ECLI:NL:RBZWB:2025:4226
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Kort geding
- mr. De Beer
- Rechtspraak.nl
Vaststelling verdeling zomervakantie in kort geding
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2025 een verkort vonnis uitgesproken in een kort geding over de verdeling van de zomervakantie van een minderjarige. De man, eiser in conventie en verweerder in reconventie, vorderde dat hij met zijn minderjarige kind, geboren in 2018, op vakantie mocht naar Frankrijk van 5 augustus tot 14 augustus 2025. De vrouw en haar partner, gedaagden in conventie en eisers in reconventie, voerden verweer en stelden dat de man niet in zijn vorderingen moest worden ontvangen, dan wel dat zijn vorderingen moesten worden afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was bij de vordering van de man, aangezien de vakantie op 25 juli 2025 zou beginnen. De Raad voor de Kinderbescherming had geadviseerd om een regeling vast te stellen waarbij de vakanties bij helfte worden gedeeld, maar de vrouw en haar partner hadden al een vakantie geboekt die overlapte met de door de man gewenste vakantie. Uiteindelijk werd de man toestemming verleend om met het kind op vakantie te gaan, met de voorwaarde dat er contact tussen de vrouw en het kind zou zijn tijdens de vakantie. De vorderingen van de vrouw en haar partner in reconventie werden afgewezen, evenals de vorderingen van de man met betrekking tot de herfst- en kerstvakantie.