ECLI:NL:RBZWB:2025:4189

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
11322373 \ CV EXPL 24-3286 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vaststellingsovereenkomst en vorderingen van werknemers tegen werkgever in arbeidsconflict

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zijn twee werknemers, [werknemer 1] en [werknemer 2], betrokken bij een arbeidsconflict met hun werkgever, [werkgever] B.V. De werknemers hebben bij aanvang van hun arbeidsovereenkomsten een woning betrokken op het terrein van de werkgever. Na een verstoorde relatie tussen de partijen hebben zij een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin de arbeidsovereenkomsten werden beëindigd en vergoedingen werden afgesproken. De werkgever heeft echter een maand na het sluiten van de overeenkomst gesteld dat zij heeft gedwaald over de staat van de woning, die volgens haar in slechte staat verkeerde. De werkgever weigerde vervolgens de afgesproken vergoedingen te betalen en deed een beroep op verrekening van schade die zij zou hebben geleden door de staat van de woning. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werkgever in het ongelijk is gesteld, omdat in de vaststellingsovereenkomst expliciet was opgenomen dat de woning in de huidige staat zou worden opgeleverd. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van de afgesproken vergoedingen aan de werknemers, evenals de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De vorderingen van de werkgever in reconventie zijn afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet had gedwaald en de afspraken in de vaststellingsovereenkomst bindend waren.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND -WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 11322373 \ CV EXPL 24-3286
Vonnis van 2 juli 2025
in de zaak van

1.[werknemer 1] ,

te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [werknemer 1] ,
2.
[werknemer 2],
te [plaats 1] ,
hierna te noemen: [werknemer 2] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
hierna samen te noemen: [werknemers] ,
gemachtigde: mr. A.M.M. de Waal,
tegen
[werkgever] B.V.,
te Best,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [werkgever] ,
gemachtigde: mr. J. Brouwer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 december 2024
- de akte overlegging producties van 15 mei 2025 van [werkgever]
- conclusie van antwoord in reconventie tevens akte overleggen producties.
1.2.
Op 2 juni 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De gemachtigde van [werkgever] heeft daarbij spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen. Door de griffier zijn aantekeningen gemaakt.
1.3.
Na het sluiten van de mondelinge behandeling is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[werkgever] exploiteert een varkenshouderij. [werkgever] heeft onder andere bedrijfsstallen te [plaats 2] . Bij die stallen hoort ook een woonhuis.
2.2.
[werknemer 1] en [werknemer 2] zijn per 1 juli 2020 in dienst getreden bij [werkgever] . [werknemers] heeft daarbij het woonhuis behorende bij de bedrijfsstallen te [plaats 2] betrokken.
2.3.
De arbeidsovereenkomst met [werknemer 1] is per 1 juli 2024 en de arbeidsovereenkomst met [werknemer 2] is per 1 juni 2024 door middel van een vaststellingsovereenkomst beëindigd.
2.4.
In de vaststellingsovereenkomst, ondertekend op 3 mei 2024, zijn partijen onder andere het volgende overeengekomen:
ten aanzien van [werknemer 1]

2. De vakantietoeslag en de tot op heden opgebouwde vakantie uren zal/zullen in de maand na de Einddatum worden uitbetaald.
3. Werknemer wordt met ingang van de datum volgend op de laatste dag van haar bevallingsverlof (15 juni 2024) tot aan de Einddatum vrijgesteld met behoud van loon van de verplichting tot het verrichten van werkzaamheden. Loonbetalingen zullen tijdig worden gedaan.
4. Werkgever betaalt aan werknemer ter zake de beëindiging van de arbeidsovereenkomst een schadevergoeding resp. een beëindigingsvergoeding -zulks naar keuze van werkgever- gelijk aan het netto-equivalent van bruto Euro 7.500, alsmede een beëindigingsvergoeding van bruto Euro 1.900,27 (1/3 x € 1.425,20 x 4). Uitbetaling vindt plaats in de maand volgend op de Einddatum.
9. Alle eigendommen van werkgever die in het kader van de arbeidsovereenkomst aan werknemer ter beschikking zijn gesteld, waaronder maar niet beperkt tot de bij de dienstwoning aan de [adres] behorende sleutels en de daarin aanwezige apparatuur, dienen uiterlijk op om 20.00 uur op 5 mei 2024 bij werkgever - althans bij een door haar aan te wijzen derde- te worden ingeleverd. Oplevering vindt plaats in de staat waarin het zich per heden bevindt, zonder dat partijen nadien terzake nog iets van elkaar te vorderen hebben.
14. Na uitvoering van de hierbij getroffen regeling zijn partijen over en weer jegens elkaar gekweten en hebben zij niets meer van elkaar te vorderen.
en ten aanzien van [werknemer 2]

2. De vakantietoeslag en de tot op heden opgebouwde vakantie uren zal/zullen,
met uitzondering van de opbouw in de periode 3 januari 2024 tot 7 maart 2024, in de maand na de Einddatum worden uitbetaald.
3. Werknemer wordt met ingang van de datum van ondertekening van deze overeenkomst tot aan de Einddatum vrijgesteld, met behoud van de aanspraak op loon, van de verplichting tot het verrichten van werkzaamheden. Achterstallig salaris vanaf 7 maart 2024 wordt uitbetaald in de maand volgend op de datum van ondertekening van deze overeenkomst. Loonbetalingen zullen tijdig worden gedaan.
4. Werkgever betaalt aan werknemer ter zake de beëindiging van de arbeidsovereenkomst een schadevergoeding resp. een beïndigingsvergoeding -zulks naar keuze van werkgever- gelijk aan het netto-equivalent van bruto Euro 7.500, alsmede een beëindigingsvergoeding van bruto Euro 2.777,84 {(1/3 x € 2.255,84 x 3) + (€ 18.792 / € 2.255,84) x ((1/3 x € 2.255,84)/1 2}. Uitbetaling vindt plaats in de maand volgend op de Einddatum.
9. Alle eigendommen van werkgever die in het kader van de arbeidsovereenkomst aan werknemer ter beschikking zijn gesteld, waaronder maar niet beperkt tot de bij de dienstwoning aan de [adres] behorende sleutels en de daarin aanwezige apparatuur, dienen uiterlijk op om 20.00 uur op 5 mei 2024 bij werkgever - althans bij een door haar aan te wijzen derde - te worden ingeleverd. Oplevering vindt plaats in de staat waarin het zich per heden bevindt, zonder dat partijen nadien terzake nog iets van elkaar te vorderen hebben.
2.5.
Op 5 mei 2024 heeft [werknemers] de woning verlaten.
2.6.
Bij e-mailbericht van 5 juni 2024 heeft de gemachtigde van [werkgever] de de vaststellingsovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd. Ten aanzien van eventueel nog verschuldigde bedragen wordt een beroep gedaan op verrekening met de door [werknemers] toegebrachte schade aan het eigendom van [werkgever] .

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[werknemers] vordert – samengevat – om [werkgever] bij vonnis te veroordelen, uitvoerbaar bij voorraad,:
ten aanzien van [werknemer 1]
tot betaling van € 7.500,00 bruto, zijnde € 4.767,42 netto, wegens schadevergoeding, te vermeerderen met rente,
tot betaling van € 1.900,27 bruto, zijnde € 1.855,10 netto, wegens beëindigingsvergoeding, te vermeerderen met rente,
tot betaling van € 1.348,52 bruto, zijnde € 1.333,94 netto, wegens salaris over de periode 1 juni 2024 tot 1 juli 2024 vermeerderd met de wettelijke verhoging en te vermeerderen met rente,
tot betaling van de nog opgebouwde vakantie-uren en het nog te betalen vakantiegeld vermeerderd met de wettelijke verhoging en te vermeerderen met rente,
tot het verstrekken van de loonspecificaties van de maanden januari tot en met juli 2024, alsmede ten aanzien van de eindafrekening, welke de beëindigingsvergoeding, transitievergoeding en openstaande vakantieaanspraken omvatten, binnen zeven dagen na het wijzen van vonnis zulks op straffe van een dwangsom,
tot betaling van € 890,00 wegens buitengerechtelijke incassokosten,
ten aanzien van [werknemer 2]
tot betaling van € 7.500,00 bruto, zijnde € 4.767,42 netto, wegens schadevergoeding, te vermeerderen met rente,
tot betaling van € 2.777,84 bruto, zijnde € 2.432,01 netto, wegens beëindigingsvergoeding, te vermeerderen met rente,
tot betaling van de nog opgebouwde vakantie-uren en het nog te betalen vakantiegeld vermeerderd met de wettelijke verhoging en te vermeerderen met rente,
tot het verstrekken van de loonspecificaties van de maanden januari tot en met mei 2024, alsmede ten aanzien van de eindafrekening, welke de beëindigingsvergoeding, transitievergoeding en openstaande vakantieaanspraken omvatten, binnen zeven dagen na het wijzen van vonnis zulks op straffe van een dwangsom,
tot betaling van € 890,00 wegens buitengerechtelijke incassokosten.
Daarnaast vordert [werknemers] [werkgever] te veroordelen in de daadwerkelijke proceskosten dan wel subsidiair in de reguliere proceskosten.
3.2.
[werknemers] legt – samengevat – het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. [werkgever] is de afspraken vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst niet nagekomen. [werkgever] heeft medegedeeld dat zij de afspraken ook niet zal nakomen. [werkgever] is daardoor in verzuim komen te verkeren. [werknemers] vordert om die reden nakoming van hetgeen in de vaststellingsovereenkomst is vastgelegd. [werkgever] heeft door eerdere pesterijen [werknemers] op kosten gejaagd. Ook nu dienen er weer kosten te worden gemaakt om [werkgever] tot nakoming te dwingen. Dit kwalificeert als een onrechtmatige daad. Om die reden vordert [werknemers] primair de veroordeling van [werkgever] in de werkelijk gemaakte kosten aan rechtsbijstand en subsidiair conform het liquidatietarief.
3.3.
[werkgever] voert – samengevat – het volgende verweer. Het loon van [werknemer 1] is uitbetaald. [werknemer 2] heeft over de periode 3 januari tot 7 maart 2024 onverschuldigd loon betaald gekregen, omdat [werknemer 2] niet heeft gewerkt. In periode 6 is de vakantietoeslag van [werknemer 2] uitbetaald. Bij e-mailbericht van 5 juni 2024 heeft [werkgever] een beroep gedaan op verrekening met hetgeen zij uit hoofde van schadevergoeding van [werknemers] te vorderen heeft. Aangezien deze schadevergoeding hoger is dan de vordering van [werknemers] en na verrekening de vordering van [werknemers] nihil is, dient de vordering van [werknemers] te worden afgewezen. De loonstroken waarvan afgifte wordt gevorderd zijn op 5 juni 2024 aan de gemachtigde van [werknemers] verzonden.
In reconventie
3.4.
[werkgever] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat de artikelen 4 en 9 laatste volzin uit de vaststellingsovereenkomsten tussen [werkgever] enerzijds en [werknemers] anderzijds zijn vernietigd, althans
II. dat de artikelen 4 en 9 laatste volzin uit de vaststellingsovereenkomsten tussen [werkgever] enerzijds en [werknemers] anderzijds worden vernietigd,
III. [werknemers] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 19.390,00 te vermeerderen met rente,
IV. te verklaren voor recht dat de vorderingen in conventie door verrekening met de in reconventie aan [werkgever] toekomende schadevergoeding zijn tenietgegaan.
Daarnaast vordert [werkgever] [werknemers] in de proceskosten te veroordelen.
3.5.
[werkgever] legt – samengevat – het volgende aan haar vorderingen ten grondslag.
[werkgever] is onjuist ingelicht door [werknemers] bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst over de noodzaak tot langer verblijf in de woning en de staat waarin de woning zich bevond. [werknemer 1] beschikte al sinds november 2023 over een andere woning. Voorafgaand aan de oplevering van de woning is gesteld dat er hooguit een muurtje geschilderd moest worden en een ruitje in een deur moest worden vervangen. [werkgever] mocht geen inspectie houden en er werd gedreigd dat het nog langer zou duren voordat de woning zou worden opgeleverd. [werkgever] heeft daardoor bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst gedwaald. Het herstel van de schade en vervanging van zaken in de woning wordt op grond van de overgelegde offerte begroot op € 19.390,00.
3.6.
[werknemers] voert verweer dat – voor zover van belang – hierna in de beoordeling aan de orde komt.

4.De beoordeling

4.1.
Aangezien de vorderingen in conventie en de vorderingen in reconventie nauw met elkaar samenhangen, zal de kantonrechter deze hierna gezamenlijk behandelen.
Verrekening in conventie en eis in reconventie
4.2.
De kantonrechter begint met de beoordeling van de vorderingen in reconventie, nu [werkgever] een beroep doet op verrekening met de vorderingen in conventie. De kantonrechter is van oordeel dat de vorderingen in reconventie niet toewijsbaar zijn en verrekening om die reden al niet mogelijk is. De kantonrechter legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
4.2.1.
[werkgever] stelt dat zij heeft gedwaald bij het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst, omdat [werknemer 2] zou hebben medegedeeld dat slechts enkele muurtjes moesten worden geschilderd en een ruitje in een deur moest worden vervangen. De kantonrechter volgt [werkgever] hierin niet. Partijen hebben in de vaststellingsovereenkomst uitdrukkelijk opgenomen dat de oplevering van de woning plaatsvindt in de staat waarin het zich bevindt, zonder dat partijen nadien terzake nog iets van elkaar te vorderen hebben. Weliswaar heeft de gemachtigde van [werknemers] meegedeeld dat [werknemer 2] nog wilde schilderen en een ruitje wilde vervangen, maar op basis van die mededeling had [werkgever] er niet vanuit kunnen gaan dat het huis verder in de staat verkeerde dat de woning net was gerenoveerd. Daarvoor is deze mededeling onvoldoende. Bovendien is van belang dat [werknemers] onweersproken heeft gesteld dat zij een inspectie van de woning heeft voorgesteld, waar [werkgever] niet op in is gegaan (omdat [werkgever] de woning nodig had voor nieuwe werknemers, die al klaarstonden om de woning te betrekken). Vervolgens heeft (de gemachtigde van) [werknemers] bedongen dat de betwiste bepaling in de vaststellingsovereenkomst werd opgenomen. [werkgever] heeft daar mee ingestemd, terwijl zij eerder al twijfelde over de staat van de woning. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de inhoud van het e-mailbericht van 23 januari 2024 van de gemachtigde van [werkgever] : “
Tot slot wordt gevreesd voor de staat van de woning. Er wordt vanuit gegaan dat uw cliënten die achterlaten in de staat waarin zij die hebben aanvaard (net gerenoveerd).”. Ondanks deze twijfels heeft [werkgever] in de vaststellingsovereenkomst ingestemd met oplevering van de woning waarin het zich bevindt, zonder daarin een voorbehoud te maken of bijvoorbeeld op te nemen in welke staat zij de woning op grond van mededelingen door of namens [werknemers] verwacht. [werkgever] heeft daarmee het risico voor lief genomen dat de woning niet in dezelfde staat zou verkeren als zij zegt dat die was bij aanvang van de huur. Om die reden is de kantonrechter van oordeel dat [werkgever] niet heeft gedwaald. Overigens heeft [werkgever] [werknemers] niet in de gelegenheid gesteld de gestelde schade/gebreken te herstellen, waardoor [werknemers] niet in verzuim is komen te verkeren.
4.2.2.
[werkgever] heeft verder aangevoerd dat zij heeft gedwaald bij het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst, omdat [werknemer 1] eerder dan gesteld een andere woning had en zij instemde met een langere duur van verblijf in de woning vanwege de zwangerschap van [werknemer 1] . De kantonrechter volgt [werkgever] ook hierin niet. In punt 12 van het verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomsten (die later is ingetrokken), stelt [werkgever] dat [werknemer 1] al enige tijd niet meer in de woning verblijft. Het verzoekschrift is op 22 maart 2024 bij de rechtbank ingediend. De vaststellingsovereenkomst is op 3 mei 2024 ondertekend. Hieruit volgt dat [werkgever] bij het opmaken van de vaststellingsovereenkomst ook op dit punt niet heeft gedwaald.
Vordering a., b., c., g., h. en i.
4.3.
[werkgever] heeft in de conclusie van antwoord en op de mondelinge behandeling de vorderingen onder a., b., g., h. en i. niet betwist, zodat deze, te vermeerderen met rente, toewijsbaar zijn.
De gevorderde wettelijke verhoging over het achterstallig salaris (vordering c.) is ook toewijsbaar. Met het oog op de omstandigheden die de kantonrechter billijk voorkomen, zal zij deze verhoging beperken tot 20%, dat is € 269,70 bruto. Voor verschuldigdheid van wettelijke rente over de wettelijke verhoging is nodig dat de werkgever in verzuim is geraakt na in gebreke te zijn gesteld. Hiervan is niet gebleken, zodat de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, zijnde 16 september 2024, zal worden toegewezen.
Vordering d. en i. (vakantie-uren en vakantietoeslag)
4.4.
[werkgever] heeft aangevoerd dat zij de vakantietoeslag van [werknemer 2] heeft uitbetaald. [werknemer 2] heeft dit betwist. [werkgever] heeft haar verweer niet nader onderbouwd. [werkgever] had in dit geval bijvoorbeeld een bankafschrift over kunnen leggen van de gestelde betaling. Dit heeft zij nagelaten. Het verweer wordt om die reden als onvoldoende gemotiveerd gepasseerd. [werkgever] heeft verder de vordering tot betaling van de niet opgenomen vakantie-uren niet inhoudelijk betwist. Dit maakt dat de vorderingen onder d. en i. toewijsbaar zijn, te vermeerderen met rente. Indien achteraf alsnog blijkt dat [werkgever] de betaling heeft verricht, dient dit op de vorderingen in mindering te worden gebracht. De gevorderde wettelijke verhoging over de niet uitbetaalde vakantie-uren en vakantietoeslag is toewijsbaar, omdat [werkgever] de vakantie-uren en vakantietoeslag niet tijdig heeft uitbetaald. Met het oog op de omstandigheden die de kantonrechter billijk voorkomen, zal zij deze verhoging beperken tot 20%. De wettelijke rente zal ook hierover worden toegewezen vanaf 16 september 2024.
Vordering e. en j. (loonspecificaties)
4.5.
[werkgever] heeft bij conclusie van antwoord loonspecificaties over de periode januari tot en met mei 2024 overgelegd. Dit betekent dat de loonspecificatie over de maand juni 2024 ten aanzien van [werknemer 1] en de eindafrekeningen, welke de schadevergoeding, beëindigingsvergoeding en openstaande vakantieaanspraken omvatten, nog overgelegd dienen te worden. [werkgever] zal hiertoe veroordeeld worden. De kantonrechter ziet geen aanleiding om hieraan een dwangsom te verbinden, aangezien [werkgever] op de mondelinge behandeling heeft toegezegd hieraan te zullen voldoen.
Vordering f. en k. (buitengerechtelijke incassokosten)
4.6.
[werknemer 1] en [werknemer 2] vorderen beide € 890,00 aan vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [werkgever] heeft deze vordering niet inhoudelijk betwist. Aangezien [werknemer 1] en [werknemer 2] dezelfde gemachtigde hebben, ziet de kantonrechter aanleiding de vergoeding wegens buitengerechtelijke incassowerkzaamheden voor [werknemer 1] en [werknemer 2] op één bedrag vast te stellen. De hoogte van het geldelijk belang (€ 21.296,33) zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Gelet hierop wordt een bedrag van € 987,96 toegewezen.
Proceskosten in conventie
4.7.
[werkgever] is in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proces- en nakosten betalen. [werknemers] heeft gevorderd [werkgever] te veroordelen in de door haar werkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand.
4.7.1.
De kantonrechter overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak, Hoge Raad van 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, is vergoeding van de werkelijke proceskosten alleen toewijsbaar als er sprake is van misbruik van procesrecht of van onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM.
De kantonrechter is van oordeel dat er ten tijde van het indienen van de dagvaarding, noch naderhand sprake was van onrechtmatig handelen of misbruik van procesrecht aan de zijde van [werkgever] . Het feit dat de vordering is toegewezen, maakt niet dat er sprake is van onrechtmatig handelen door [werkgever] . Gelet op de terughoudende toets die hiervoor geldt, zal de kantonrechter geen volledige proceskostenvergoeding toewijzen.
4.7.2.
De proceskosten van [werknemers] worden vastgesteld op:
- kosten van de dagvaarding
138,82
- griffierecht
706,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
Totaal
1.930,82
Proceskosten in reconventie
4.8.
[werkgever] is in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proces- en nakosten betalen. De proceskosten van [werknemers] wordt begroot op € 406,00 (2 x 0,5 punt (vanwege de nauwe samenhang in conventie) × € 406,00) wegens salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [werkgever] om aan [werknemer 1] te betalen € 7.500,00 bruto, zijnde € 4.767,42 netto wegens schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover vanaf 1 augustus 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [werkgever] om aan [werknemer 1] te betalen € 1.900,27 bruto, zijnde € 1.855,10 netto wegens beëindigingsvergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover vanaf 1 augustus 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [werkgever] om aan [werknemer 1] te betalen € 1.348,52 bruto, zijnde € 1.333,94 netto wegens achterstallig loon over de maand juni 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover, vanaf de datum van opeisbaarheid, tot de dag van volledige betaling, te vermeerderen met € 269,70 bruto wegens wettelijke verhoging, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover vanaf 16 september 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [werkgever] om aan [werknemer 1] te betalen de nog opgebouwde vakantie-uren en het nog te betalen vakantiegeld, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover, vanaf 1 augustus 2024, tot de dag van volledige betaling, te vermeerderen 20% wettelijke verhoging, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover vanaf 16 september 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [werkgever] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan [werknemer 1] te verstrekken de loonspecificatie over de maand juni 2024, alsmede ten aanzien van de eindafrekening welke de schadevergoeding, beëindigingsvergoeding en openstaande vakantieaanspraken bevatten,
5.6.
veroordeelt [werkgever] om aan [werknemer 1] en [werknemer 2] te betalen een bedrag van € 987,96 wegens buitengerechtelijke kosten,
5.7.
veroordeelt [werkgever] om aan [werknemer 2] te betalen € 7.500,00 bruto, zijnde € 4.767,42 netto wegens schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover vanaf 1 juli 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.8.
veroordeelt [werkgever] om aan [werknemer 2] te betalen € 2.777,84 bruto, zijnde € 2.432,01 netto wegens beëindigingsvergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover vanaf 1 juli 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.9.
veroordeelt [werkgever] om aan [werknemer 2] te betalen de nog opgebouwde vakantie-uren en het nog te betalen vakantiegeld, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover, vanaf 1 juli 2024, tot de dag van volledige betaling, te vermeerderen 20% wettelijke verhoging, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover vanaf 16 september 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.10.
veroordeelt [werkgever] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan [werknemer 2] te verstrekken de loonspecificatie ten aanzien van de eindafrekening welke de schadevergoeding, beëindigingsvergoeding en openstaande vakantieaanspraken bevatten,
5.11.
veroordeelt [werkgever] in de proceskosten van € 1.930,82, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.12.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
wijst de vordering af,
veroordeelt [werkgever] in de proceskosten van € 406,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
veroordeelt [werkgever] in de nakosten van € 135,00, te vermeerderen met de kosten van betekening als [werkgever] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Dam en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2025.