ECLI:NL:RBZWB:2025:42

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
6 januari 2025
Zaaknummer
11087011 CV EXPL 24-2349 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgkosten met verjaringseffecten

In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de vordering van VGZ Zorgverzekeraar N.V. centraal. VGZ vordert betaling van niet-betaalde zorgkosten door de gedaagde, die een zorgverzekeringsovereenkomst met VGZ heeft afgesloten. De totale vordering bedraagt € 7.700,96, maar VGZ beperkt haar vordering tot € 2.500,00, waarbij zij het recht voorbehoudt om het resterende bedrag van € 5.200,96 later te vorderen. De gedaagde beroept zich op verjaring van een deel van de vordering, wat de kantonrechter in overweging neemt.

De procedure omvat verschillende processtukken, waaronder de dagvaarding en conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De kantonrechter onderzoekt of de vordering van VGZ verjaard is. De verjaringstermijn voor de zorgkosten bedraagt vijf jaar, zoals vastgelegd in artikel 307 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter oordeelt dat de vorderingen van vóór 24 september 2018 zijn verjaard, omdat VGZ niet heeft aangetoond dat zij de gedaagde eerder heeft aangemaand. Dit leidt tot de conclusie dat een deel van de vordering niet toewijsbaar is.

Uiteindelijk oordeelt de kantonrechter dat de gedaagde € 2.500,00 aan VGZ moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding. Daarnaast wordt de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 815,39. Het vonnis is uitgesproken op 22 januari 2025 door mr. Rouwen en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 11087011 \ CV EXPL 24-2349
Vonnis van 22 januari 2025
in de zaak van
VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
te gevestigd en kantoorhoudende te Arnhem,
eisende partij,
hierna te noemen: VGZ,
gemachtigde: Inkassier,
tegen
[gedaagde],
te [plaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: Rechtswinkel Tilburg.

1.De zaak in het kort

In deze zaak gaat het om niet betaalde zorgkosten. Volgens VGZ moet [gedaagde] over een periode van 2015 tot en met 2023 € 7.700,96 betalen, maar VGZ beperkt de vordering tot € 2.500,00 met behoud het restant te mogen opeisen. [gedaagde] doet een beroep op verjaring van een gedeelte van deze kosten. De kantonrechter wijst dit toe en houdt hiermee rekening bij het beoordelen van de vordering.

2.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.

3.De feiten

3.1.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] bij VGZ een zorgverzekeringsovereenkomst heeft gesloten. Aan de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen moet [gedaagde] voldoen.

4.Het geschil

4.1.
VGZ stelt een bedrag van € 6.210,07 aan zorgkosten van [gedaagde] te goed te hebben. Zij beperkt haar vordering in deze procedure tot een bedrag van € 2.500,00, waarbij zij uitdrukkelijk al haar rechten wil voorbehouden voor het restant. Dat restant bedraagt € 5.200,96, omdat [gedaagde] in totaal € 7.700,96 aan haar moet betalen (€ 6.210,07 vermeerderd met rente en kosten). VGZ vordert ook dat [gedaagde] in de proceskosten wordt veroordeeld. VGZ wil de mogelijkheid krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] vindt dat de vordering van VGZ is verjaard en moet worden afgewezen en wil dat VGZ in de proceskosten wordt veroordeeld. [gedaagde] wil de mogelijkheid krijgen om deze proceskostenveroordeling meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

5.De beoordeling

Is een deel van de facturen verjaard?
5.1.
In productie 1 bij dagvaarding overlegt VGZ een overzicht van de niet betaalde zorgkosten. Dit overzicht vangt aan met de factuurdatum op 27 oktober 2015 en eindigt met 13 oktober 2023. VGZ stelt dat het beroep op verjaring niet kan slagen omdat zij [gedaagde] regelmatig en herhaaldelijk heeft aangeschreven en betalingsherinneringen heeft toegezonden. Als bewijs daarvan heeft zij in haar productie 4 bij conclusie van repliek de facturen voor de zorgkosten, betalingsherinneringen en aanmaningen overgelegd. In deze productie heeft de kantonrechter een betalingsherinnering aangetroffen, gedateerd op 23 juni 2019 ter zake betaling van premie over juni 2019 en een aanmaning gedateerd op 21 juli 2019 ter zake premie over de maand juni en juli 2019. Verder is in deze productie een zogenoemde “2e aanmaning” van 24 september 2023 aangetroffen en een “laatste aanmaning” van 15 oktober 2023. In deze beide aanmaningen vraagt VGZ om betaling van zorgkosten die in rekening zijn gebracht met facturen vanaf 6 september 2015 tot en met 6 maart 2023. Van eerdere of andere aanmaningen is de kantonrechter niet gebleken.
5.2
De verjaringstermijn is 5 jaren (zie artikel 307 van Boek 3 Burgerlijk Wetboek). De vorderingen van vóór 24 september 2018 zijn verjaard omdat VGZ niet heeft aangetoond dat zij voor die vorderingen [gedaagde] eerder dan 24 september 2023 heeft aangemaand. Uit het overzicht bij productie 1 waarmee VGZ haar vordering van € 6.210,07 heeft gespecificeerd, blijkt dat het gaat om facturen van 27 oktober 2015 tot en met 10 september 2018, opgeteld tot een bedrag van € 2.244,03. Dit deel van de vordering is dus niet toewijsbaar.
5.3
[gedaagde] heeft verder aangevoerd dat twee vorderingen van 1 oktober 2018 op 23 september 2023 nog niet verjaard waren, maar niet rechtsgeldig zijn gestuit. Deze beide facturen heeft de kantonrechter niet aangetroffen in de hiervoor aangehaalde “2e aanmaning” van 24 september 2024 waarmee verdere verjaring is gestuit. Beide facturen zijn wél opgenomen in de specificatie van de vordering (productie 1 bij dagvaarding). Het is de kantonrechter niet gebleken dat voor beide facturen afzonderlijk is aangemaand waarmee de verjaring is gestuit, zodat er van moet worden uitgegaan dat VGZ niet eerder dan bij dagvaarding van 28 maart 2024 een vordering voor beide facturen heeft ingediend. Daarmee is het vorderingsrecht voor beide facturen ook verjaard. Het gaat daarbij om een totaal bedrag van € 137.78. Ook dit deel van de vordering is dus niet toewijsbaar.
Het restant van de vordering en toewijzing van de hoofdsom
5.4
Het restant van de totale vordering van € 6.210,07 bedraagt € 3.828,26 (6.210,07 – 2.244,03 – 137,78). [gedaagde] heeft daar geen verweer tegen gevoerd en dit bedrag is hij in beginsel aan VGZ verschuldigd. VGZ heeft haar vordering beperkt tot € 2.500,00 en daarom is dat bedrag ook toewijsbaar.
De rente en de kosten
VGZ vraagt de wettelijke rente over het € 2.500,00, ingaande op de dag van de dagvaarding, betaling van de kosten van de procedure, inclusief de nakosten, vermeerderd met de btw. Omdat de vordering van VGZ wordt toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00 en [gedaagde] in het ongelijk is gesteld, moet hij daarom de proceskosten betalen. [gedaagde] heeft daarover aangevoerd dat VGZ de onderbouwing van haar vordering reeds bij dagvaarding had moeten overleggen in plaats eerst bij conclusie van repliek. [gedaagde] vraagt de proceskosten tussen partijen te compenseren. De kantonrechter is het eens met het opmerking van [gedaagde] dat VGZ reeds bij dagvaarding haar vordering deugdelijk had dienen te onderbouwen en niet heeft kunnen volstaan met een enkele specificatie daarvan (productie 1), zeker nu het facturen betroffen die jaren geleden zijn uitgegaan en waarop zij zich op de niet-betaling daarvan beroept. Compensatie van de proceskosten gaat echter te ver en de kantonrechter zal daarom de kosten voor de repliek voor rekening van VGZ laten. De kantonrechter begroot de proceskosten als volgt:
kosten dagvaarding € 137,39
griffierecht € 372,00
salaris gemachtigde € 204,00 (1 x 1 punt van € 204,00)
nakosten
€ 102,00
totaal € 815,39

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ te betalen € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de volledige betaling;
6.2
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten en de daarover verschuldigde btw aan de zijde van VGZ en tot op heden vastgesteld op € 815,39;
6.3
wijst het meer of anders gevorderde af;
6.4
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2025.