In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juni 2025 een beschikking gegeven in een familiezorgzaak. De zaak betreft de voorlopige zorgregeling en informatieregeling voor een minderjarige, geboren in 2018. De man en de vrouw, beiden vertegenwoordigd door hun advocaten, hebben een geschil over de zorgregeling voor hun kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man het gezag uitoefent en dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem is. De vrouw heeft voorlopig contact met de minderjarige, dat begeleid wordt door de GI. De rechtbank heeft de zorgen over de thuissituatie van de vrouw en haar middelengebruik meegewogen in haar beslissing. De rechtbank heeft besloten dat de omgang tussen de vrouw en de minderjarige voorlopig blijft zoals eerder vastgesteld, met wekelijkse begeleide contactmomenten van anderhalf uur. De rechtbank heeft ook de informatieplicht van de man ten aanzien van de vrouw aangepast, zodat hij haar eens per vier weken informeert over belangrijke gebeurtenissen in het leven van de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ongeacht een eventueel hoger beroep.