.2.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de GI

Ter onderbouwing van en in aanvulling op het verzoek wordt namens de GI, samengevat, het volgende aangevoerd. [minderjarige] heeft elke twee maanden contact met de jeugdzorgwerker van de GI die feitelijk de voogdij uitvoert. Ook heeft zij structureel contact met haar vader in de PI, die een gevangenisstraf van 18 jaar uitzit. De vader staat achter het verzoek. Hij vindt dit een logische stap. Het contact tussen [minderjarige] en de moeder is ingewikkeld, nu [minderjarige] aangeeft daaraan geen behoefte te hebben. [minderjarige] ontwikkelt zich op alle levensgebieden positief in het pleeggezin. Zij verblijft sinds 2015 bij de pleegouders, die tevens haar oma en stiefopa van vaderszijde zijn. De reden van de uithuisplaatsing was in 2015 gelegen in het steeds terugkerende geweld tussen de ouders. Bij de pleegouders voelt [minderjarige] zich thuis. De pleegouders zijn sinds de geboorte van [minderjarige] betrokken bij de opvoeding en hebben deze overgenomen van de ouders. [minderjarige] ervaart bij de pleegouders de rust, stabiliteit en veiligheid die zij nodig heeft om zich positief te kunnen blijven ontwikkelen. Haar schoolresultaten zijn goed en zij is gemotiveerd om haar diploma te halen. Het lukt [minderjarige] aan te geven waar haar behoeften liggen. De pleegouders staan daarvoor open. Ook Vigere ziet dat het in het belang van [minderjarige] is om de pleegoudervoogdij formeel vast te leggen, gezien de stabiele en liefdevolle omgeving die zij bij de pleegouders heeft gevonden. In de afgelopen periode, waarbij de GI steeds meer op de achtergrond raakte, hebben de pleegouders laten zien dat zij beslissingen kunnen nemen. Zij zijn klaar om de voogdij op zich te nemen. De GI heeft er alle vertrouwen in dat zij de voogdij goed zullen vervullen.

5.Het standpunt van belanghebbenden en het advies van de Raad

5.1.
De pleegouders brengen, samengevat, naar voren dat zij in staat en beschikbaar zijn om de voogdij uit te voeren. Zij bevestigen dat zij al vanaf de geboorte bij [minderjarige] bij haar opvoeding zijn betrokken. Zij doen alles wat nodig is voor [minderjarige] en staan dan ook achter het verzoek. [minderjarige] mag bij hen blijven wonen zolang het nodig is. Zij heeft met hen en ook met hun nog thuiswonende zoon een goede band.
5.2.
De Raad adviseert de rechtbank, samengevat, als volgt. Hij adviseert tot toewijzing van het verzoek. Het verzoek ligt dan ook, voor wat de Raad betreft, voor toewijzing gereed. [minderjarige] is aan de pleegouders gehecht. Zij voelt zich bij hen thuis vertrouwd en veilig. [minderjarige] kan zich bij de pleegouders positief ontwikkelen. De pleegouders maken goede keuzes voor [minderjarige] en laten zien er voor haar te zijn. De Raad heeft er bovendien alle vertrouwen in dat de pleegouders het contact tussen [minderjarige] en haar moeder zullen initiëren wanneer zij daar behoefte aan heeft. Met de vader heeft zij al een goede band.

6.De beoordeling

6.1.
Op grond van artikel 1:322 BW kan iedere voogd zich van zijn bediening doen ontslaan, indien een daartoe bevoegd persoon/gecertificeerde instelling zich schriftelijk heeft bereid verklaard de voogdij over te nemen, en de rechtbank deze overneming in het belang van de minderjarigen acht.
6.2.
De GI heeft als bijlage bij het verzoek een schriftelijke en door de pleegouders ondertekende verklaring overgelegd, waaruit blijkt dat zij bereid zijn om te worden belast met de voogdij over [minderjarige] . Tijdens de mondelinge behandeling hebben de pleegouders volhard in die bereidverklaring.
6.3.
De rechtbank overweegt het volgende. Gelet op hetgeen tijdens de mondelinge behandeling en in de overgelegde stukken naar voren is gebracht, waaronder de rapportage van Vigere, is de rechtbank van oordeel dat de pleegouders in staat moeten worden geacht om de voogdij over [minderjarige] op een goede manier uit te oefenen en dat de betrokkenheid van de GI in dat verband niet langer nodig is. De pleegouders zijn al sinds de geboorte van [minderjarige] bij haar betrokken. De rechtbank acht het bovendien in het belang van [minderjarige] dat de pleegouders, als haar feitelijke verzorgers en opvoeders, ook de belangrijke (gezags)beslissingen over [minderjarige] kunnen nemen.
6.4.
Gelet op het voormelde zal de rechtbank het verzoek daarom toewijzen waarbij zij de GI zal ontslaan als voogdes over [minderjarige] ten gunste van de pleegouders.
6.5.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
ontslaat, met ingang van heden, de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering als voogdes over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedag 1] 2008 in [geboorteplaats 1] ;
7.2.
benoemt tot voogden over voornoemde minderjarige, de pleegouders;
- de heer [pleegouder 1] , geboren op [geboortedag 2] 1970 te [geboorteplaats 2] , en
- mevrouw [pleegouder 2] , geboren op [geboortedag 3] 1960 te [geboorteplaats 2] ;
7.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
verzoekt de griffier om van deze beslissing een aantekening te maken in het gezagsregister.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025 door mr. Toekoen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 24 juni 2025.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.