In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juni 2025 een nadere beschikking gegeven over de voorlopige ondertoezichtstelling en een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen sinds 14 mei 2025 bij verschillende zorginstellingen hebben verbleven zonder rechtsgeldige basis, wat heeft geleid tot de conclusie dat de Raad voor de Kinderbescherming onrechtmatig heeft gehandeld. De kinderrechter heeft de ouders, de moeder en de vader, als belanghebbenden aangemerkt, maar de moeder is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling. De vader heeft aangegeven dat hij het beter vindt dat de kinderen niet bij de moeder wonen, gezien de onveilige opvoedomgeving. De kinderrechter heeft besloten de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 12 september 2025, omdat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling en het welzijn van de kinderen. De kinderrechter heeft benadrukt dat de betrokkenheid van de GI noodzakelijk is voor de zorg en begeleiding van de kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk effect heeft, ondanks de mogelijkheid van hoger beroep.