ECLI:NL:RBZWB:2025:4218

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
C/02/419700 / FA RK 24-976
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Roose
  • mr. Duerink-Bottinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling gezamenlijk gezag en zorgregeling voor minderjarige na scheiding van ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juli 2025 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende het gezamenlijk gezag en de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2017. De man, vertegenwoordigd door mr. R. Wouters, verzoekt om mede met het gezag over [minderjarige] te worden belast, terwijl de vrouw, voorheen vertegenwoordigd door mr. H. Goedegebure en thans door mr. C.E.J.E. Kouijzer, geen verweer voert tegen dit verzoek. De rechtbank heeft eerder een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de vrouw en [minderjarige] contact met elkaar hadden gedurende één weekend per veertien dagen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 mei 2025 zijn de verzoeken van de man en de vrouw besproken. De man heeft aangegeven dat hij met het gezag over [minderjarige] belast wil worden om beter geïnformeerd te zijn over belangrijke zaken rondom het kind. De vrouw heeft aangegeven dat zij geen bezwaar heeft tegen het verzoek van de man. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om het verzoek van de man toe te wijzen, en de GI heeft bevestigd dat de thuissituatie bij de vrouw veilig is voor [minderjarige].

De rechtbank heeft besloten dat de man en de vrouw voortaan gezamenlijk het gezag over [minderjarige] hebben. Tevens is bepaald dat, zodra [minderjarige] bij de vrouw woont, er een zorgregeling geldt waarbij [minderjarige] in beginsel één weekend in de veertien dagen en de helft van de vakanties en feestdagen bij de man verblijft. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat er snel duidelijkheid voor [minderjarige] kan komen. Het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/419700 / FA RK 24-976
Datum uitspraak: 1 juli 2025
Nadere beschikking betreffende gezamenlijk gezag, wijziging hoofdverblijf en vaststelling omgangs- c.q. zorgregeling
in de zaak van
[de man] ,
hierna: de man,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. R. Wouters te Middelburg,
tegen
[de vrouw] ,
hierna: de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat:
voorheen:mr. H. Goedegebure te Middelburg, thans: mr. C.E.J.E. Kouijzer te Middelburg,
over de minderjarige:
-
[minderjarige] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2017,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als informant aan:
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd in Eindhoven.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het verdere procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 18 december 2024;
- het F9-formulier van mr. Wouters van 31 januari 2025 met als bijlage de akte van geboorte met latere vermelding betreffende de erkenning.
1.2
De verzoeken zijn nader mondeling behandeld op 12 mei 2025, gezamenlijk met het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] , bij de rechtbank bekend onder zaak- en rekestnummer C/02/433549 / JE RK 25-561. In die procedure is bij separate beschikking beslist. Bij die behandeling zijn gekomen partijen, met hun advocaten. Ook waren aanwezig een vertegenwoordigster van de GI en een vertegenwoordigster van de Raad.

2.De verdere beoordeling

2.1
Bij beschikking van 18 december 2024 heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling bepaald die inhoudt dat de vrouw en [minderjarige] voorlopig gerechtigd zijn tot contact met elkaar gedurende één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag/avond tot zondagmiddag/avond, waarbij de overdracht van [minderjarige] in [plaats] plaatsvindt en de GI beslist (na overleg met ouders) over het concrete tijdstip van overdracht, alsmede gedurende drie belmomenten per week. Het verzoek van de man om vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning van [minderjarige] is afgewezen omdat partijen in onderling overleg de erkenning van [minderjarige] door de man hebben geregeld. Dit blijkt uit de door de man bij F9-formulier van 31 januari 2025 overgelegde geboorteakte. De beslissing op de overige verzoeken is aangehouden tot de mondelinge behandeling op 20 mei 2025.
2.2
Op dit punt in de procedure moet de rechtbank nog een beslissing nemen op de navolgende verzoeken van de man:
- te bepalen dat de man, naast de vrouw, belast zal worden met het gezamenlijk gezag over het minderjarige kind van partijen, genaamd [minderjarige] , waardoor partijen het gezamenlijk gezag zullen hebben;
- te bepalen dat het hoofdverblijf van het minderjarige kind van partijen, genaamd [minderjarige] , wordt bepaald bij de man;
- te bepalen dat een zorg- c.q. omgangsregeling wordt vastgesteld tussen het minderjarige kind van partijen, genaamd [minderjarige] en de ouder waar het kind niet het hoofdverblijf heeft, op zodanige wijze als de rechtbank in goede justitie juist acht.
De standpunten
2.3
Door en namens de man wordt tijdens de mondelinge behandeling, het volgende naar voren gebracht. Het is van belang dat de man mede met het gezag over [minderjarige] wordt belast. De afgelopen tijd hebben zich verschillende momenten voorgedaan waarbij de man tegen problemen is aangelopen omdat hij niet met het gezag over [minderjarige] belast is. School heeft aangegeven dat [minderjarige] niet goed ziet. De man wilde met haar naar het consultatiebureau hiervoor maar hij had geen inzage in het dossier van [minderjarige] . Bij de oogarts ontbrak de toestemming van de vrouw. De GI heeft toen nog moeten bemiddelen tussen de ouders. De vrouw informeert de man niet omtrent belangrijke gebeurtenissen rondom [minderjarige] . Het is dan ook van belang dat de man met het gezag over haar wordt belast zodat hij zelf ook belangrijke informatie over haar kan krijgen. Binnen de SCHIP-therapie die de ouders gaan volgen kunnen ze leren hoe ze het gezamenlijk gezag samen kunnen uitoefenen en kunnen ze werken aan hun onderlinge verstandhouding en communicatie. In deze situatie moet niet afgeweken worden van het wettelijk uitgangspunt van gezamenlijk gezag. Er is geen sprake van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren raakt als beide partijen met het gezag worden belast. De beslissing op de verzoeken omtrent het hoofdverblijf en de zorgregeling moeten worden aangehouden nu het nog onduidelijk is waar het perspectief van [minderjarige] ligt.
2.4
Door en namens de vrouw wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij geen verweer voert tegen het verzoek van de man om hem mede met het gezag over [minderjarige] te belasten. Gelet op de huidige situatie is het ook passend om de man met het gezag over [minderjarige] te belasten. Partijen zullen door middel van de SCHIP-therapie wel moeten werken aan gezamenlijke invulling van het gezag. Het vertrouwen in elkaar moet weer worden hersteld. Het is belangrijk dat partijen als ouders van [minderjarige] weer samen kunnen optrekken. De situatie van [minderjarige] bij de vrouw thuis is goed. Er is IPT ingezet en uit die therapie volgen geen zorgen. Er kan dan ook worden gewerkt aan terug thuisplaatsing van [minderjarige] bij haar. De vrouw wil graag dat [minderjarige] per 1 augustus 2025 weer bij haar terugkeert en dat dan de machtiging tot uithuisplaatsing afloopt. De vrouw verzoekt het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar te bepalen en een zorgregeling tussen de man en [minderjarige] vast te stellen van één weekend in de veertien dagen en de helft van de vakanties en feestdagen. Partijen kunnen binnen de SCHIP-therapie afspraken maken over de precieze verdeling van de vakanties en feestdagen.
2.5
De Raad adviseert tijdens de mondelinge behandeling om het verzoek van de man om hem mede met het gezag over [minderjarige] te belasten, toe te wijzen. Het past bij de situatie dat de man ook met het gezag over [minderjarige] wordt belast. Binnen de SCHIP-therapie kunnen partijen werken aan verbetering van hun verstandhouding en aan het vergroten van hun vertrouwen over en weer. De Raad maakt uit eerdere beschikkingen op dat het uitgangspunt altijd is geweest dat [minderjarige] terug bij haar moeder zou gaan wonen als daar de situatie veilig voor haar zou zijn. Hier lijkt nu sprake van te zijn dus het hoofdverblijf van [minderjarige] zou bij de vrouw bepaald kunnen worden. Wat de zorgregeling betreft kan de Raad zich voorstellen dat partijen met behulp van de GI concretere afspraken gaan maken over de zorgregeling.
2.6
De GI verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat er inmiddels zicht is op de thuissituatie bij de vrouw. Er zijn geen zorgen naar boven gekomen. De GI vindt het niet noodzakelijk dat de SCHIP-therapie tussen de ouders en de IPT bij de man worden afgewacht voordat [minderjarige] terug naar de vrouw gaat. Wel vindt de GI het belangrijk dat de kindgesprekken met [minderjarige] dan al een eind op weg zijn zodat vanuit die gesprekken een beeld kan worden gevormd van hoe [minderjarige] met de situatie omgaat. De insteek is altijd geweest dat [minderjarige] terug naar de vrouw zou gaan als de situatie daar voor haar voldoende veilig zou zijn. De GI denkt dat voor de zomervakantie al definitief kan worden besloten dat [minderjarige] terug naar de vrouw kan. De terugplaatsing zelf ziet de GI liever in de zomervakantie gebeuren zodat [minderjarige] haar huidige jaar op school nog af kan maken.
De inhoudelijke beoordeling
Gezag
2.7
Uit de door de man bij F9-formulier van 31 januari 2025 overgelegde geboorteakte met latere vermelding betreffende de erkenning blijkt dat de man [minderjarige] op 27 september 2024 heeft erkend. De man is nu dus ook de juridische vader van [minderjarige] en de rechtbank komt dan ook op grond van artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW) toe aan het verzoek van de man om hem mede met het gezag over [minderjarige] te belasten. Het uitgangspunt in de wet is dat ouders in beginsel gezamenlijk het gezag over hun minderjarig kind uitoefenen. De rechtbank is van oordeel dat dit wettelijke uitgangspunt ook hier het uitgangspunt moet zijn nu er geen sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren dreigt te raken tussen partijen als ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen. De rechtbank zal het verzoek van de man, ook gelet op het positieve advies van de Raad in dat kader, toewijzen. De rechtbank acht partijen in staat om gezamenlijk invulling te geven aan het gezag. De rechtbank vindt het wel belangrijk dat de ouders binnen het traject van SCHIP-therapie gaan werken aan het verbeteren van hun oudercommunicatie en het vergroten van hun onderlinge vertrouwen. Beide ouders hebben ook aangegeven dat zij hiervoor openstaan.
Hoofdverblijf
2.8
De rechtbank zal het verzoek van de man tot het vaststellen van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem, afwijzen. Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 26 mei 2025 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd tot 8 augustus 2025. In deze beschikking heeft de kinderrechter overwogen dat het niet langer noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] dat zij nog langer bij de vader verblijft. Enkel met het oog op het afronden van het schooljaar en de verdeling van de zomervakantie is bepaald dat de verlenging tot 8 augustus 2025 loopt. De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat de situatie bij de vrouw voor [minderjarige] voldoende veilig is en zij terug bij de vrouw kan gaan wonen. Om die reden zal de rechtbank het verzoek van de man tot vaststelling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem, afwijzen.
2.9.
De rechtbank merkt op dat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat zij wenst dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar wordt bepaald. Er ligt echter geen formeel verzoek van de zijde van de vrouw tot vaststelling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar voor, zodat de rechtbank hier niet op kan beslissen.
Zorgregeling
2.1
Nu de man mede met het gezag over [minderjarige] belast zal worden, zal de rechtbank het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling lezen als een verzoek tot vaststelling van een zorgregeling op grond van artikel 1:253a lid 2 sub a BW. De rechtbank zal, gelet op hetgeen partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben verklaard en gelet op het advies van de Raad daartoe, bepalen dat met ingang van het moment dat [minderjarige] bij de vrouw woont, er een zorgregeling geldt die inhoudt dat [minderjarige] in beginsel één weekend in de veertien dagen en de helft van de vakanties en feestdagen bij de man verblijft. Het is aan partijen om met behulp van de GI samen nadere afspraken te maken over de precieze inhoud van de zorgregeling.
2.11
Het meer of anders verzochte zal worden afgewezen.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.12
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden. [minderjarige] heeft baat bij snelle duidelijkheid. Bovendien zal er in praktische zin het een en ander voor haar moeten worden geregeld en is van belang dat dit in gang kan worden gezet.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
bepaalt dat partijen voortaan samen het gezag hebben over [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2017 in [geboorteplaats] ;
5.2
bepaalt dat, vanaf het moment dat [minderjarige] bij de vrouw woont, de man en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken recht hebben op contact met elkaar één weekend per veertien dagen alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, waarover de man en de vrouw met behulp van de GI samen verdere afspraken moeten maken;
5.3
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Roose, en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2025 in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.