ECLI:NL:RBZWB:2025:4078

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
24/6249
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering met motiveringsgebreken door UWV

Op 1 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een tussenuitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser, die eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet ontving, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering na zich ziek te melden. Het UWV had deze aanvraag afgewezen, maar later, na bezwaar, alsnog een WIA-uitkering toegekend, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 36,39%. Eiser ging in beroep tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat zijn lichamelijke klachten aan de rechterarm en elleboog onvoldoende waren meegewogen en dat hij leed aan een ernstige depressieve stoornis die zijn functioneren beïnvloedde.

De rechtbank heeft het beroep behandeld en geconcludeerd dat de motivering van het UWV op verschillende punten tekortschiet. De rechtbank merkte op dat de diagnose fibromyalgie, gesteld door een reumatoloog, niet was meegenomen in de beoordeling door het UWV. Ook was er onvoldoende onderbouwing voor de inschatting van de ernst van de stemmingsklachten en het ontbreken van een urenbeperking. De rechtbank heeft het UWV de gelegenheid gegeven om de gebreken in de motivering te herstellen, met een termijn van zes weken voor het indienen van een aanvullende motivering. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6249

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Heek),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. B.A. van Grinsven).

Procesverloop

1. Eiser was werkzaam als parttime operator via [bedrijf] B.V. Per 29 april 2019 eindigde zijn dienstverband en ontving eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 22 maart 2021 meldde eiser zich ziek vanuit de WW. Eiser heeft vervolgens een Ziektewet-uitkering ontvangen.
1.1.
Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Met het besluit van 12 oktober 2023 heeft het UWV deze aanvraag afgewezen, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Met het bestreden besluit van 25 juni 2024 is het bezwaar van eiser gegrond verklaard en is hem alsnog een WIA-uitkering toegekend per 20 maart 2023, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 36,39%.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Overwegingen

2. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser per 20 maart 2023 voor 36,39% arbeidsongeschikt is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser daartegen heeft aangevoerd.
2.1.
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV. Beide verzekeringsartsen hebben eiser lichamelijk en psychisch onderzocht en gebruikgemaakt van de beschikbare medische informatie. De verzekeringsarts heeft daarnaast informatie opgevraagd bij de behandelend sector.
2.2.
De verzekeringsarts rapporteert dat eiser reëel presenteert, dat stemmingsklachten op de voorgrond staan maar niet zeer uitgesproken lijken en dat lichamelijk onderzoek geen aanknopingspunten biedt voor de door eiser gepresenteerde klachten aan de rechterarm en schouder. Volgens deze arts zijn de ervaren klachten deels plausibel en objectiveerbaar en herleidbaar tot een ziekte of gebrek. Hij acht benutbare mogelijkheden aanwezig en stelt beperkingen vast op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren, waaronder conflicthantering, samenwerking en klantcontacten. Arbeid in dagdienst is aangewezen ter ondersteuning van een adequaat slaap-waakritme. De beperkingen zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 oktober 2023.
2.3.
De verzekeringsarts b&b constateerde tijdens het onderzoek dat eiser de aandacht kon vasthouden, dat hij adequate antwoorden gaf en zijn denken coherent was. Tijdens het lichamelijk onderzoek gebruikte eiser zijn rechterarm nauwelijks. Hij gaf aan pijn te ervaren in zijn rechterbeen en onderrug bij bepaalde bewegingen. De arts concludeert echter, mede op basis van het dossier en de beschikbare medische informatie, dat geen objectiveerbare afwijkingen aan arm, schouder of elleboog zijn vastgesteld. Hij acht de vastgestelde beperkingen in het sociaal en persoonlijk functioneren passend en ziet geen aanleiding voor aanvullende fysieke beperkingen. Evenmin acht hij een urenbeperking medisch geïndiceerd.
Wat zijn de beroepsgronden?
3. Eiser voert aan dat het UWV zijn lichamelijke klachten aan de rechterarm en elleboog onvoldoende heeft meegewogen. Hij stelt dat deze klachten sinds een ongeval in 2016 aanhouden en het gebruik van zijn rechterarm beperken en pijnlijk maken. Hoewel de verzekeringsarts b&b deze klachten tijdens het onderzoek op 13 mei 2024 heeft waargenomen, zijn daar ten onrechte geen beperkingen voor opgenomen in de FML.
3.1.
Daarnaast voert eiser aan dat sprake is van een ernstige en langdurige depressieve stoornis, die volgens hem leidt tot beperkingen bij het plannen, initiëren en uitvoeren van doelgerichte activiteiten. Ook ervaart hij belemmeringen in het sociale en persoonlijk functioneren, zoals bij conflicthantering, samenwerken en contact met anderen. Eiser stelt dat hij op de datum in geding in behandeling was bij De-Kering en medicatie gebruikte. Verder meent eiser dat op grond van zijn beperkte energetische belastbaarheid vanwege zijn verstoorde slaap-waakritme en depressieve stoornis een urenbeperking had moeten worden vastgesteld. Hij verwijst in dit verband naar een eerdere beoordeling van de verzekeringsarts b&b in het kader van de Ziektewet van 8 oktober 2021, waarin wel een duurbeperking tot zes uur per dag werd aangenomen.
3.2.
Tot slot voert eiser aan dat het UWV bij de beoordeling onvoldoende rekening heeft gehouden met de door hem ervaren klachten en de daarover ingebrachte medische informatie. Hij heeft stukken overgelegd van onder meer een orthopedisch chirurg, neuroloog, reumatoloog, radioloog, longarts en KNO-arts, waarin uiteenlopende lichamelijke en psychische klachten worden beschreven, zoals klachten aan de rechterarm, elleboog en schouder, slaapproblemen, een verstoord dag- en nachtritme en knieklachten. Volgens eiser onderstrepen deze gegevens dat hij meer beperkingen ervaart dan het UWV heeft aangenomen.
Wat is het standpunt van het UWV?
4. Het UWV ziet in het (aanvullend) beroepschrift en de daarbij overgelegde medische informatie geen aanleiding om het ingenomen standpunt te wijzigen. Volgens het UWV zijn de klachten aan de rechterarm en elleboog sinds het ongeval in 2016 bekend, maar ontbreekt een medisch substraat dat deze klachten objectief verklaart. Daarbij wijst het UWV erop dat uit een verwijsbrief van de huisarts van 3 juni 2021 blijkt dat er bij het ongeval geen letsel aan de rechterarm was geconstateerd, en dat eiser dit ook zelf heeft bevestigd. Bovendien heeft eiser nadien met deze klachten kunnen werken. Daarom ziet het UWV geen aanleiding om aanvullende fysieke beperkingen aan te nemen.
4.1.
Voor de depressieve stoornis zijn beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren aangenomen. Er is echter geen medische onderbouwing ingebracht die noopt tot aanvullende beperkingen. Ook is er geen aanleiding voor een urenbeperking. Hoewel sprake is van een verstoord dag- en nachtritme, is geen noodzaak tot recuperatie gebleken zoals bedoeld in de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid.
4.2.
De overgelegde medische stukken dateren grotendeels van ná 20 maart 2023, de datum in geding. Volgens het UWV geven deze stukken daarom geen betrouwbaar beeld van de medische situatie op die datum. De klachten zijn veelal aspecifiek en zonder objectieve onderbouwing. De gestelde knieklachten zijn ontstaan in 2024 en vielen ten tijde van de beoordeling niet binnen het relevante tijdvak. Ook is tijdens het onderzoek in bezwaar geen melding gemaakt van knieproblemen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank zal beoordelen of de medische beoordeling zoals vastgelegd in het bestreden besluit voldoende is gemotiveerd. Daarbij komt zij tot de conclusie dat de motivering van het UWV op meerdere punten tekortschiet.
5.1.
Ten eerste ontbreekt een dragende motivering voor het oordeel dat voor de klachten aan de rechterarm, schouder en elleboog geen beperkingen hoeven te worden opgenomen. De verzekeringsartsen stellen dat geen medisch substraat is gevonden en verwijzen naar een eerdere verwijsbrief betreffende fysiotherapie. Wat echter niet in de beoordeling is betrokken, is dat bij eiser door reumatoloog [persoon 1] op 22 oktober 2024 de diagnose fibromyalgie is gesteld. In dat rapport is beschreven dat eiser al lange tijd pijnklachten heeft over het gehele lichaam, met name in de schouders en rechterarm, en dat centrale pijnsensitisatie vermoedelijk bijdraagt aan die klachten. Omdat voor die klachten geen andere verklaring is gevonden, mag dit volgens de reumatoloog als fibromyalgie worden aangeduid. Deze diagnose is in de rapportages van het UWV niet besproken. Gelet op de aard van fibromyalgie, waarbij klachten doorgaans niet objectiveerbaar zijn, had van de verzekeringsarts b&b mogen worden verwacht dat hij expliciet zou ingaan op de betekenis van deze diagnose voor de belastbaarheid van eiser. Dat is ten onrechte niet gebeurd.
5.2.
Ten tweede is onvoldoende onderbouwd waarom de verzekeringsarts de ernst van de stemmingsklachten heeft ingeschat als ‘matig van aard’, zoals vermeld in zijn rapport. Uit het dossier [1] blijkt dat eiser sinds 2021 in behandeling is geweest voor een ernstige en langdurige depressie, en dat deze diagnose ook in 2023 nog is gesteld. Nu deze diagnose is gesteld door behandelaars die eiser langdurig en frequent hebben gevolgd, had het UWV gemotiveerd moeten toelichten waarom hun oordeel terzijde is geschoven. Die toelichting ontbreekt.
5.3.
Ten derde ontbreekt in de rapportage van 11 juni 2024 een overtuigende motivering voor het ontbreken van een urenbeperking. In de rapportage van de verzekeringsarts b&b van 8 oktober 2021 is – bij een gelijk klachtenbeeld, bestaande uit een ernstige en langdurige depressieve stoornis en een evident verstoord dag- en nachtritme – nog een urenbeperking aangenomen van zes uur per dag. Het verschil in beoordeling is niet toegelicht. De enkele verwijzing naar de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid volstaat niet, omdat daarin uitdrukkelijk ruimte wordt gelaten om op basis van het totaalbeeld, inclusief slaapproblemen en langdurige depressie, tot een urenbeperking te komen. Dat eiser niet overdag zou slapen, is daarvoor niet doorslaggevend en wordt bovendien door eiser betwist.
5.4.
Tot slot is in de rapportage niet toegelicht of en in hoeverre de door eiser gebruikte medicatie van invloed is op zijn belastbaarheid, in het bijzonder met het oog op het persoonlijk risico. De medische stukken vermelden structureel gebruik van onder andere oxycodon, temazepam en nortriptyline, waarvan bekend is dat deze het reactievermogen kunnen beïnvloeden. Het UWV heeft niet inzichtelijk gemaakt of, en zo ja in hoeverre, deze medicatie aanleiding geeft tot beperkingen op dit punt. Gelet op de aard van deze middelen had een nadere motivering op dit punt niet mogen ontbreken.
Kan het UWV het gebrek herstellen?
6. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen om een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen om met inachtneming van wat hierboven is vermeld, een aanvullende motivering te geven. Indien nodig kan daarop ook een nieuwe medische beoordeling plaatsvinden. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
6.1.
Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het UWV dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen om binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. In beginsel, ook in de situatie dat het UWV de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
6.2.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
De rechtbank:
  • draagt het UWV op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
  • stelt het UWV in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Koek, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier op 1 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie de brieven van psychiater [persoon 2] van De-Kering van 21 april 2021 en 22 september 2023.