ECLI:NL:RBZWB:2025:4200

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
02-244393-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring oplichting en poging daartoe middels de zogenoemde “babbeltruc” met jeugdstrafrecht en werkstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2009. De zaak betreft oplichting en een poging daartoe, gepleegd op 27 juli 2024, waarbij de verdachte samen met anderen gebruik maakte van de zogenoemde 'babbeltruc'. De verdachte heeft zich voorgedaan als politieagent en heeft op deze manier geprobeerd om waardevolle goederen van kwetsbare slachtoffers te verkrijgen. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 20 juni 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.A.M. Dekkers, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging geldig is en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de feiten en heeft een werkstraf van 100 uren opgelegd, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de kwetsbaarheid van de verdachte en zijn neuropsychiatrische ontwikkelingsstoornis, die zijn gedragskeuzes heeft beïnvloed. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de jeugdreclassering en het meewerken aan hulpverlening. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1], die een schadevergoeding heeft gevorderd. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen en de verdachte verplicht tot betaling van € 5.625,00, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-244393-24
vonnis van de meervoudige kamer van 4 juli 2025
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats]
wonende te ( [adres]
raadsvrouw mr. K.E.J. Dohmen, advocaat te [plaats 1]

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren ter zitting van 20 juni 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.A.M. Dekkers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 27 juli 2024 samen met anderen [slachtoffer 1] heeft opgelicht;
op 27 juli 2024 samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer 2] op te lichten.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feiten 1 en 2
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feiten 1 en 2
De verdediging heeft slechts gesteld dat zij de rechtbank wil meegeven dat de vraag gesteld kan worden of sprake is van medeplegen of medeplichtigheid. Ook vindt de verdediging dat de feitelijke handelingen onder de eerste twee gedachtestreepjes van feit 1 niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Zij heeft echter geen rechtsgevolg verbonden aan haar stellingen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 2
Omdat verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en er geen vrijspraak is bepleit, wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht de feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] op 27 juli 2024, pagina’s 26 tot en met 28 van het eindproces-verbaal met nummer PL2300-2024122423;
  • het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] op 27 juli 2024, pagina 7 van voornoemd eindproces-verbaal;
  • de bekennende verklaringen van verdachte, afgelegd bij de politie op 28 en 29 juli 2024, pagina’s 60 tot en met 67 en 80 tot en met 86 van het eindproces-verbaal.
Ten aanzien van de opmerkingen van de verdediging overweegt de rechtbank het volgende. Niet ter discussie staat dat bij de oplichting en de poging daartoe gebruik is gemaakt van de herkenbare modus operandi, die kenmerkend is voor de zogenoemde “babbeltruc”, waarbij oplichters zich voordoen als politieagenten. De rechtbank is van oordeel dat de geschetste werkwijze van de babbeltruc al duidt op een bewuste en planmatige aanpak in de zin van “medeplegen”. De rolverdeling en handelingen moeten op elkaar zijn afgestemd. Zonder de rol van de ene dader kan een navolgende handeling van de ander immers niet plaatsvinden. Alle handelingen staan in dienst van het uiteindelijke doel: zoveel mogelijk geld, sieraden en/of andere waardevolle bezittingen buit maken. Eenieder die één van de handelingen of rollen binnen deze modus operandi heeft vervuld, heeft daarmee ook een wezenlijke en essentiële bijdrage aan de overige handelingen geleverd.
Uit de bekennende verklaring van verdachte leidt de rechtbank bovendien af dat hij op de hoogte was van de werkwijze van de babbeltruc en de rolverdeling. De rechtbank ziet verdachte dan ook als medepleger.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 27 juli 2024 te [plaats 1], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van meerdere sieraden, waaronder gouden sieraden, door (al dan niet samen met zijn mededader)
- in te bellen op het telefoonnummer van die [slachtoffer 1] en daarbij zich voor te doen als politieambtenaar en tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat haar dochter had gezegd dat er waardevolle sieraden in het huis van die [slachtoffer 1] lagen en dat er daarom een risico was dat er zou worden ingebroken en dat er daarom een politiemedewerker zou komen om de sieraden op te halen en
- instructies te geven om de sieraden in een enveloppe te doen en de code te geven die die [slachtoffer 1] op de enveloppe moest schrijven en
- (vervolgens) naar de woning van die [slachtoffer 1] te gaan en daarbij de code op te noemen en tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij, de verdachte, de sieraden kwam ophalen en (vervolgens) de sieraden in ontvangst te nemen;
2.
op 27 juli 2024 te [plaats 2], gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] te bewegen tot de afgifte van enig goed, te weten de afgifte van een juwelenkistje, immers heeft verdachte en/of zijn mededaders
- zich voorgedaan als politieambtenaar en
- gevraagd aan die [slachtoffer 2] welk juwelenkistje hij mocht openen en
- het juwelenkistje verplaatst en het juwelenkistje geopend en sieraden uit dit juwelenkistje vastgepakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 100 uur, met aftrek van het voorarrest, waarvan 40 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met oplegging van de geadviseerde bijzondere voorwaarden. Bij de eis heeft
de officier van justitie onder meer rekening gehouden met de adviezen van de psycholoog en de Raad voor de Kinderbescherming.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit om bij het bepalen van de op te leggen straf rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de omstandigheid dat er volgens de verdediging sprake is van mensenhandel als bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht in de vorm van criminele uitbuiting, waardoor er rekening moet worden gehouden met de beperkte verwijtbaarheid.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan oplichting van [slachtoffer 1] en een poging daartoe van [slachtoffer 2] door middel van een geraffineerde “babbeltruc”, waarbij verdachte de rol van “ophaler” heeft gehad. De daders hebben zich voorgedaan als politie- agenten om het vertrouwen van kwetsbare ouderen te winnen. Onder het valse voorwendsel dat hun waardevolle bezittingen niet veilig zijn, hebben zij de slachtoffers bewogen om - in dit geval - hun sieraden af te staan. Een deel van de bij [slachtoffer 1] ontvreemde sieraden had een emotionele waarde voor haar. Naast een materieel verlies betekent dit voor slachtoffers vaak ook een diep emotioneel verdriet. Dat het bij [slachtoffer 2] uiteindelijk niet is gelukt om haar sieraden te ontvreemden, is uitsluitend te danken aan oplettende buren die verdachte in de woning van [slachtoffer 2] hebben vastgehouden en de politie hebben gebeld.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij en zijn mededaders kennelijk doelbewust kwetsbare en/of oudere slachtoffers hebben uitgekozen. De verdachte en zijn mededaders hebben op doortrapte en schaamteloze wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de slachtoffers in hen dachten te mogen hebben. Met die werkwijze wordt ook het gezag van en het vertrouwen in de politie aangetast en dit heeft een ontwrichtend effect op de samenleving. De rechtbank acht dit zeer ernstig en rekent dit verdachte zwaar aan.
Extra kwalijk is ook dat de oplichting en de poging daartoe bij de slachtoffers thuis hebben plaatsgevonden. Het gevoel van veiligheid dat iedereen in en rondom hun eigen huis zou moeten hebben, is hierdoor ernstig geschaad..
Daders van dit soort criminaliteit stellen hun eigen gewin voorop zonder zich te bekommeren om de uitwerking van hun daden op de slachtoffers. Verdachte heeft te weinig weerstand gehad tegen voorstellen om mee te doen en heeft mogelijk te impulsief ja gezegd. Hij is wel een onmisbare schakel in de oplichting geweest.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het blanco strafblad van verdachte van 26 januari 2025.
Verminderde toerekening
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van GZ-psycholoog drs. [persoon 1] van 24 oktober 2024. Hieruit leidt de rechtbank onder meer af dat er bij verdachte sprake is van een complexe neuropsychiatrische ontwikkelingsstoornis, met kenmerken van een autisme- spectrumstoornis, ADHD, een leerstoornis, hechtingsproblematiek en gedragsproblemen, waarbij neurologie, psychiatrie en gedrag door elkaar lopen en met elkaar verweven zijn.
Volgens de psycholoog waren deze stoornissen ten tijde van het plegen van de feiten bij verdachte aanwezig en hebben deze zijn gedragskeuzes beïnvloed.
De neuropsychiatrische ontwikkelingsstoornis, die moet worden gezien als handicap, brengt volgens de psycholoog forse beperkingen met zich mee in de vermogens van verdachte om doelgericht en weloverwogen te kunnen handelen. Hij is nauwelijks in staat om zijn eigen gedrag te sturen en is in grote mate afhankelijk van zijn omgeving. Verder is verdachte erg beïnvloedbaar, waar een kwetsbaar en negatief zelfbeeld aan ten grondslag ligt. Volgens de psycholoog lijkt hij een makkelijke prooi te zijn geweest voor anderen om “klusjes” uit te voeren. Als hij eenmaal “ja” heeft gezegd, is hij niet meer in staat gedragsalternatieven te bedenken of uit te voeren.
De combinatie van de beïnvloedbaarheid en de functionele beperkingen die voortkomen uit de neuropsychiatrische ontwikkelingsproblematiek, heeft ertoe geleid dat de psycholoog heeft geadviseerd om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad) heeft zich in haar rapport van 27 december 2024 ook aangesloten bij dit advies.
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen over de toerekening over en zal de feiten in verminderde mate aan verdachte toerekenen, nu hij erg kwetsbaar en beïnvloedbaar was.
Advies ten aanzien van straf en bijzondere voorwaarden
Verder leidt de rechtbank uit voornoemd rapport van de Raad af dat het risico op recidive voornamelijk wordt bepaald doordat het gedrag van verdachte zo impulsgestuurd is en door tekorten in de emotieregulatie. Omdat verdachte zelf nauwelijks in staat is om zijn gedrag te sturen, is hij op dit moment in hoge mate afhankelijk van externe structuur en externe sturing. Zonder dit, moet er gesproken worden over een hoog risico op recidive. Voor de korte termijn, met voldoende toezicht en een goede dagstructuur waarbinnen hij niet teveel vrije speelruimte heeft, wordt het risico op recidive als laag ingeschat. Zodra de externe structuur en toezicht minder worden lopen risico’s op, doordat hij als het ware een speelbal van zijn omgeving is.
Om een aantal beperkingen van de complexe neuropsychiatrische ontwikkelingsstoornis te (kunnen) beïnvloeden is hoog-specialistische zorg nodig, waarbij medicatie het belangrijkste beïnvloedingsmiddel is en nodig is om de aandachts- en impulsregulatie te verbeteren. Voor verdachte is het van essentieel belang dat er zo snel mogelijk een zinvolle dag- en vrijetijds- besteding gerealiseerd wordt, waarbij een omgeving nodig is die voldoende toezicht houdt. Een toezichthoudend kader door de jeugdreclassering is passend en nodig. Verder wordt een behandeling onder de kapstok van Forensisch FACT bij Fivoor aanbevolen.
De psycholoog heeft geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als algemene voorwaarde toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering en als bijzondere voorwaarde een ambulante behandeling bij Fivoor.
De jeugdreclassering kan dan voor een langere periode samen met de moeder van verdachte regie voeren, ondersteunen bij het vinden en behouden van een passende daginvulling en de ontwikkeling van verdachte volgen. Met een (voorwaardelijk) straf(deel) wordt een signaal afgegeven dat wat verdachte heeft gedaan verkeerd is. Vanuit gedragsdeskundig perspectief wordt het opleggen van een jeugddetentie niet aanbevolen, omdat het zijn toch al kwetsbare ontwikkeling in negatieve zin zou beïnvloeden als hij uit de thuissituatie wordt gehaald.
De rechtbank leidt uit voornoemd advies van de Raad ook af dat hij het het meest passend vindt dat verdachte de aanbevolen hulp krijgt als voorgesteld in het psychologisch onderzoek. Volgens de Raad verloopt de schorsing van verdachte positief en sluit de huidige begeleiding goed bij hem aan. De Raad acht het daarnaast van belang om te onderzoeken of aanvullende behandeling bij Stichting Open Door kan worden ingezet, zodat de hulpverlening onder één dak kan plaatsvinden.
De Raad heeft geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke werkstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden het vinden van een structureel passende dagbesteding en vrijetijdsbesteding, meewerken aan hulpverlening als Stichting Open Door of soortgelijke instelling en meewerken aan aanvullende behandeling.
Verder is ter zitting gebleken dat de moeder en broer van verdachte nauw betrokken zijn bij zijn leven en daarin een belangrijke ondersteunende en begeleidende rol vervullen. Verdachte loopt inmiddels bijna een jaar in een schorsingstoezicht en dat verloopt goed. Verder werkt verdachte inmiddels al zeven maanden in een restaurant en spreekt hij drie keer in de week met zijn persoonlijk begeleider van Stichting Open Door.
Ter zitting heeft deskundige [persoon 2] van de reclassering toegelicht dat verdachte is afgewezen bij Fivoor en dat verder zal worden gezocht naar een passend alternatief. Verder gaat het goed met verdachte. Hij werkt en doet aan sport. Hij heeft nu structuur en ritme in zijn leven. Ook heeft hij nu een andere groep met mensen om zich heen.
Deskundige [persoon 3] van de Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het schriftelijk gegeven advies te volgen. [persoon 3] heeft er vertrouwen in dat verdachte de positieve weg is ingeslagen en er zijn veel beschermende factoren in zijn leven.
Alles afwegende zal de rechtbank conform de strafeis aan verdachte opleggen een werkstraf van 100 uren, met aftrek van het voorarrest naar rato van twee uren per dag. Anders dan de officier van justitie heeft geëist, zal de rechtbank daarvan 60 uren voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft hierbij meegewogen dat verdachte een zeer kwetsbare en beïnvloedbare jongen is, die vooral gesteund moet worden en hulp moet krijgen. Ook heeft de rechtbank meegewogen dat zij de indruk heeft gekregen dat verdachte inmiddels wel het kwalijke van zijn handelen heeft ingezien.
Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de volgende geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden: toezicht door de jeugdreclassering, het meewerken aan een aanvullende behandeling door een nog door de jeugdreclassering te bepalen instelling, het meewerken aan het vinden en/of behouden van een structureel passende dagbesteding en zinvolle vrijetijdsbesteding, en het meewerken aan hulpverlening door Stichting Open Door of een soortgelijke instelling.

7.De benadeelde partij

Feit 1
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 20.325,00 voor feit 1, bestaande uit € 19.700,00 aan materiële schade en € 625,00 aan immateriële schade.
De verdediging heeft de gevorderde immateriële schade niet betwist. Wel heeft zij verweer gevoerd tegen de gevorderde materiële schade. De verdediging heeft onder meer aangevoerd dat de hoogte van de vordering onvoldoende is onderbouwd en dat, zo begrijpt de rechtbank, de benadeelde partij een schadebeperkingsplicht heeft en een schadeclaim bij de verzekering kan indienen. Ook doet de verdediging een beroep op de eigenschuldregeling.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij in beginsel verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden, voor zover de schade voldoende is onderbouwd en rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Het gevorderde bedrag van € 625,00 acht de rechtbank alleszins redelijk, is niet betwist en zal dan ook worden toegewezen.
Materiële schade
De rechtbank acht het voldoende aannemelijk dat de door de benadeelde partij genoemde sieraden zijn ontvreemd. Zij heeft onmiddellijk na de ontvreemding aangifte gedaan bij de politie, waarbij zij ook een gedetailleerde omschrijving daarvan heeft gegeven. Bovendien zijn sieraden juist vanwege de mogelijke waarde een gebruikelijk doelwit gelet op de modus operandi van de zogenoemde “babbeltruc” en verdachte heeft ook bevestigd dat hij sieraden in ontvangst heeft genomen.
De hoogte van de vordering is echter onderbouwd met een verwijzing naar de nieuwwaarde van vergelijkbare sieraden. Dit acht de rechtbank echter onvoldoende om de vordering in het geheel toe te wijzen. Verdachte kan bovendien slechts aansprakelijk worden gehouden voor de dagwaarde.
Het beroep op “eigen schuld” wordt door de rechtbank verworpen. Verdachte en zijn mede- daders hebben bewust gebruik gemaakt van de kwetsbaarheid van de benadeelde partij en misbruik gemaakt van haar vertrouwen. Zij hebben de benadeelde partij op een doortrapte wijze erin geluisd.
Ook het beroep op de schadebeperkingsplicht van de benadeelde partij wordt verworpen. Los van de omstandigheid dat de benadeelde partij heeft toegelicht dat er geen schadeclaim bij de verzekering is ingediend, omdat de sieraden in zekere zin “vrijwillig” zijn afgegeven en de verzekering deze schade dus niet vergoedt, gaat het daarbij niet om schadebeperking, maar om het verleggen van het risico. De schade is veroorzaakt door verdachte en zijn mededaders en die dient dan ook door hen vergoed te worden. Bij een vergoeding door een verzekeraar aan de benadeelde partij, zou de verzekeraar deze vergoeding bovendien op verdachten kunnen verhalen.
Bij het vaststellen van de hoogte van de schade zal de rechtbank gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en de schade vaststellen op € 5.000,00. Voor het overige acht de rechtbank nader onderzoek noodzakelijk en dat levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom zal de rechtbank een bedrag van € 5.000,00 toewijzen en de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Wettelijke rente
Ook zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegekende bedrag vanaf 27 juli 2024, zijnde de datum waarop het feit is gepleegd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de toepassing van het jeugdstrafrecht zal de rechtbank geen gijzeling opleggen bij niet betaling.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij daarom naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen- verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van oplichting;
feit 2:medeplegen van een poging tot oplichting;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende jeugddetentie, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het
voorwaardelijke deelvan deze werkstraf
niet ten uitvoerwordt gelegd,
tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte meewerkt aan een aanvullende behandeling bij een nog door de jeugdreclassering te bepalen instelling;
* dat verdachte meewerkt aan het vinden en/of behouden van een passende dagbesteding en een zinvolle vrijetijdsbesteding;
* dat verdachte meewerkt aan hulpverlening als Stichting Open Door of een soortgelijke instelling, indien de jeugdreclassering dit nodig acht;
- waarbij van
rechtswege de voorwaardengelden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting te Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat verdachte bij omzetting van de werkstraf in het geval hij op dat moment de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, in aanmerking komt voor vervangende jeugddetentie overeenkomstig artikel 77p, lid 4, van het Wetboek van Strafrecht;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in
voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf
naar rato van 2 uur per dag;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 5.625,00, waarvan € 5.000,00 aan materiële schade en € 625,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 juli 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] (feit 1), € 5.625,00 te betalen, waarvan € 5.000,00 aan materiële schade en € 625,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 juli 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling geen gijzeling wordt toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel van de voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. R. Combee en mr. M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 juli 2025.
Mr. De Beer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 27 juli 2024 te [plaats 1], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de afgifte van meerdere sieraden, waaronder gouden sieraden, door (al dan niet samen met zijn mededader)
- in te bellen op het telefoonnummer van die [slachtoffer 1] en daarbij zich voor te doen als politieambtenaar en tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat haar dochter had gezegd dat er waardevolle sieraden in het huis van die [slachtoffer 1] lagen en dat er daarom een risico was dat er zou worden ingebroken en dat er daarom een politiemedewerker zou komen om de sieraden op te halen en/of
- instructies te geven om de sieraden in een enveloppe te doen en de code te geven die die [slachtoffer 1] op de enveloppe moest schrijven en/of
- (vervolgens) naar de woning van die [slachtoffer 1] te gaan en daarbij de code op te noemen en tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij, de verdachte, de sieraden kwam ophalen en/of (vervolgens) de sieraden in ontvangst te nemen;
(art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 27 juli 2024 te [plaats 2], gemeente Venlo, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] te bewegen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten de afgifte van een juwelenkistje, immers heeft verdachte en/of zijn mededaders
- zich voorgedaan als politieambtenaar en/of
- gevraagd aan die [slachtoffer 2] welk juwelenkistje hij mocht openen en/of
- het juwelenkistje heeft verplaatst en/of het juwelenkistje heeft geopend en/of sieraden uit dit juwelenkistje heeft vastgepakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
(art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)