In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juli 2025, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2019 en 2020. De inspecteur van de Belastingdienst had aan de belanghebbende navorderingsaanslagen opgelegd, omdat hij vermoedde dat de eerder vastgestelde belastbare inkomens te laag waren. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur beschikte over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt en of de belanghebbende de zakelijkheid van de opgevoerde kosten aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank concludeert dat de inspecteur inderdaad over een nieuw feit beschikte en dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat de kosten die zij als zakelijk had opgevoerd, daadwerkelijk zakelijk waren. De rechtbank vermindert echter de opgelegde vergrijpboetes vanwege de lange duur van de procedure. De beroepen van de belanghebbende worden ongegrond verklaard, en de navorderingsaanslagen blijven in stand. De rechtbank legt de vergrijpboetes voor de jaren 2019 en 2020 vast op respectievelijk € 258,26 en € 946,96.