ECLI:NL:RBZWB:2025:4119

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
2 juli 2025
Zaaknummer
C/02/400552 / HA ZA 22-417
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • J. van 't Nedereind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een nalatenschap met verzoek tot tussentijds hoger beroep en bewijswaardering

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 2 juli 2025 een vonnis gewezen in een geschil over de afwikkeling van een nalatenschap. De eisers, die als erfgenamen optreden, hebben een verzoek ingediend tot tussentijds hoger beroep tegen een eerder tussenvonnis van 2 april 2025. Dit verzoek is afgewezen omdat de rechtbank van oordeel is dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de hoofdregel van artikel 337 lid 2 Rv rechtvaardigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de executeur en een andere gedaagde niet in de bewijsopdracht zijn geslaagd, die hen verplichtte aan te tonen dat het vruchtgebruik van de nalatenschap sinds 1996 niet meer bestaat. De rechtbank heeft geoordeeld dat de executeur en de gedaagde niet voldoende bewijs hebben geleverd om hun stellingen te onderbouwen. De eisers hebben vorderingen ingediend voor afgifte van goederen die onder het vruchtgebruik vallen, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de subsidiaire vordering tot afgifte van het vruchtgebruikvermogen kan worden toegewezen. De rechtbank heeft de executeur en de gedaagde veroordeeld tot afgifte van een bedrag van € 245.721,97 en de woning binnen 8 dagen na betekening van het vonnis. Tevens zijn de proceskosten en beslagkosten toegewezen aan de eisers. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/400552 / HA ZA 22-417
Vonnis van 2 juli 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [plaats 1] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [plaats 2] , [land 1] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [plaats 3] , [land 2] ,
4.
[eiser 4],
vanwege het overlijden van haar moeder mevrouw [naam 1] door
plaatsvervulling rechthebbende,
wonende te [plaats 1] ,
5.
[eiser 5],
vanwege het overlijden van zijn moeder mevrouw [naam 1] door
plaatsvervulling rechthebbende,
wonende te [plaats 1] ,
6.
[eiser 6],
vanwege het overlijden van zijn moeder mevrouw [naam 2] door
plaatsvervulling rechthebbende,
wonende te [plaats 4] ,
7.
[eiser 7],
vanwege het overlijden van zijn moeder mevrouw [naam 2] door
plaatsvervulling rechthebbende,
wonende te [plaats 5] ,
8.
[eiser 8],
vanwege het overlijden van zijn moeder mevrouw [naam 2] door
plaatsvervulling rechthebbende,
wonende te [plaats 6] ,
eisers in de hoofdzaak,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. A.C. de Bakker te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen

1.[gedaagde 1] in zijn hoedanigheid van executeur in de

nalatenschap van wijlen mevrouw
[naam 3],
wonende te [plaats 7] ,
2.
[gedaagde 2]in haar hoedanigheid van enig
erfgenaam in de nalatenschap van wijlen mevrouw
[naam 3] ,
wonende te [plaats 8] , [land 3] ),
gedaagden in de hoofdzaak,
hierna respectievelijk te noemen: de executeur en [gedaagde 2] ,
advocaat: mr. R.A.J. Zomer te Oosterhout NB.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 april 2025 en de daarin genoemde stukken,
- de antwoordakte inzake bewijsopdracht tevens houdende een verzoek tussentijds hoger
beroep met producties 37 en 38,
- de akte uitlaten van de zijde van [eisers]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verder beoordeling

2.1.
Bij voornoemd tussenvonnis van 2 april 2025 heeft de rechtbank de executeur en [gedaagde 2] opgedragen te bewijzen dat het vruchtgebruik sinds 1996 niet meer bestaat doordat erflaatster in dat jaar afstand van het recht op vruchtgebruik heeft gedaan. Vervolgens is de zaak naar de rol verwezen voor akte uitlating door de executeur en [gedaagde 2] over de wijze waarop zij dat bewijs willen leveren (door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel).
2.2.
De executeur en [gedaagde 2] hebben bij voornoemde antwoordakte de rechtbank primair verzocht om tussentijds hoger beroep tegen het tussenvonnis open te stellen en daartoe het volgende aangevoerd.
In het tussenvonnis is ten onrechte geoordeeld dat de woning aan [adres] te [plaats 9] door zaaksvervanging tot het vruchtgebruikvermogen is gaan behoren. Dit heeft verstrekkende gevolgen. Ook al heeft het tussenvonnis nog geen gezag van gewijsde, dit belet [eisers] niet om via een aanhangig gemaakt kort geding nu al te proberen de beschikking over de woning te verkrijgen om deze te verkopen. [eisers] beschouwen zich nu al als eigenaren van de woning. Daarnaast geldt dat de reeds door de executeur en [gedaagde 2] overgelegde stukken hadden moeten leiden tot het ‘voorshands aannemelijk’-oordeel dat het vruchtgebruik sinds 1996 niet meer bestaat, waardoor de bewijslast van het tegendeel zou verschuiven naar [eisers] Voordat aan de loodzware bewijslast wordt voldaan, is ook daarom tussentijds hoger beroep noodzakelijk, aldus de executeur en [gedaagde 2] .
Subsidiair, voor het geval tussentijds hoger beroep niet wordt toegestaan, hebben de executeur en [gedaagde 2] de rechtbank verzocht om terug te komen op de rechtsoverwegingen en/of (eind)beslissingen onder 4.15 en verder van het tussenvonnis.
Ten slotte hebben de executeur en [gedaagde 2] in de antwoordakte uitvoering gegeven aan de bewijsopdracht en kenbaar gemaakt dat zij geen nader bewijs zullen leveren door middel van het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel.
tussentijds hoger beroep?
2.3.
Het verzoek van de executeur en [gedaagde 2] tot het openstellen van tussentijds hoger beroep strekt ertoe een uitzondering te maken op de in artikel 337 lid 2 Rv neergelegde hoofdregel dat hoger beroep van tussenvonnissen slechts is toegestaan gelijk met dat van het eindvonnis. Uit de wetsgeschiedenis van deze bepaling kan worden afgeleid dat het de bedoeling is om bij het toestaan van tussentijds hoger beroep een grote mate van terughoudendheid te betrachten en dat de beslissing daartoe afhankelijk is van de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden die afwijking van de in artikel 337 lid 2 Rv neergelegde hoofdregel rechtvaardigen uit het oogpunt van doelmatigheid. Gesteld noch gebleken is dat van dergelijke bijzondere omstandigheden in het onderhavige geval sprake is. Het enkele feit dat de executeur en [gedaagde 2] zich op de genoemde punten niet kunnen vinden in het oordeel van de rechtbank is wat dit betreft onvoldoende. Bovendien is de zaak gereed om eindvonnis te wijzen. Het verzoek van de executeur en [gedaagde 2] tot het openstellen van tussentijds hoger beroep zal daarom worden afgewezen.
terugkomen op rechtsoverwegingen en/of (eind)beslissingen?
2.4.
Aan de orde is thans de vraag of er aanleiding bestaat om terug te komen – zo begrijpt de rechtbank – op enerzijds de bindende eindbeslissing dat de woning aan [adres] te [plaats 9] door zaaksvervanging tot het vruchtgebruikvermogen is gaan behoren en anderzijds de gegeven bewijsopdracht.
2.5.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan op een bindende eindbeslissing in beginsel in dezelfde instantie niet meer worden teruggekomen. Dit is slechts anders als is gebleken dat de eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag die bij handhaving ervan zou leiden tot een einduitspraak waarvan de rechtbank overtuigd is dat die ondeugdelijk zou zijn. Bij antwoordakte blijven de executeur en [gedaagde 2] volharden in hun standpunt dat geen sprake is geweest van zaaksvervanging, omdat de betrokken notaris geen titel van vruchtgebruik van de woning in de daartoe bestemde registers heeft ingeschreven, terwijl dit volgens hen dwingendrechtelijk had gemoeten in geval sprake zou zijn geweest van zaaksvervanging. Dit biedt geen grondslag om terug te komen op het oordeel dat de woning door zaaksvervanging tot het vruchtgebruikvermogen is gaan behoren. Dat de executeur en [gedaagde 2] het niet eens zijn met het oordeel, betekent nog niet dat het oordeel is gebaseerd op een onjuiste juridische grondslag. Van een juridische misslag is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Dat het oordeel berust op een onjuiste feitelijke misslag, is niet gesteld en daarvan is ook niet gebleken. De rechtbank komt dus niet terug op de bestreden eindbeslissing in het tussenvonnis.
2.6.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om terug te komen op de beslissing omtrent de verdeling van de bewijslast en de gegeven bewijsopdracht. Feiten en omstandigheden die dat kunnen rechtvaardigen, zijn niet gesteld en daarvan is ook niet gebleken. Het enkele feit dat de executeur en [gedaagde 2] menen dat de rechtbank het door hen aangedragen bewijsmateriaal in de door hen gewenste zin had moeten waarderen, is daarvoor niet voldoende. De rechtbank blijft daarom bij de bewijsopdracht in het tussenvonnis.
bewijsopdracht
2.7.
Om te voldoen aan de bewijsopdracht hebben de executeur en [gedaagde 2] het proces-verbaal van getuigenverhoor in het hoger beroep van [eisers] inzake de kwestie van de beneficiaire aanvaarding overgelegd en de beschikking van het gerechtshof in die kwestie van 20 februari 2025. Verder hebben zij verwezen naar de eerder door hen overgelegde belastingaangiften/aanslagen, de brieven van [naam 4] en het faxbericht van [naam 5] .
2.8.
De rechtbank is van oordeel dat de executeur en [gedaagde 2] niet in de bewijsopdracht zijn geslaagd en overweegt daartoe als volgt.
2.9.
Aan de executeur en [gedaagde 2] kan worden toegegeven dat het gestelde vruchtverbruikvermogen, met uitzondering van de twee appartementen, op enig moment niet meer in de (nog) aanwezige administratie van erflaatster voorkomt. Het antwoord op de vraag wat er daadwerkelijk met het vruchtgebruikvermogen is gebeurd, hebben de executeur en [gedaagde 2] niet. Dat antwoord – zo stellen zij – zouden [eisers] als eigenaren van de beleggingsrekening moeten hebben, maar daarmee miskennen de executeur en [gedaagde 2] dat op erflaatster als beheerster van het vruchtgebruikvermogen de plicht rustte om van het (verloop van het) vruchtgebruikvermogen een deugdelijke administratie bij te houden. Als daarin informatie ontbreekt, komt dat voor rekening en risico van erflaatster dan wel [gedaagde 2] als haar erfopvolgster. De executeur en [gedaagde 2] hebben aan de hand van de (nog) aanwezige administratie van erflaatster geprobeerd te achterhalen wat er met het vruchtgebruikvermogen zou kunnen zijn gebeurd. Zij veronderstellen dat het vruchtgebruik moet zijn opgegeven als gevolg van het bereiken van een schikking over pensioenrechten, maar zij hebben geen stukken ingebracht en/of getuigen voorgesteld en/of gehoord die bewijzen dat die veronderstelling juist is. De overgelegde belastingaangiften/aanslagen, de brieven van [naam 4] en het faxbericht van [naam 5] heeft de rechtbank al beoordeeld in het tussenvonnis. De getuigen (kandidaat-notaris de heer [naam 6] , de heer [naam 7] en de heer [eiser 1] ) hebben niet verklaard over afstand van het recht op vruchtgebruik door erflaatster. Weliswaar bieden de getuigenverklaringen en de rechtsoverwegingen 6.14 en 6.18 van de beschikking van het gerechtshof steun aan de stelling van de executeur en [gedaagde 2] dat erflaatster haar dochter [gedaagde 2] heeft voorgehouden dat het vruchtgebruik uit twee appartementen bestond, maar dat rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat erflaatster van het overige vruchtgebruik afstand heeft gedaan.
2.10.
Gelet op het voorgaande kan niet worden aangenomen dat het vruchtgebruik sinds 1996 niet meer bestaat. Door het overlijden van erflaatster is het aan haar gelegateerde vruchtgebruik geëindigd. [eisers] als erfgenamen van de heer [eiser 1] hebben daarom recht op afgifte van de in vruchtgebruik gegeven goederen dan wel hetgeen daarvoor in de plaats is getreden (het vruchtgebruikvermogen). Wat dit betekent voor de vorderingen van [eisers] komt in het hiernavolgende aan de orde.
de vorderingen
2.11.
[eisers] vorderen primair afgifte van de in vruchtgebruik gegeven goederen. Tussen partijen is (niet langer) in geschil dat de twee appartementen in volle eigendom van [eisers] zijn gekomen, dat de overige aan vruchtgebruik onderworpen goederen contant zijn gemaakt en de gelden op de beleggingsrekening zijn gestort. De primaire vordering kan daarom niet worden toegewezen en wordt dus afgewezen.
2.12.
De subsidiaire vordering van [eisers] strekt tot afgifte van het vruchtgebruikvermogen op grond van artikel 3:213 BW (zaaksvervanging). Tussen partijen is niet in geschil dat bij het vestigen van het vruchtgebruik het vruchtgebruikvermogen een waarde had van f 800.000,-, waaronder begrepen de twee appartementen ter waarde van in totaal f 68.500,-. Erflaatster heeft een bedrag van f 190.000,- van het vruchtgebruikvermogen besteed aan de aankoop van de woning aan [adres] te [plaats 9] . Vast is komen te staan dat de woning door zaaksvervanging tot het vruchtgebruikvermogen is gaan behoren. Dit betekent dat de subsidiaire vordering tot afgifte kan worden toegewezen tot een bedrag van f 541.500, omgerekend naar euro’s een bedrag van € 245.721,97, naast afgifte van de woning. Niet weersproken is dat afgifte van het vruchtgebruikvermogen binnen 8 dagen kan plaatsvinden, zodat ook deze termijn toewijsbaar is. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van de gevorderde dwangsom. Feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat de executeur en [gedaagde 2] niet aan de veroordeling tot afgifte zullen voldoen, zijn niet gesteld en daarvan is ook niet gebleken. De dwangsom wordt daarom afgewezen.
2.13.
[eisers] hebben schadevergoeding gevorderd. Deze vordering wordt afgewezen, zoals al is overwogen in rechtsoverweging 4.25 en 4.26 van het tussenvonnis.
2.14.
De executeur en [gedaagde 2] zullen als de meest in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten worden begroot op:
- dagvaarding € 103,33
- griffierecht € 1.301,00
- salaris € 9.499,00 (3,5 punten x € 2.714,00)
- nasalaris
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 11.081,33
2.15.
De rechtbank begrijpt dat [eisers] de beslagkosten van de executeur en [gedaagde 2] willen vorderen. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 1.000,98 voor kosten deurwaardersexploten en € 2.714,00 voor salaris advocaat (1,0 punt(en) × € 2.714,00), totaal € 3.714,98.
uitvoerbaar bij voorraadverklaring
2.16.
De executeur en [gedaagde 2] verzetten zich tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring van dit vonnis. Daartoe voeren zij aan dat in de procedure tussen partijen inzake de kwestie van de beneficiaire aanvaarding nog niet in hoogste instantie is beslist dan wel dat er nog geen beslissing is die in kracht van gewijsde is gegaan. Bij een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis zou [gedaagde 2] als zuiver aanvaard hebbende erfgenaam met haar privé vermogen aansprakelijk zijn voor de schuld aan [eisers]
2.17.
De rechtbank is van oordeel dat er rechtens geen grond is om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De maatstaf voor het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van een vonnis is of het belang van degene die een toewijzend vonnis (met veroordeling van de wederpartij) verkrijgt, zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij die in hoger beroep wil gaan en belang heeft bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist. Tijdens de onderhavige procedure is gebleken dat het gerechtshof in hoger beroep de beslissing van de kantonrechter dat [gedaagde 2] de nalatenschap van erflaatster beneficiair heeft aanvaard, heeft bekrachtigd. Dat betekent dat het argument van de executeur en [gedaagde 2] tegen uitvoerbaarheid bij voorraad niet meer op gaat. De belangenafweging valt daarom in het voordeel van [eisers] uit.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
veroordeelt de executeur en [gedaagde 2] tot afgifte aan [eisers] van een bedrag van € 245.721,97 binnen 8 dagen na betekening van dit vonnis,
3.2.
veroordeelt de executeur en [gedaagde 2] tot afgifte van de woning aan [adres] te [plaats 9] binnen 8 dagen na betekening van dit vonnis,
3.3.
veroordeelt de executeur en [gedaagde 2] in de proceskosten van [eisers] van € 11.081,33, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de executeur en [gedaagde 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
3.4.
veroordeelt de executeur en [gedaagde 2] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 3.714,98,
3.5.
verklaart bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van 't Nedereind en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2025