ECLI:NL:RBZWB:2025:4117

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
BRE 22/4959 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering van eiser na wijziging door UWV

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de besluiten van het UWV met betrekking tot zijn WIA-uitkering. Eiser, die sinds 2019 een WIA-uitkering ontvangt, heeft in 2021 een wijziging in zijn gezondheid gerapporteerd, wat leidde tot een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Het UWV heeft vastgesteld dat eiser per 5 oktober 2021 49,15% arbeidsongeschikt is, maar na een deskundigenrapport is dit percentage aangepast naar 54,46%. De rechtbank heeft de deskundige gevolgd in zijn oordeel en geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid correct is vastgesteld. Eiser heeft geen aanleiding gevonden om de conclusies van de deskundige te betwisten. De rechtbank verklaart het beroep tegen het eerste besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het tweede besluit ongegrond. Eiser krijgt zijn griffierecht terug en een proceskostenvergoeding van € 1.814,00.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4959 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

gemachtigde: mr. A.B.B. Beelaard,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over de voortzetting van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
1.1.
Met het besluit van 5 oktober 2021 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat hij per 5 oktober 2021 49,15% arbeidsongeschikt is en dat zijn WGA-vervolguitkering per 1 januari 2022 op grond daarvan 35% van het minimumloon bedraagt. Met het bestreden besluit van 19 september 2022 heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en mr. M.W.G. Bombeeck als gemachtigde van het UWV.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend om een verzekeringsarts als deskundige te benoemen en deze op te dragen onderzoek te doen en daarvan schriftelijk verslag uit te brengen.
1.5.
Op 20 september 2024 heeft deskundige [deskundige] , verzekeringsarts bij Lechnerconsult een rapport uitgebracht.
1.6.
Partijen hebben op dat rapport gereageerd. Vervolgens heeft het UWV op 27 december 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen over eisers recht op WIA-uitkering (bestreden besluit II). Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiser mede betrekking op dit besluit.
1.7.
Eiser heeft de rechtbank verzocht om uitspraak te doen.
1.8.
Vervolgens heeft de rechtbank, nadat geen van partijen heeft aangegeven een nadere zitting op prijs te stellen, op 10 april 2025 het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is werkzaam geweest als medewerker drukkerij. Voor dat werk is hij op 29 september 2017 uitgevallen vanwege fysieke klachten na een verkeersongeval. Eiser is bekend met cardiomyopathie, nek- en schouderklachten en ontwikkelde na het ongeval psychische klachten. Ook zijn er klachten van tinnitus.
2.1.
Eiser ontvangt sinds 10 oktober 2019 een WIA-uitkering naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 50,73%. De loongerelateerde WGA-uitkering liep tot en met 9 oktober 2021. Met het besluit van 6 augustus 2021 heeft het UWV aan eiser per 10 oktober 2021 een WGA-vervolguitkering toegekend.
2.2.
Op 23 oktober 2019 heeft eiser een wijziging over zijn gezondheid doorgegeven. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij sinds 17 oktober 2019 meer klachten heeft.
2.3.
Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek heeft het UWV eiser met het primaire besluit meegedeeld dat hij per 5 oktober 2021 49,15% arbeidsongeschikt is en dat hij per 1 januari 2022 op grond daarvan een vervolguitkering krijgt die 35% van het minimumloon bedraagt. Met het bestreden besluit I heeft het UWV eiser meegedeeld dat zijn beperkingen per 17 oktober 2019 niet zijn gewijzigd, dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 5 oktober 2021 49,15% bedraagt en dat eiser per 1 januari 2022 ongewijzigd recht houdt op een WGA-vervolguitkering. Met bestreden besluit II heeft het UWV eisers bezwaar gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid per 5 oktober 2021 bepaald op 54,46%. Dit betekent dat eiser per 1 januari 2022 ongewijzigd recht heeft op een WGA-vervolguitkering naar de klasse van 45 tot 55%.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank stelt vast dat bestreden besluit I is gewijzigd met bestreden besluit II. Omdat bestreden besluit II in de plaats komt van bestreden besluit I, heeft eiser geen belang meer bij een beoordeling van bestreden besluit I. Het beroep tegen bestreden besluit I is niet-ontvankelijk. Wel bestaat daarin reden voor vergoeding van griffierecht en proceskosten.
4. De rechtbank beoordeelt bestreden besluit II, in het bijzonder of het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid per 5 oktober 2021 terecht heeft vastgesteld op 54,46% en per 1 januari 2022 de WGA-vervolguitkering in navolging daarvan terecht heeft gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
5. De gronden van eiser richten zich tegen de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in 2021. Zoals het UWV ter zitting heeft toegelicht, heeft een beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid plaatsgevonden per 5 oktober 2021 met een uitlooptermijn van twee maanden die eindigt op 1 januari 2022. Dat is de datum die hier beoordeeld moet worden.
5.1.
De rechtbank heeft in de door eiser in beroep overgelegde medische informatie en het verhandelde ter zitting aanleiding gezien om een deskundige te raadplegen. Verzekeringsarts [deskundige] is als zodanig benoemd en heeft op 20 september 2024 rapport uitgebracht. De deskundige heeft gerapporteerd dat er vanwege cardiomyopathie met hartfalen geen reden is voor een energetische urenbeperking ten opzichte van voltijds. Wel moet rekening worden gehouden met de energetische zwaarte van de fysieke belasting. Wat betreft de tinnitus merkt de deskundige op dat sprake is van een score van lager dan 47, wat overeenkomt met een middelmatig niveau van klachten en chronisch gecompenseerde tinnitus. Tinnitus is op zichzelf nauwelijks beperkend, het zijn gedragsmatige factoren eromheen die tot de ervaring van beperkingen leiden. Bij een WIA-beoordeling gaat het er niet om of iemand beperkingen ervaart, maar om de vraag of er de medisch objectiveerbare noodzaak is om bepaalde belasting te vermijden. Daarvan is volgens de deskundige met betrekking tot het oorsuizen geen sprake. Er gelden wel zwaardere beperkingen op het gebied van beroepsmatig autorijden, lopen en staan. Er gelden lichtere beperkingen op het gebied van afwisseling van houding en er zijn geen beperkingen voor frequent reiken en werken met toetsenbord/muis. Ten aanzien van werktijden acht de deskundige eiser niet in staat tot structureel overwerk en beperkt de belastbaarheid van eiser daarom tot maximaal 8 uur per dag en 40 uur per week.
5.2.
In reactie hierop heeft de verzekeringsarts b&b van het UWV aangegeven dat hij zich kan vinden in het oordeel van de deskundige. De FML is op 20 november 2024 aangepast.
5.3.
Eiser handhaaft zijn stelling dat de gevolgen van het oorsuizen (tinnitus) zijn onderschat en verwijst naar een brief van de audioloog en psycholoog van Libra Revalidatie Audiologie van 20 november 2024. Ook is volgens eiser onvoldoende rekening gehouden met zijn nekklachten, hoofdpijnklachten en PTSS. Eiser ervaart als gevolg van herbelevingen concentratiestoornissen en slaapproblemen.
5.4.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze situatie zich hier voor. De motivering van de deskundige is overtuigend. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent gemotiveerd. De door eiser tegen dit rapport aangevoerde bezwaren, onderbouwd met de brief van 20 november 2024 van Libra Revalidatie Audiologie, vormen geen aanleiding om de conclusie van de deskundige niet te volgen. Deze informatie heeft immers geen betrekking op de datum in geding en was deels (de TQ score van januari 2023) al bekend met de brief van Libra van 30 juni 2023 en betrokken in het onderzoek van de deskundige.
5.5.
Niet gebleken is dat in de FML van 20 november 2024 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid zoals neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
6. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML van 20 november 2024, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 januari 2022: medior soldering operator (Sbc-code 111180), modinette (Sbc-code 272043) en montagemedewerker (Sbc-code 267041).
6.1.
De beroepsgronden van eiser geven de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 5.4 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
7. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 54,46%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
7.1.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 5 oktober 2021 heeft vastgesteld op 54,46%. Daaruit volgt dat de WGA-vervolguitkering gebaseerd op de klasse 45-55% per 1 januari 2022 35% van het minimumloon bedraagt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen bestreden besluit I. Het beroep is ongegrond voor zover gericht tegen bestreden besluit II.
8.1.
Omdat het UWV in beroep een gewijzigd besluit heeft genomen, krijgt eiser het griffierecht terug. Hij krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het UWV moet de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen (2 punten). In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,00. Dit betekent dat de proceskostenvergoeding € 1.814,00 bedraagt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond;
- bepaalt dat het UWV het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 27 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www. rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)
In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
In artikel 60, eerste lid van de WIA is bepaald dat indien de duur van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is verstreken of als gevolg van artikel 54, vierde lid, geen aanspraak heeft bestaan op deze uitkering, de WGA-uitkering bestaat uit:
een loonaanvullingsuitkering voor de verzekerde die per kalendermaand een inkomen verdient dat ten minste gelijk is aan de inkomenseis, bedoeld in het tweede lid of voor wie op grond van het derde lid geen inkomenseis geldt; of
een vervolguitkering.