Uitspraak
1.De procedure
- het herstelexploot van 6 maart 2024;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze civiele procedure heeft eiser, H.O.D.N. [bedrijf van eiser], een vordering ingesteld tegen gedaagde, H.O.D.N. [bedrijf van gedaagde], voor betaling van een factuur van € 3.369,85 inclusief btw voor de levering en installatie van een vetafscheider. De vetafscheider is op 27 en 28 november 2023 geïnstalleerd, maar gedaagde heeft tot op heden niets betaald. Eiser stelt dat er een koopovereenkomst tot stand is gekomen en vordert betaling van het verschuldigde bedrag. Gedaagde heeft aanvankelijk verweer gevoerd, maar trekt dit verweer in en refereert zich aan het oordeel van de kantonrechter.
De kantonrechter oordeelt dat gedaagde het bedrag van € 3.369,85 inclusief btw aan eiser moet betalen, aangezien dit bedrag niet meer ter discussie staat. Eiser heeft daarnaast wettelijke handelsrente gevorderd vanaf 27 november 2023. De kantonrechter stelt vast dat er onduidelijkheid bestaat over de uiterste betaaltermijn, waardoor de wettelijke handelsrente niet kan worden toegewezen vanaf de gevorderde datum. De kantonrechter kent de wettelijke handelsrente toe vanaf 27 december 2023, 30 dagen na de levering van de vetafscheider.
Eiser heeft ook buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, maar de kantonrechter oordeelt dat gedaagde in beginsel geen vergoeding verschuldigd is. Echter, omdat het om een handelsovereenkomst gaat, wordt een vergoeding van € 40,00 toegewezen. Gedaagde wordt verder veroordeeld in de proceskosten, die op € 958,84 worden begroot. Het vonnis is uitgesproken op 22 januari 2025.