ECLI:NL:RBZWB:2025:4066

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
C/02/428449/ FA RK 24-5174
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Voorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezag van minderjarigen van gezamenlijk naar eenhoofdig gezag in een internationale context

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juni 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het gezag over twee minderjarigen. De man, die de minderjarigen heeft erkend, verzoekt om het eenhoofdig gezag over hen te verkrijgen, aangezien de vrouw, die de Duitse nationaliteit heeft, sinds augustus 2023 op een onbekend adres verblijft en niet bereikbaar is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de dagelijkse zorg voor de kinderen op zich neemt en dat er geen contact meer is tussen de vrouw en de kinderen. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming geraadpleegd, die het verzoek van de man ondersteunt. De rechtbank oordeelt dat het in het belang van de minderjarigen is dat de man met het eenhoofdig gezag wordt belast, omdat de vrouw niet in staat is om haar gezag uit te oefenen. De rechtbank wijst het verzoek van de man toe en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad, zodat de man direct kan handelen in het belang van de kinderen. De vrouw verliest hiermee haar gezag over de minderjarigen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/428449/ FA RK 24-5174
Datum uitspraak: 30 juni 2025
Beschikking betreffende wijziging gezag
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.E. Kok te Goes,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
betreffende de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2021, hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2022, hierna te noemen: [minderjarige 2] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 7 november 2024 ontvangen verzoekschrift wijziging gezag, met bijlagen;
- de oproeping van de griffier van deze rechtbank van de vrouw in de Staatscourant van 25 februari 2025.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 19 juni 2025. Bij die gelegenheid is verschenen de man, bijgestaan door zijn advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad.
Alhoewel correct en tijdig opgeroepen is de de vrouw niet verschenen.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie de navolgende thans nog minderjarige kinderen zijn geboren:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2021, hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2022, hierna te noemen: [minderjarige 2] .
2.2
De man heeft de minderjarigen erkend. De vrouw oefent van rechtswege het
eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarigen uit.
2.3
De minderjarigen verblijven bij de man.
2.4
Uit het uittreksel van de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) volgt dat de vrouw de Duitse nationaliteit heeft. De man en de minderjarigen hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
- Primair te bepalen dat hij wordt belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] ,
geboren op [geboortedag 1] 2021 te [geboorteplaats] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2022 te [geboorteplaats] ;
- Subsidiair te bepalen dat de man wordt belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2021 te [geboorteplaats] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2022 te [geboorteplaats] .
3.2
De vrouw is niet verschenen in de procedure en heeft derhalve geen verweer gevoerd tegen de verzoeken van de man.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1
De rechtbank stelt vast dat de vrouw de Duitse nationaliteit heeft. Dit brengt mee dat deze zaak een internationaal karakter heeft, waardoor de rechtbank eerst dient te beoordelen of zij bevoegd is om van het verzoek van de man in deze zaak kennis te nemen en daarop te beslissen. Indien dit het geval is, dient de rechtbank het toepasselijke recht te bepalen.
4.2
Op grond van artikel 7 van de Verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarigen hun gewone verblijfplaats hebben op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Het verzoek van de man ten aanzien van het gezag valt onder deze ouderlijke verantwoordelijkheid. Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter bevoegd om van het verzoek kennis te nemen en daarop te beslissen.
4.3
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is om op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
Het juridisch kader
4.4
Op grond van artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten.
Ingevolge lid 2 van voormeld artikel wordt het verzoek tot gezamenlijk gezag slechts afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Uit lid 3 volgt dat wanneer de andere ouder het gezag over het kind uitoefent, het verzoek om de tot het gezag bevoegde ouder, bedoeld in het eerste lid, alleen met het gezag te belasten slechts wordt ingewilligd, indien de rechtbank dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.
Het standpunt van de man
4.5
De man heeft ter onderbouwing van zijn verzoek aangevoerd dat de vrouw in augustus 2023 de relatie met de man heeft beëindigd en zonder haar mobiele telefoon is vertrokken naar het buitenland, vermoedelijk naar haar familie in Duitsland. De vrouw verblijft sindsdien op een voor de man onbekend adres en er heeft sindsdien geen contact meer tussen de vrouw en de man en tussen de vrouw en de minderjarigen plaatsgevonden. Sinds het vertrek van de vrouw draagt de man de volledige zorg voor de minderjarigen kinderen van partijen, met enige hulp van en ondersteuning door zijn ouders, die bij de man in de buurt wonen. De vrouw heeft ervoor gekozen om elders een nieuw bestaan op te bouwen, waar de man en de minderjarigen geen deel van uitmaken. Nu de vrouw voor zichzelf heeft gekozen, op een onbekend adres verblijft en niet communiceert met de man, dient de man de beslissingen aangaande de minderjarigen te kunnen nemen, zonder dat hij hierover met de vrouw dient te overleggen. Overleg met de vrouw is immers niet mogelijk en leidt derhalve tot vertraging en dat is niet in het belang van de minderjarigen. De man heeft bovendien niet de verwachting dat de vrouw op (korte) termijn terugkomt naar Nederland en dan in staat zal zijn om het gezag over de minderjarigen goed uit te oefenen. De man wil zijn verantwoordelijkheid als vader nemen en om die reden verzoekt hij de rechtbank hem met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen te belasten. Subsidiair verzoekt hij de rechtbank om hem samen met de vrouw met het gezag over de minderjarigen te belasten.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de man, desgevraagd, mede bij monde van zijn advocaat, hieraan toegevoegd dat de man nadat de vrouw plotseling uit het leven van de man en de minderjarigen vertrok, heeft geprobeerd om haar te zoeken. Via de familie van de vrouw kwam de man er uiteindelijk achter dat zij veilig bij hen in Duitsland was aangekomen. Verdere informatie kreeg hij niet en het is de man derhalve niet bekend waar de vrouw de afgelopen jaren heeft verbleven en op dit moment verblijft. Het voelde als een klap in zijn gezicht dat de vrouw ineens wegging en de man achterliet met twee kleine kindjes. Inmiddels heeft de man het een plekje gegeven. Het gaat ook goed met de minderjarigen bij hem thuis. Zij ontwikkelen zich goed en de man gaat er geregeld met hen op uit naar bijvoorbeeld het zwembad, de dierentuin of een speeltuin. De man loopt nu echter tegen allerlei praktische regelzaken aan, zoals de inschrijving van [minderjarige 1] op school en de aanvraag van de paspoorten voor de minderjarigen, aangezien daarvoor de toestemming van de vrouw als gezaghebbende ouder van de minderjarigen is vereist. Het is ook gelet daarop in het belang van de minderjarigen dat de man, als hun juridisch vader, belast wordt met het eenhoofdig gezag over hen.
Het advies van de Raad
4.6
De Raad acht het passend dat de man met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen wordt belast. De man draagt immers de dagelijkse zorg voor de minderjarigen en heeft opvang geregeld voor de momenten waarop hij vanwege zijn werk niet voor hen beschikbaar is, terwijl de vrouw al geruime tijd volledig uit beeld is.
De overwegingen van de rechtbank
4.7
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat het in beginsel in het belang van kinderen is dat hun ouders gezamenlijk het gezag over hen uitoefenen en dat slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van de kinderen vereist dat één van de ouders met het gezag moet worden belast. Voor het uitoefenen van gezamenlijk gezag is in het algemeen vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over de minderjarige in gezamenlijk overleg kunnen nemen.
4.8
Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen is besproken ter gelegenheid van de mondelinge behandeling, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende grond bestaat om de man met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen te belasten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.9
De rechtbank stelt allereerst vast dat de man als juridisch vader van de minderjarigen bevoegd is tot het gezag.
4.1
Voorts constateert de rechtbank uit hetgeen de man heeft overgelegd en verklaard, alsmede uit het uittreksel van de BRP, dat de vrouw enige tijd geleden, te weten in 2023, uit Nederland is vertrokken. Sindsdien verblijft de vrouw op een onbekend adres en heeft er geen contact meer plaatsgevonden tussen partijen en tussen de vrouw en de minderjarigen. De rechtbank begrijpt dat de man sinds het vertrek van de vrouw de volledige zorg en opvoeding voor de minderjarigen draagt, zonder dat hij (mede) met het gezag over hen is belast. Daarbij acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat de man door de feitelijke onbereikbaarheid van de vrouw en het ontbreken van enig contact tussen partijen, in de praktijk hinder ondervindt bij het nemen van beslissingen aangaande de minderjarigen waarvoor de toestemming en medewerking van de vrouw is vereist. Dit is onder andere het geval geweest bij de aanvraag van de paspoorten voor de minderjarigen. De onbekende verblijfsplaats van de vrouw en het gebrek aan contact tussen partijen maken ook dat er geen mogelijkheid bestaat om de voor de gezamenlijke gezagsuitoefening vereiste constructieve samenwerking of communicatie tussen partijen te laten doen plaatsvinden.
4.11
De rechtbank overweegt voorts dat de positie van de man als structurele en enige hoofdverzorger vraagt om een juridische positie die recht doet aan de ontstane feitelijke situatie. De man is vanuit zijn dagelijkse zorg volledig op de hoogte van hoe het met de minderjarigen gaat en wat zij nu en in de toekomst nodig hebben voor hun verdere ontwikkeling. Indien er zich rond de minderjarigen spoedeisende zaken zouden voordoen, is de man degene die daar het eerste weet van heeft. Zonder het gezag kan de man als hoofdverzorger niet doen wat voor de minderjarigen direct of op termijn nodig is en waarover moet worden beslist. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat uit de stukken en hetgeen is besproken ter gelegenheid van de mondelinge behandeling blijkt dat de minderjarigen door de man goed worden verzorgd en opgevoed en door hem op een passende wijze worden ondersteund in hun ontwikkeling, terwijl de vrouw sinds haar vertrek geen uitvoering meer geeft aan haar gezag over de minderjarigen en inmiddels dus ook al geruime tijd geen rol meer in het leven van de minderjarigen heeft gespeeld.
4.12
Gelet op al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van de minderjarigen wenselijk is dat het primaire verzoek van de man om hem met het eenhoofdig gezag te belasten dient te worden toegewezen. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253e BW brengt toewijzing van het verzoek mee dat de vrouw het gezag over de minderjarigen verliest.
4.13
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing, die de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarigen noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
4.14
De rechtbank zal in verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder a, van het Besluit gezagsregisters bepalen dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
wijzigt het gezag over de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2021, en [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2022, aldus dat niet langer de moeder maar uitsluitend de vader voortaan alleen belast zal zijn met het gezag;
5.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het centrale gezagsregister, om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie;
5.4
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Voorn, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2025 in tegenwoordigheid van mr. De Haas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.