ECLI:NL:RBZWB:2025:4195

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
11639395 \ OV VERZ 25-1286
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M. Mulders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever voor schade door valpartij als gevolg van sneeuwval

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 juni 2025 uitspraak gedaan in een deelgeschil tussen een werknemer en zijn voormalige werkgever. De werknemer, hierna te noemen [verzoekende partij], heeft een verzoek ingediend om te verklaren dat zijn werkgever, [verwerende partij] B.V. in liquidatie, aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden na een valpartij op 9 februari 2021. De werknemer was op dat moment werkzaam als vrachtwagenchauffeur en is ten val gekomen door gladheid op de weg, veroorzaakt door sneeuwval. De werkgever heeft de aansprakelijkheid betwist en stelt dat zij niet tekort is geschoten in haar zorgplicht. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de arbeidsovereenkomst van de werknemer, de omstandigheden van de valpartij en de communicatie tussen de partijen. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever niet aansprakelijk is, omdat zij niet in haar zorgplicht tekort is geschoten. De werknemer was op de hoogte van de gladde omstandigheden en had zelf veiligheidsmaatregelen kunnen treffen. De kantonrechter heeft het verzoek van de werknemer afgewezen en de kosten van de procedure begroot op € 891,00 inclusief btw, te vermeerderen met het griffierecht van € 90,00. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. Mulders.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer / rekestnummer: 11639395 \ OV VERZ 25-1286
Beschikking van 30 juni 2025
in de zaak van
[verzoekende partij],
te [plaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekende partij] ,
gemachtigde: mr. H. Akbaba,
tegen
[verwerende partij] B.V. IN LIQUIDATIE,
te [plaats] ,
vertegenwoordigd door haar vereffenaar
[vereffenaar] B.V.te [plaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verwerende partij] ,
gemachtigde: mr. A.P.E. de Brouwer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 het verzoekschrift met producties,
 het verweerschrift met producties,
 de bij brief van 19 mei 2025 toegezonden aanvulling op productie 7 aan de zijde van [verzoekende partij] ,
 de bij brief van 26 mei 2025 toegezonden aanvullende productie 11 aan de zijde van [verwerende partij] ,
 de bij e-mail van 30 mei 2025 toegezonden aanvullende productie 10 aan de zijde van [verzoekende partij] ,
 de mondelinge behandeling van 2 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[verzoekende partij] is op 25 januari 2021 voor bepaalde tijd in dienst getreden bij [verwerende partij] . [verwerende partij] heeft hem op basis van een payrollovereenkomst uitgeleend aan [bedrijf] b.v. (verder te noemen: “ [bedrijf] ”) in de functie van vrachtwagenchauffeur.
2.2.
Op 9 februari 2021 diende [verzoekende partij] met een lege oplegger een container op te halen in de haven van Antwerpen.
2.3.
In de nacht van 8 op 9 februari 2021 en op de ochtend van 9 februari 2021 had het gesneeuwd.
2.4.
[verzoekende partij] arriveerde op 9 februari 2021 omstreeks 10.45 uur bij de haven van Antwerpen. [verzoekende partij] is uitgestapt bij de weegbrug en richting een nabijgelegen kantoor op het bedrijventerrein gelopen. Tijdens deze wandeling is [verzoekende partij] uitgegleden. Bij de valpartij heeft [verzoekende partij] zijn linkerarm op twee plaatsen gebroken.
2.5.
De arbeidsovereenkomst tussen [verzoekende partij] en [verwerende partij] is per 22 februari 2021 geëindigd.
2.6.
Op 23 november 2022 is een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen [verzoekende partij] en de aansprakelijkheidsverzekeraar van [bedrijf] . Op basis van deze overeenkomst heeft de verzekeraar – tegen finale kwijting – een bedrag van € 7.000,00 aan schadevergoeding en een bedrag van € 4.000,00 aan buitengerechtelijke kosten aan [verzoekende partij] betaald.
2.7.
Per brief van 5 september 2024 heeft [verzoekende partij] [verwerende partij] aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden schade.
2.8.
[verwerende partij] heeft de aansprakelijkheid niet erkend.
2.9.
[verwerende partij] is door een ontbindingsbesluit ontbonden per 3 januari 2025. [vereffenaar] b.v. treedt op als vereffenaar.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekende partij] verzoekt de kantonrechter om voor recht te verklaren dat [verwerende partij] (hoofdelijk) aansprakelijk is voor de door hem geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het ongeval op 9 februari 2021 en te bepalen dat [verwerende partij] gehouden is deze (rest)schade te vergoeden. Daarnaast verzoek hij [verwerende partij] te veroordelen tot betaling van de proceskosten van € 981,00.
3.2.
Aan het verzoek heeft [verzoekende partij] artikel 7:658 BW ten grondslag gelegd. Op de dag van het ongeval had het gesneeuwd. Door de gladde ondergrond is [verzoekende partij] ten val gekomen. [verzoekende partij] stelt zich op het standpunt dat [verwerende partij] had moeten zorgen voor een veilige werkomgeving dan wel had zij maatregelen moeten treffen om de risico’s voor [verzoekende partij] weg te nemen. Nu [verwerende partij] dit niet heeft gedaan, is zij tekortgeschoten in haar zorgplicht en is zij aansprakelijk voor de schade van [verzoekende partij] .
3.3.
[verwerende partij] verzet zich tegen toewijzing van het verzoek. Zij betwist dat zij tekort is geschoten in haar zorgplicht. Zij stelt zich op het standpunt dat [verzoekende partij] geen opdracht had gekregen om naar de weegbrug te rijden met zijn vrachtwagen. Hij had daar dus ook niet uit hoeven stappen. Daarbij komt dat [verwerende partij] geen zeggenschap heeft over het haventerrein in Antwerpen en de daarmee samenhangende verkeersveiligheid. Zij heeft dus ook geen invloed kunnen uitoefenen op het sneeuwvrij maken van de wegen in het havengebied. Uitglijden door gladheid als gevolg van sneeuw valt bovendien in een categorie van ongevallen die volgens het normaal maatschappelijk risico voor rekening van de werknemer dienen te komen.

4.De beoordeling

4.1.
[verzoekende partij] heeft zich tot de kantonrechter gewend met een verzoek als bedoeld in artikel 1019w Rv. In dit artikel is de mogelijkheid van een deelgeschilprocedure opgenomen. De kantonrechter moet beoordelen of er sprake is van schade die wordt geleden door dood of letsel. Ook moet de kantonrechter beoordelen of er sprake is van een geschil over een deel van wat partijen verdeeld houdt.
4.2.
De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over schade als gevolg van dood of letsel in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter, om de totstandkoming van een minnelijke regeling te bevorderen. In verband hiermee moet de kantonrechter eerst beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Als dit onvoldoende het geval is, moet het verzoek worden afgewezen (artikel 1019z Rv).
4.3.
In dit geval verschillen partijen – kort gezegd – van mening over de vraag of [verwerende partij] aansprakelijk is voor het ongeval van [verzoekende partij] . Met een oordeel hierover kan de ontstane impasse tussen partijen worden doorbroken en kunnen de onderhandelingen in principe worden voortgezet. Dit betekent dat de kantonrechter het verzoek inhoudelijk zal bespreken.
Inhoudelijke beoordeling
4.4.
[verzoekende partij] heeft artikel 7:658 BW aan zijn vordering ten grondslag gelegd. Ingevolge dit artikel is een werkgever aansprakelijk voor schade die een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
4.5.
[verwerende partij] heeft niet (gemotiveerd) weersproken dat [verzoekende partij] in de uitoefening van zijn werkzaamheden ten val is gekomen en daardoor schade heeft geleden zodat de kantonrechter hiervan zal uitgaan. De vraag die dan vervolgens dient te worden beantwoord is of [verwerende partij] hiervoor aansprakelijk is.
4.6.
Het ligt op de weg van [verwerende partij] om aan te tonen dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht. Bij de beoordeling van de vraag of zij hierin is geslaagd, stelt de kantonrechter het volgende voorop. [verwerende partij] is – als formele werkgever – ten opzichte van [verzoekende partij] aansprakelijk voor het eventuele tekortschieten van [bedrijf] – als materiële werkgever – als ware het haar eigen tekortschieten. Indien [bedrijf] niet aan haar zorgplicht heeft voldaan, kan dit dus worden toegerekend aan [verwerende partij] .
4.7.
Tussen partijen staat vast dat [verzoekende partij] in de ochtend van 9 februari 2021 ten val is gekomen doordat de weg waarover hij liep glad was als gevolg van sneeuwval. [verzoekende partij] verwijt [verwerende partij] dat zij niet heeft gezorgd voor een veilige werkomgeving maar noch [verwerende partij] noch [bedrijf] had direct toezicht op het terrein van de haven in Antwerpen. Het kan hen dan ook niet worden tegengeworpen dat de wegen op dat terrein niet sneeuwvrij waren.
Bovendien staat vast dat het die nacht al had gesneeuwd. [verzoekende partij] was hiermee bij aanvang van zijn werkzaamheden die dag dus bekend. Het is dan ook niet zo dat [verzoekende partij] bij het uitstappen uit zijn vrachtwagen is overvallen door plotselinge gladheid. De kantonrechter is van oordeel dat het risico op gladheid bij sneeuwval bekend mag worden verondersteld.
4.8.
Los daarvan heeft [verwerende partij] een e-mail van [bedrijf] in het geding gebracht van 5 februari 2021. In deze e-mail waarschuwt [bedrijf] voor gladheid op de weg de daaropvolgende dagen. [verzoekende partij] heeft niet weersproken dat hij deze e-mail heeft ontvangen. Ook door deze e-mail had [verzoekende partij] bedacht kunnen zijn op gladheid de ochtend van het ongeval.
4.9.
Ten slotte is ter zitting ook vast komen te staan dat [verzoekende partij] eigen veiligheidsschoenen had die geschikt waren om over gladde oppervlakten te lopen. Dat [verzoekende partij] geen schoenen heeft gekregen van [verwerende partij] en/of [bedrijf] zoals hij heeft betoogd, is daarom – wat daar verder ook van zij – niet van belang. Als hij die schoenen wel zou hebben gekregen, had dat er immers niet toe geleid dat [verzoekende partij] niet ten val zou zijn gekomen.
4.10.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [verwerende partij] niet in haar zorgplicht tekort is geschoten. Het antwoord op de vraag of [verzoekende partij] op het haventerrein wel of niet uit zijn vrachtwagen had hoeven stappen, kan dan ook in het midden blijven. Immers, uit het voorgaande volgt dat [verwerende partij] ook bij een bevestigend antwoord op die vraag niet tekort is geschoten. Nu [verwerende partij] haar zorgplicht niet heeft geschonden, is zij niet aansprakelijk voor de schade van [verzoekende partij] . De verzochte verklaring voor recht zal dan ook worden afgewezen.
Kosten deelgeschil
4.11.
De kantonrechter moet op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de deelgeschilprocedure begroten. Dat geldt ook als een verzoek in deelgeschil wordt afgewezen. Alleen als de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, hoeven de kosten van de procedure niet te worden begroot. Van deze laatste situatie is in dit geval geen sprake.
4.12.
Bij de begroting van de kosten moet de kantonrechter de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking nemen. Daarbij moet de kantonrechter de dubbele redelijkheidstoets hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.
4.13.
[verzoekende partij] maakt aanspraak op € 891,00 inclusief btw, te vermeerderen met het griffierecht van € 90,00. [verzoekende partij] procedeert met een toevoeging. Het bedrag van € 891,00 bestaat uit de eigen bijdrage van [verzoekende partij] . [verwerende partij] heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van deze kosten en ook de kantonrechter ziet geen aanleiding om deze kosten te matigen. De redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW zullen door de kantonrechter dan ook worden begroot op 891,00 inclusief btw te vermeerderen met het door [verzoekende partij] betaalde griffierecht van € 90,00.
4.14.
Omdat de aansprakelijkheid niet is komen vast te staan, zal de kantonrechter de kosten alleen begroten en [verwerende partij] niet veroordelen tot betaling daarvan. Het begrote bedrag hoeft alleen door [verwerende partij] te worden betaald, als haar aansprakelijkheid alsnog komt vast te staan.
4.15.
Voor de door [verwerende partij] verzochte veroordeling van [verzoekende partij] in de proceskosten is evenmin plaats. Ingevolge artikel 1019aa lid 3 Rv is artikel 289 Rv – dat de grondslag vormt voor een veroordeling in de proceskosten – niet van toepassing. Een veroordeling van de benadeelde partij in de proceskosten is alleen mogelijk indien de benadeelde met het indienen van het verzoekschrift onrechtmatig handelt jegens de wederpartij. Dat daarvan sprake is, is gesteld noch gebleken.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
begroot de kosten van dit deelgeschil op € 891,00 inclusief btw te vermeerderen met het door [verzoekende partij] betaalde griffierecht van € 90,00.
5.2.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Mulders en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2025.