Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het niet afsluiten en in stand houden van de vereiste verzekering voor een bromfiets. Deze gedraging was geconstateerd door de RDW op 27 januari 2023. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 22 mei 2025 is de zaak behandeld. Betrokkene was niet verschenen, maar had in zijn beroepschrift aangevoerd dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden. Hij had aangifte gedaan van diefstal van de bromfiets en stelde dat de politie dit niet had doorgegeven aan de RDW. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie verzocht de kantonrechter om betrokkene het voordeel van de twijfel te geven, gezien de aangifte van diefstal.
De kantonrechter oordeelde dat niet was komen vast te staan dat de gedraging had plaatsgevonden. Aangezien betrokkene kon beroepen op artikel 8 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) door de aangifte van diefstal, kon hem niet verweten worden dat de diefstal niet bekend was bij de RDW. De kantonrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing van de officier van justitie en de beschikking waarbij de boete was opgelegd. Tevens werd de officier van justitie opgedragen het betaalde bedrag van € 234,- aan betrokkene terug te betalen. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.