ECLI:NL:RBZWB:2025:4186

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
C/02/434361 / JE RK 25-714
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van zorg- en opvoedingstaken in een ondertoezichtstelling met betrekking tot een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de zorg- en opvoedingstaken van een minderjarige, ingediend door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant. De kinderrechter oordeelt dat het verzoek van de GI in strijd is met de rechtsbescherming die artikel 1:265g BW biedt aan de ouder en de minderjarige. De kinderrechter benadrukt dat artikel 1:265g BW beoogt om belanghebbenden rechtsbescherming te bieden bij het wijzigen van een zorgregeling. De GI had verzocht om de regie over de zorgregeling bij haar te leggen, wat in feite neerkomt op een inperking van de zorgregeling. De kinderrechter wijst erop dat dit niet de bedoeling van de wetgever is en dat de GI niet kan terugvallen op het oude systeem van schriftelijke aanwijzingen. De kinderrechter concludeert dat de GI, indien zij meent dat de zorgregeling moet worden ingeperkt, een verzoek tot wijziging van de zorgregeling moet indienen, zodat de redenen voor beperking getoetst kunnen worden door de rechter. Het verzoek van de GI wordt dan ook afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/434361 / JE RK 25-714
Datum uitspraak: 27 juni 2025
Beschikking van de kinderrechter over een wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg,
gevestigd te Tilburg,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2015 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1],
advocaat mr. J.A.M. van Weely te [woonplaats 2],
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 17 april 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 10 juni 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de advocaat van de moeder;
  • de vader;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
De GI is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van kennisgeving niet ter zitting verschenen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2.
[minderjarige] woont bij zijn moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 17 februari 2025 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] laatstelijk verlengd tot 24 augustus 2025.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 18 april 2024 - voor zover relevant- de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld:
‘’Normale zorgregeling:

Er is sprake van een co-ouderschapsregeling. In de oneven weken verblijft [minderjarige] bij
de moeder en in de even weken bij de vader.

Het wisselmoment is op maandag na school. tijdens studiedagen, als het gaat om
maandag, vindt de wissel plaats om 16.30 uur.
  • Als [minderjarige] in de toekomst voetbalt op maandag, is de wissel op dinsdag na school.
  • Andere dagen blijft [minderjarige] waar hij conform de zorgregeling verblijft.
  • De ouder waar [minderjarige] is, brengt [minderjarige] naar de andere ouder. [minderjarige] loopt zelf naar de deur. ‘’
Verder heeft de rechtbank een verdeling vastgelegd betreffende de vakantie- en feestdagen.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt op grond van artikel 1:265g lid 1 BW de door deze rechtbank op 18 april 2024 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen, in die zin dat: de regie over eventuele toekomstige wijzigingen van de zorgregeling bij de GI te beleggen, binnen de termijn van de ondertoezichtstelling. Indien er geen incident/ terugval plaatsvindt is het uitgangspunt een week om week regeling, en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing voert de GI - kort samengevat - in het verzoekschrift aan dat er zich aan de zijde van de vader meerdere zorgelijke incidenten hebben voorgedaan, waarbij hij (vermoedelijk) onder invloed was van alcohol en harddrugs. Bij een van die incidenten heeft [minderjarige] ook gezien dat zijn vader onder invloed was. Dit heeft veel indruk op hem gemaakt en [minderjarige] was hierdoor van slag en maakte zich zorgen om zijn vader. De GI heeft dit besproken met de vader, maar nu zijn relatie was verbroken en hij op zoek was naar een verblijfplaats, was hij daarna tijdelijk even niet bereikbaar of vindbaar. De GI heeft vervolgens met de moeder en hulpverlening afgestemd dat de moeder [minderjarige] uit school zou ophalen. De dag na het incident is er contact geweest met de vader. Hij gaf aan dat hij weer samen was met zijn ex-partner en dat hij hulp zou gaan zoeken. Er is met de vader, de GI, de hulpverlening (ouderschapsbemiddelaar) en zijn begeleider een veiligheidsplan opgesteld hoe te handelen bij een eventuele terugval, teneinde andere stappen zoals bijvoorbeeld een wijziging van de zorgregeling te voorkomen. Vader is akkoord gegaan met een ‘herstelmoment’ tussen hem en [minderjarige] onder begeleiding van de betrokken kindbehartiger, om vervolgens de vastgelegde zorgregeling te hervatten. Enkele maanden daarna heeft er opnieuw een incident plaatsgevonden bij de vader thuis waarbij ook de veiligheid van [minderjarige] in het geding is gekomen. Op dat moment zijn de ouders en de GI overeengekomen om tijdelijk af te wijken van de zorgregeling waarbij [minderjarige] voortaan één keer in de twee weken een weekend naar zijn vader ging. Nu ouders samen met de GI tot een tijdelijke aanpassing van de regeling zijn gekomen is de GI niet overgegaan tot een verzoek wijziging zorgregeling. Vervolgens hebben partijen het veiligheidsplan ondertekend. [minderjarige] gaf zelf na enige tijd aan dat hij graag weer terug wilde naar de co-ouderschapsregeling. Dit is in februari 2025 dan ook gebeurd. Desondanks kwamen in de eerste weken na hervatting van de oude regeling signalen binnen bij de GI dat de vader wederom een terugval had gehad. Hij zou met [minderjarige] onder invloed in de auto hebben gereden om hem naar huis te brengen. De vader heeft hierin het veiligheidsplan niet gevolgd en de GI niet geïnformeerd. Ouders hebben beiden een andere visie op wat er die dag is gebeurd. De vader geeft aan dat hij therapie heeft en dat het herstel met vallen en opstaan gaat. Hoewel de GI dit begrijpt, is het wel van belang dat de veiligheid en de ontwikkeling van [minderjarige] in het oog worden gehouden. Medio april vond er opnieuw een incident plaats waarbij vader ruzie had met zijn partner waarna [minderjarige] zijn moeder heeft gebeld die hem vervolgens is komen ophalen. Gelet op het verloop van het afgelopen jaar, verzoekt de GI de regie over de zorgregeling bij haar te leggen. Indien er geen incidenten/terugvallen zijn dan blijft de co-ouderschapsregeling gehandhaafd. Wanneer voornoemde incidenten zich blijven voordoen, acht de GI dit niet in het belang van [minderjarige] en wil zij de mogelijkheid krijgen om in te kunnen grijpen en de veiligheid van [minderjarige] te kunnen waarborgen door ad hoc beslissingen te kunnen nemen.

4.De standpunten

4.1.
Namens de moeder is tijdens de zitting - kort samengevat - naar voren gebracht dat de moeder zich op het standpunt stelt dat de GI [minderjarige] moet beschermen wanneer dit nodig is, maar dat ze hoopt dat het niet nodig zal zijn. De moeder kan zich in het verzoek vinden. Zoals het nu gaat is geen houdbare situatie. De advocaat vraagt zich wel af wat het toevoegt, nu de moeder bij de laatste twee terugvallen het noodnummer heeft moeten bellen. Bovendien leggen ze de verantwoordelijkheid nu bij de moeder neer. De laatste keer is tegen haar gezegd dat ze [minderjarige] moet ophalen als het niet veilig is en dat ze een melding moet maken bij de GI. In de praktijk betekent dit dat de moeder [minderjarige] in een veilige situatie moet brengen en niet de GI. Verder wordt in de stukken aangegeven dat de vader in behandeling is, maar dit blijkt verder nergens uit. Er moet meer zicht komen op zijn middelengebruik. Ouders communiceren nog niet rechtstreeks met elkaar. De advocaat van de moeder vraagt zich af welke stappen worden gezet om dit te verbeteren. Tenslotte verbaast de advocaat zich dat de GI dit verzoek nu indient en dat dit niet tegelijk wordt behandeld met een eventueel (nu nog onbekend) verlengingsverzoek, nu de huidige ondertoezichtstelling in augustus 2025 afloopt en de wijziging dan feitelijk maar ziet op twee maanden. Verder bestaat er geen duidelijkheid over de vraag of de huidige zorgregeling tot die tijd dan wordt gehandhaafd, te meer nu er een wisseling van jeugdbeschermer zal gaan plaatsvinden. Er zijn op dit moment meer vragen dan antwoorden.
4.2.
De vader heeft tijdens de zitting - kort samengevat - naar voren gebracht dat niet alle incidenten te maken hebben met een terugval. Hij is in drie jaar tijd in totaal drie keer terugvallen in zijn middelengebruik. De GI ziet de ruzies met zijn vriendin onterecht als een terugval. Bovendien heeft de vader, toen het niet goed ging, zelf contact opgenomen met zijn begeleider en heeft hij [minderjarige] terug thuis afgezet bij de moeder. De vader vindt het vervelend hoe het nu gaat. Het gaat niet zo slecht (met hem) als de stukken nu doen voorkomen. De terugvallen zijn van vorig jaar. Het gaat goed en ook de zorgregeling met [minderjarige] verloopt goed. Wanneer deze wordt ingeperkt, lijdt [minderjarige] hier ook onder. De vader geeft aan dat hij zijn best doet en dat het soms met vallen en opstaan gaat maar hij werkt hard aan zichzelf en het is nooit de bedoeling om [minderjarige] in gevaar te brengen. Hij is er altijd voor [minderjarige] en hij doet zijn best voor hem.
4.3.
De vertegenwoordigster van de Raad heeft tijdens de zitting het volgende naar voren gebracht. Er ligt een zorgregeling en die moet worden nagekomen. Het verzoek van de GI om in te kunnen grijpen als dit nodig is kan de Raad wel begrijpen. Wel vraagt de Raad zich af wat maakt dat de GI een beschikking wil nu uit de stukken blijkt dat de vader altijd zijn medewerking verleent. De vorige keer is het ook mogelijk gebleken om de regeling tijdelijk met instemming van de ouders te wijzigen.

5.De beoordeling

5.1.
In de wet, artikel 1:265g BW, staat dat de kinderrechter op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een omgangsregeling kan vaststellen of wijzigen, voor zover dit in het belang van het kind noodzakelijk is. Overigens geldt op grond van het derde lid van artikel 1:265g BW dat, zodra de ondertoezichtstelling is geëindigd, de op grond van het eerste lid vastgestelde regeling als een regeling als bedoeld in artikel 1:377a, tweede lid, BW. Dit betekent dat de vastgestelde omgangsregeling doorloopt, ondanks dat de ondertoezichtstelling is geëindigd.
5.2.
De GI verzoekt om de bij beschikking van 18 april 2024 van deze rechtbank geldende zorgregeling in de vorm van een co-ouderschap, te wijzigen. Helaas was de GI niet bij de zitting aanwezig om het verzoek toe te lichten en de vragen van de kinderrechter te beantwoorden. De kinderrechter zal derhalve uitgaan van hetgeen in het verzoek is gesteld door de GI.
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat het verzoek van de GI in strijd is met de rechtsbescherming die artikel 1:265g BW de ouder en aldus de minderjarige biedt. De kinderrechter zal dit hierna toelichten. De GI verzoekt om gedurende de ondertoezichtstelling de volledige regie bij haar te leggen in geval van mogelijke, toekomstige incidenten aan de zijde van de vader en – al dan niet tijdelijk – de zorgregeling te kunnen wijzigen, wat in feite neerkomt op een inperking daarvan. Dit strookt niet met de bedoeling van de wetgever. De kinderrechter neemt hierbij in aanmerking dat artikel 1:265g BW een belanghebbende rechtsbescherming beoogd te bieden bij het wijzigen van een zorgregeling. Dit volgt mede uit de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 14 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2321) waarin is geoordeeld dat artikel 1:265g BW een bijzondere regel vormt die de ouder en de minderjarige een ruimere rechtsbescherming biedt ten opzichte van artikel 1:263 BW, de schriftelijk aanwijzing gegeven door de GI, en dat dit met zich meebrengt dat de GI niet langer aan de algemene aanwijzingsbevoegdheid de bevoegdheid kan ontlenen tot het geven van contactbeperkende aanwijzingen. De GI vraagt in deze feitelijk een ‘vrijbrief’ om de regeling in te perken wanneer de GI dat wenst of nodig vindt. Zij grijpt dan eigenlijk min of meer terug op het oude systeem waarin de zorgregeling werd gewijzigd bij schriftelijke aanwijzing. Dat is nu juist niet de bedoeling zo blijkt ook uit de hiervoor genoemde rechtspraak.
In de praktijk wordt de regie wel vaker gedeeltelijk bij de GI neergelegd maar dan ziet het vaak op een basisregeling die wordt vastgelegd waarbij de GI de regie krijgt over de verdere uitbreiding van de zorgregeling. In dit geval gaat het echter om het inperken van het contact.
5.4.
De kinderrechter is dan ook van oordeel dat de GI, indien zij meent dat de zorgregeling moet worden ingeperkt, op dat moment een verzoek moet indienen tot wijziging van de zorgregeling zodat de redenen om het contact te beperken dan getoetst kunnen worden door de rechter en de vader ook de mogelijkheid heeft om zich daartegen te verweren.
5.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst af het verzoek van de GI.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2025 door mr Jansen, kinderrechter, in aanwezigheid van Akkermans-Bruijs als griffier
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.