ECLI:NL:RBZWB:2025:4225

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
C/02/435245 / JE RK 25-863
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Roose
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 26 mei 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven over een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder, die belast is met het ouderlijk gezag, niet in staat is om een stabiele en veilige omgeving voor de kinderen te bieden. De kinderen hebben sinds april 2025 bij de moeder gewoond, maar de eerder verleende machtiging tot uithuisplaatsing is door de omstandigheden niet meer van toepassing. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om een nieuwe spoedmachtiging, omdat de situatie van de moeder onduidelijk is en er zorgen zijn over haar vermogen om voor de kinderen te zorgen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder aangegeven dat ze tijdelijk in een woning naast die van haar ouders verblijft, maar dat er nog geen structurele oplossing is voor haar huisvesting. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de zorgen over de situatie van de moeder en de kinderen nog steeds aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 20 december 2025. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om te zorgen voor de aanmelding van de kinderen bij een school en om hulp te bieden aan de moeder bij het vinden van een vaste woning en het op orde krijgen van haar financiën. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/435245 / JE RK 25-863
Datum uitspraak: 26 mei 2025
Nadere beschikking van de kinderrechter over een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2020 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2023 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J. Brouwer te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt het volgende stuk mee in haar beoordeling:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 13 mei 2025 en de daarin genoemde stukken.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 20 december 2024 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 20 december 2025. Tevens heeft de kinderrechter bij deze beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verleend voor de duur van zes maanden, te weten tot 20 juni 2025.
2.3.
Uit de onderbouwing van het verzoek volgt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] sinds april 2025 bij de moeder wonen. De voornoemde machtiging heeft hiermee zijn werking verloren.

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft verzocht om een spoedmachtiging te verlenen om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. Beoordeeld dient te worden of er feiten en omstandigheden zijn die maken dat de spoedbeslissing van 13 mei 2025 met ingang van heden moet worden herroepen. Ook moet er nog een beslissing worden genomen op het restant van het verzoek om een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 20 december 2025.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. Het is nodig dat ook het restant van het verzoek omtrent de machtiging tot uithuisplaatsing wordt toegewezen. Aan het doel van de ondertoezichtstelling dat de kinderen een vaste en betrouwbare opvoeder hebben die kan aansluiten bij hun opvoedbehoeften is nog niet voldaan. De afgelopen periode is rommelig verlopen. De kinderen zaten in het pleeggezin dat moeder ook kende. Toen zijn er beschuldigingen gekomen vanuit moeder dat [minderjarige 1] heeft aangegeven hardhandig te zijn vastgepakt en geslagen door de vader in het pleeggezin. De kinderen konden niet meer in het pleeggezin terecht. De GI heeft toen de keuze moeten maken om de kinderen naar een crisispleeggezin te sturen of ze bij de moeder thuis te plaatsen. Omdat de situatie toen redelijk stabiel leek heeft de GI ervoor gekozen om de kinderen bij de moeder thuis te plaatsen. De GI had er op dat moment vertrouwen in dat het de moeder ging lukken om de kinderen op te voeden, mits er crisis IPT zou worden ingezet. Toen is de situatie tussen de moeder en [naam 1] over door [minderjarige 1] geuite beschuldigingen geëscaleerd. De crisisdienst van IPT nam contact met de GI op en gaf aan dat de kinderen niet langer meer bij de moeder konden blijven. De moeder is toen samen met de kinderen naar de Veilige Opvang gegaan. Daar konden ze niet langer dan drie nachten blijven. De GI heeft toen na veel zoekwerk een plek voor de moeder en de kinderen gevonden op de camping. Dat was op dat moment de enige optie in de hoop dat de moeder in de tussentijd haar afspraken omtrent het zoeken naar andere woonruimte en het vragen van een uitkering zou nakomen. Helaas heeft de moeder niet laten zien dat ze deze afspraken nakomt. De jeugdbeschermer is met de moeder meegegaan om een uitkering aan te vragen maar verder heeft de moeder dit niet opgepakt. De moeder vindt het lastig om dingen te overzien. De camping had aangegeven dat de moeder tot november mocht blijven, maar dit is niet doorgegaan vanwege het niet betalen van de huur en het veroorzaken van overlast. Toen werd duidelijk dat de moeder geen ritme kon aanbrengen voor de kinderen, dat ze hoog in haar stress zat en uitte de campingeigenaar zorgen over de verzorging door de moeder van de kinderen. Omdat de campingeigenaar had aangegeven dat de moeder niet langer dan tot 1 juni op de camping kon blijven en geen garantie kon geven dat de moeder niet al eerder van de camping zou worden gezet gelet op alle overlast, heeft de GI, in samenhang met alle eerder genoemde zorgen, besloten om een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken. Het was de opeenstapeling van zorgen die maakte dat de GI niet anders kon. De uithuisplaatsing zelf is zonder problemen verlopen. De moeder heeft hier netjes aan meegewerkt. De zorgen waar de GI tegenaan loopt en de problemen bij de moeder blijven steeds maar terugkomen. Het is noodzakelijk dat het restant van de machtiging tot uithuisplaatsing ook wordt toegewezen. De komende periode moet er worden ingezet op het aanmelden van [minderjarige 1] bij een school omdat zij nog steeds niet naar school gaat. Ook moet er dringend hulp worden ingezet voor de moeder. Er heeft een gesprek met [afdeling] vanuit [jeugdzorg] plaatsgevonden omdat zij eerder betrokken zijn geweest. De GI verwacht dat deze hulp een dezer dagen kan gaan starten. De moeder heeft ook hulp nodig bij het zoeken naar een vaste woning, het op een rijtje krijgen van haar financiën et cetera. Ook heeft de moeder hulp nodig bij het verkrijgen van inzicht in wat haar eigen aandeel is in de situatie. De GI verzoekt dan ook de spoedbeslissing te handhaven en het restant van het verzoek toe te wijzen.
4.2.
Door en namens de moeder wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat ze het verzoek van de GI begrijpt. Ze begrijpt dat de kinderen momenteel niet bij haar kunnen verblijven nu ze niet langer op de camping kon blijven en geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. De moeder kan nu gelukkig in de woning naast de woning van haar ouders verblijven. De eigenaar hiervan is op vakantie en zij mag in de tussentijd in deze woning blijven. De moeder begrijpt eigenlijk niet waarom de GI verzocht heeft om een spoedmachtiging. De moeder had ook aan een reguliere machtiging meegewerkt. Er was geen sprake van een zodanige acute dreiging dat de spoed moest worden afgegeven. De moeder hoopt dat er de komende periode duidelijkheid komt over waar ze kan gaan wonen. Ook vindt ze het belangrijk dat er duidelijke afspraken komen over het contact met de kinderen en dat er regelmaat in de bezoeken komt. Ook vindt de moeder het belangrijk dat er structureel contact komt tussen de meiden en [halfbroer] , hun halfbroer. Daarna kan ze zich gaan richten op haar financiën. Het klopt dat [minderjarige 1] nog niet is aangemeld bij een school maar dit komt omdat het nog steeds niet duidelijk is waar de moeder met de kinderen gaat wonen. De huisvesting vormt voor de moeder prioriteit nummer één. Als zij geen stabiele huisvesting heeft dan is er veel onrust. En die onrust maakt dat de moeder niet toe kan komen aan traumaverwerking en daar succesvolle stappen in kan zetten. Deze hulp hangt samen met de hulp voor de kinderen en de schoolkeuze. De moeder verzoekt om herroeping van de beslissing omtrent de spoedmachtiging omdat de gronden voor de spoedeisendheid ontbraken. Ook verzoekt de moeder de reguliere machtiging toe te wijzen voor een kortere duur en wel tot 16 augustus 2025. Dan loopt deze machtiging gelijk met de machtiging ten aanzien van [halfbroer] en kunnen deze zaken mogelijk gezamenlijk worden behandeld. De moeder vraagt zich af of de GI de mogelijkheden van een gezinsopname voor de moeder en de kinderen nog onderzoekt. Zo’n gezinsopname duurt meestal zo’n twaalf weken. Die periode zou benut kunnen worden om te werken aan alle binnen de ondertoezichtstelling gestelde doelen en om zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden van de moeder.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter oordeelt als volgt. Uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verklaard is naar het oordeel van de kinderrechter niet gebleken dat sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die aanleiding geven tot een ander oordeel omtrent de verleende spoedmachtiging. Er waren zodanige zorgen geuit door de campingeigenaar over het verblijf van de moeder met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat het uiterst onzeker was hoe lang de moeder nog met hen op de camping kon verblijven. Het alternatief zou zijn geweest dat de moeder met hen op straat zou komen te staan. Bovendien heeft de betrokken medewerker van IPT bij de GI ook zorgen geuit over de situatie rondom de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De GI heeft naar het oordeel van de kinderrechter haar verantwoordelijkheid genomen en op juiste gronden een verzoek ingediend tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing zonder voorafgaand horen van de belanghebbenden. De eerder verleende spoedmachtiging zal dus niet worden herroepen. Daarnaast zal de kinderrechter het resterende deel van de verzochte spoedmachtiging tot uithuisplaatsing toewijzen. De kinderrechter zal hierna uitleggen waarom.
5.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding. [1] De zorgen die afgelopen december aanleiding vormden om een machtiging af te geven tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn nog onverminderd aanwezig. Het is noodzakelijk dat de cirkel van problemen waar de moeder zich in bevindt, doorbroken wordt. Er is nog veel onduidelijk in de situatie rondom de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en er moet de komende periode nog hard gewerkt worden aan de gestelde doelen. Het is belangrijk dat de moeder aan de slag gaat met het vinden van woonruimte en het op orde brengen van haar financiën. De kinderrechter zal de machtiging verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling en deze niet, zoals door de moeder is verzocht, beperken in duur. De kinderrechter is namelijk van oordeel dat het nodig is dat de machtiging voor een langere periode wordt verlengd en wel tot het einde van de ondertoezichtstelling, zodat er ruim de tijd kan worden genomen om alles rondom de huisvesting van de moeder en haar financiën op orde te krijgen. Het is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beter om de machtiging voor een langere duur te verlengen zodat de moeder ruim de tijd krijgt om aan voornoemde punten te werken, dan om de machtiging voor een kortere periode te verlengen en dat dan blijkt dat er nog meer tijd nodig is. Als er in de tussentijd aanleiding en mogelijkheid bestaat om de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan te melden voor een gezinsopname, dan verwacht de kinderrechter van de GI dat de GI actie onderneemt. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard begrip te hebben voor de wens van de moeder om contactmomenten tussen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [halfbroer] tot stand te brengen. De kinderrechter geeft de GI als opdracht mee om de komende periode ook hiermee aan de slag te gaan. Tot slot dringt de kinderrechter en bij de GI op aan dat de GI ervoor zorgt dat [minderjarige 1] zo snel mogelijk naar school gaat.
5.3.
De kinderrechter verklaart de beslissing omtrent de machtiging tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 27 mei 2025 en tot 20 december 2025;
6.2.
verklaart de beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2025 door mr. Roose, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga als griffier, en op schrift gesteld op 12 juni 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek.