ECLI:NL:RBZWB:2025:4226

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
C/02/433882 / KG ZA 25-153
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling verdeling zomervakantie in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juni 2025 een verkort vonnis uitgesproken in een kort geding over de verdeling van de zomervakantie van een minderjarige. De man, eiser in conventie en verweerder in reconventie, vorderde dat hij met zijn minderjarige kind, geboren in 2018, op vakantie mocht naar Frankrijk van 5 augustus tot 14 augustus 2025. De vrouw en haar partner, gedaagden in conventie en eisers in reconventie, voerden verweer en stelden dat de man niet in zijn vorderingen moest worden ontvangen, dan wel dat zijn vorderingen moesten worden afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was bij de vordering van de man, aangezien de vakantie op 25 juli 2025 zou beginnen. De Raad voor de Kinderbescherming had geadviseerd om een regeling vast te stellen waarbij de vakanties bij helfte worden gedeeld, maar de vrouw en haar partner hadden al een vakantie geboekt die overlapte met de door de man gewenste vakantie. Uiteindelijk werd de man toestemming verleend om met het kind op vakantie te gaan, met de voorwaarde dat er contact tussen de vrouw en het kind zou zijn tijdens de vakantie. De vorderingen van de vrouw en haar partner in reconventie werden afgewezen, evenals de vorderingen van de man met betrekking tot de herfst- en kerstvakantie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/433882 / KG ZA 25-153
uitwerking verkort vonnis in kort geding van 19 juni 2025
in de zaak van
[de man] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. W. Tiggelaar te Middelburg,
tegen
[de vrouw]
en
[de partner] ,
beiden wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat: mr. M. Janse te Halsteren.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw en haar partner genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie;
- de mondelinge behandeling op 10 juni 2025.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarige en/of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is verschenen de man, bijgestaan door zijn advocaat en de vrouw en haar partner, bijgestaan door hun advocaat. Daarnaast is verschenen mevrouw [naam 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.5.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 19 juni 2025 een verkort vonnis gegeven. Het onderstaande vormt hiervan de nadere schriftelijke uitwerking.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Uit dit huwelijk is het navolgende thans nog minderjarige kind geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2018 in [geboorteplaats] .
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 22 juli 2021 is in het huwelijk van de man en de vrouw de echtscheiding uitgesproken. Deze echtscheiding is op 3 september 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand die daarvoor zijn bedoeld.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 20 juni 2023 is het verzoek van de vrouw tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man over [minderjarige] toegewezen. Bij beschikking van 18 april 2024 van het hof ’s-Hertogenbosch is voornoemde beschikking bekrachtigd.
2.4.
De partner van de vrouw heeft [minderjarige] erkend. De vrouw en haar partner zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.5.
Op 5 augustus 2022 heeft de man een bodemprocedure aanhangig gemaakt (bekend onder zaak-/rekestnummer C/02/400197 / FA RK 22-3473) strekkende tot onder meer het vaststellen van een omgangsregeling.
2.6.
[minderjarige] verblijft bij de vrouw en haar partner.

3.De vorderingen in conventie en reconventie en de beoordeling

3.1.
De man vordert in conventie bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat in aanvulling op de bij beschikking d.d. 20 juni 2023 en 10 december 2024 bepaalde voorlopige omgangsregeling de man en [minderjarige] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar tijdens de navolgende vakanties:
- zomervakantie 2025: voornoemde minderjarige verblijft van vrijdag 25 juli 2025 10:00 uur tot 15 augustus 2025 10:00 uur bij de man;
- herfstvakantie 2025: voornoemde minderjarige verblijft bij de man twee dagen
aansluitend op zijn weekend of juist voor zijn weekend;
- kerstvakantie 2025: voornoemde minderjarige verblijft de eerste week van de
kerstvakantie bij de man en de tweede week bij de vrouw;
- ter vervanging van de toestemming van [de vrouw] en [de partner] aan
de man toestemming wordt verleend om met voornoemde minderjarige in de periode
van vrijdag 25 juli 2025 tot 15 augustus 2025 op vakantie te gaan naar Frankrijk op een
nog nader door hem op te geven (vakantie)adres;
- die voorlopige voorzieningen/regelingen te treffen in overeenstemming met de inhoud en
strekking van hetgeen hiervoor door de man is gevorderd.
3.2.
Door en namens de man is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd. Er is een geschil ontstaan tussen de man en de vrouw en haar partner over de aanstaande zomervakantie. Tussen partijen is een bodemprocedure aanhangig waarin onder meer vaststelling van een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] is gevorderd. In deze procedure is bij tussenbeschikking van 20 juni 2023 onder meer bepaald dat de man en [minderjarige] voorlopig gerechtigd zijn tot contact met elkaar eenmaal per twee weken van vrijdag 10:00 uur tot zondag 18:00 uur alsmede eenmaal per twee weken op woensdagmiddag van 12:00 uur tot 18:00 uur. Bij tussenbeschikking van 10 december 2024 heeft de rechtbank de Raad verzocht nader onderzoek te doen. Ook is bij deze tussenbeschikking bepaald dat de regeling uit de tussenbeschikking van 20 juni 2023 ongewijzigd van kracht blijft en is een aanvullende regeling voor de vakanties en feestdagen vastgelegd. Bepaald is voor wat betreft de feestdagen in de kerstvakantie 2024 en de vakanties in de eerste helft van 2024 dat de man en [minderjarige] voorlopig gerechtigd zijn tot omgang met elkaar tijdens de kerstvakantie 2024, de voorjaarsvakantie, het paasweekend en de meivakantie 2025. Er is echter nog geen (voorlopige) voorziening getroffen voor de zomer- en herfstvakantie 2025. Het onderzoek van de Raad zal niet voor de zomervakantie afgerond zijn. De Raad heeft in diens conceptrapport geadviseerd om een regeling vast te stellen waarbij de vakanties bij helfte worden gedeeld. Daar vallen volgens de man ook de zomer- en herfstvakantie onder. De man wil in de zomervakantie drie weken met [minderjarige] naar Frankrijk maar de vrouw en haar partner geven daar geen toestemming voor. De man betwist de stelling van de vrouw dat er geen communicatie tussen hen plaatsvindt. De man heeft via Whatsapp contact met de vrouw en kan haar op die manier inlichten mocht er iets gebeuren met [minderjarige] tijdens de vakantie in Frankrijk. Ook is de man bereid om [minderjarige] contact via FaceTime te laten hebben met de vrouw als zij daar behoefte aan heeft. Gelet op de ingangsdatum van de vakantie van de man, 25 juli 2025, heeft de man een spoedeisend belang bij zijn vorderingen. Nu de vrouw en haar partner al een vakantie in Frankrijk hebben geboekt stelt de man voor dat hij [minderjarige] later ophaalt zodat [minderjarige] de hele vakantie van de vrouw en haar partner bij hen doorbrengt. Hij stelt voor om de overdracht van [minderjarige] op 5 augustus 2025 op een plek in Frankrijk te doen. [minderjarige] kan dan nog voor bijna twee weken met de man en zijn gezin mee op vakantie in Frankrijk.
3.3.
De vrouw en haar partner voeren verweer tegen de vorderingen van de man in conventie en concluderen tot niet-ontvankelijkheid van man in zijn vorderingen dan wel tot afwijzing van die vorderingen.
In reconventie vorderen de vrouw en haar partner bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
Primair:
- te bepalen dat de voorlopige basis omgangsregeling (welke geldt voor de schoolweken) die is opgenomen in de beschikking van uw rechtbank d.d. 10 december 2024 c.q. 20 juni 2023, ook zal gelden (als voorlopige omgangsregeling) gedurende de schoolvakanties van [minderjarige] , waaronder aldus begrepen de zomervakantie 2025, met uitzondering van de periode 21 juli
2025 t/m 7 augustus 2025.
Subsidiair:
- te bepalen dat de [minderjarige] gerechtigd is tot maximaal een week (7 nachten) omgang met [de man] gedurende de zomervakantie 2025, in week 28,29 of 33, waarbij [de man] wordt toegestaan met de minderjarige [minderjarige] binnen Nederland op vakantie te gaan.
3.4.
Ter onderbouwing van hun verweer en vorderingen voeren de vrouw en haar partner het volgende aan. De afgelopen periode zijn er veel zorgen bij de vrouw en haar partner ontstaan over [minderjarige] . Zo geeft ze geregeld aan dat ze niet, of korter dan de overeengekomen tijd, naar de man wil gaan. De vrouw en haar partner achten het in het belang van [minderjarige] dat een beperktere omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] gaat gelden. Zij hebben in de tussen partijen aanhangige bodemprocedure verzoeken ingediend omtrent de inperking van de omgangsregeling. De Raad heeft in diens onderzoek in de bodemprocedure gesteld dat [minderjarige] zware hulp in de vorm van een GGZ-traject nodig heeft en dat onderzoek naar de zorgsignalen prevaleert boven de door partijen gewenste snelle duidelijkheid omtrent de omgangsregeling. Kort voor de kerstvakantie in 2024 wees de rechtbank een tussenbeschikking waarin is bepaald dat [minderjarige] tijdens de kerstvakantie een week bij de man zou verblijven. Allerlei uitjes die de vrouw en haar partner met [minderjarige] hadden gepland in de kerstvakantie konden niet doorgaan. Dit gold ook voor de meivakantie. [minderjarige] geeft nu steeds vaker aan dat ze niet naar de man toe wil. De vrouw en de partner willen hierover met de man in gesprek maar de man staat daar niet voor open. De vrouw en haar partner hebben gesprekken met de praktijkondersteuner van de huisarts, mevrouw [naam 2] . Hulpverlening vanuit GGZ voor [minderjarige] kan pas starten als er uitspraak van de rechtbank over de vakantie volgt. De vrouw en haar partner vinden het niet in het belang van [minderjarige] dat zij zo lang met de man op vakantie gaat naar Frankrijk. [minderjarige] is nog nooit langer dan 14 dagen bij de man geweest. Bovendien hebben de vrouw en haar partner vorig jaar al een vakantie geboekt met kennissen en vrienden in de periode van 21 juli tot en met 5 augustus 2025. De door de man gewenste vakantie overlapt de door hen al geboekte vakantie. Er is onduidelijkheid bij de vrouw en haar partner ontstaan over het advies van de Raad in de bodemprocedure. De Raad heeft wel duidelijk aangegeven dat het belangrijk is dat de vakantie van [minderjarige] met de vrouw en haar partner doorgaat. De man is niet duidelijk over waar precies in Frankrijk hij heen gaat met [minderjarige] . Bovendien is er geen enkele communicatie tussen de vrouw en de man dus de vrouw en haar partner zijn bang dat ze niet op de hoogte zullen worden gebracht als er iets met [minderjarige] gebeurt. Dit moet wel aangezien zij de gezagsdragende ouders van [minderjarige] zijn. De man heeft geen spoedeisend belang bij zijn vorderingen omtrent de herfst- en kerstvakantie 2025. De vorderingen van de man moeten dan ook worden afgewezen.
3.5
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de man bij zijn vordering omtrent de zomervakantie vast, nu de door hem beoogde vakantie met [minderjarige] ingaat per 25 juli 2025.
4.2.
De Raad verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat de Raad in de lopende bodemprocedure onderzoek heeft gedaan en daarin tot de conclusie is gekomen een ondertoezichtstelling te verzoeken bij de rechtbank. Één van de doelen waaraan binnen de ondertoezichtstelling, als die wordt uitgesproken, moet worden gewerkt is duidelijk krijgen hoe [minderjarige] het contact tussen de man en [minderjarige] ervaart. De Raad vindt het ook noodzakelijk dat er systeemtherapie wordt ingezet. In de bodemprocedure adviseert de Raad om de verzoeken omtrent de omgangsregeling aan te houden in afwachting van de resultaten binnen de ondertoezichtstelling. In de tussentijd adviseert de Raad de vastgestelde voorlopige omgangsregeling door te laten lopen. De vrouw en haar partner moeten de kans krijgen om drie weken achter elkaar met [minderjarige] op vakantie te kunnen.
4.3.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de tussenbeschikking van 10 december 2024 in de tussen partijen aanhangig zijnde bodemprocedure zo moet worden gelezen dat de regeling die daarin is vastgelegd ten aanzien van de vakanties, ook geldt ten aanzien van de verdere vakanties in 2025. De rechtbank heeft bij deze tussenbeschikking niet expliciet de verdeling van de zomervakantie vastgelegd, in afwachting van het advies van de Raad uit diens onderzoek. Het onderzoek van de Raad in de bodemprocedure is niet afgerond ruim voor een nieuwe mondelinge behandeling in de bodemprocedure, wat ertoe heeft geleid dat er onduidelijkheid is ontstaan tussen de man en de vrouw en haar partner over de verdeling van de zomervakantie 2025. De Raad adviseert in diens rapport, dat in de bodemprocedure is ingediend, een zodanige omgangsregeling vast te stellen waarbij er in de vakantie ook ruimte is voor contact tussen de man en [minderjarige] . De voorzieningenrechter ziet zich evenwel voor een dilemma geplaatst nu de vrouw en haar partner reeds een vakantie hebben geboekt in de periode dat de man met [minderjarige] op vakantie wenst te gaan. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling voorgesteld om een regeling te treffen waarbij hij [minderjarige] op 5 augustus 2025 ophaalt op een afgesproken plek in Frankrijk. De vrouw en haar partner zijn dan op de terugreis naar huis en de man kan daarna nog met [minderjarige] in Frankrijk vakantie vieren. De voorzieningenrechter acht dit voorstel van de man een redelijk voorstel, zij het dat de voorzieningenrechter de vakantie in duur zal beperken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij nog een aantal dagen bij de vrouw en haar partner thuis is voordat zij weer begint met school na de zomervakantie. De voorzieningenrechter zal dan ook vervangende toestemming verlenen voor de vakantie van de man met [minderjarige] van 5 augustus 12:00 uur tot 14 augustus 2025 om 17:00 uur op een nog nader door hem op te geven (vakantie)adres in Frankrijk. Het is aan partijen om de precieze plek en het precieze tijdstip van overdracht van [minderjarige] met elkaar af te stemmen. De voorzieningenrechter vindt het wel belangrijk dat tegemoet wordt gekomen aan de wens van de vrouw dat er contact met [minderjarige] zal zijn gedurende de periode dat [minderjarige] bij hem in Frankrijk verblijft. De man heeft toegezegd dat hij de vrouw via Whatsapp op de hoogte zal houden van hoe het met [minderjarige] gaat bij de man in Frankrijk en dat de vrouw en [minderjarige] via FaceTime contact met elkaar kunnen hebben. De voorzieningenrechter zal bepalen dat gedurende het verblijf van [minderjarige] bij de man in Frankrijk er eens in de twee dagen contact via FaceTime zal zijn tussen de vrouw en [minderjarige] en dat de vrouw en de man via Whatsapp belangrijke informatie over [minderjarige] zullen uitwisselen. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de man, gelet op zijn toezegging, dit zal nakomen.
4.4.
De vordering van de man omtrent de verdeling van de herfst- en kerstvakantie zal worden afgewezen nu het spoedeisend belang voor die vordering ontbreekt. Ook de vorderingen van de vrouw en haar partner in reconventie zullen, gelet op het hiervoor in r.o. 4.3 overwogene, worden afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie en in reconventie:
5.1.
verleent aan de man - ter vervanging van de toestemming van de vrouw en haar partner – toestemming om met [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2018 in [geboorteplaats] van 5 augustus 2025 12:00 uur tot 14 augustus 2025 17:00 uur op vakantie te gaan naar Frankrijk op een nog nader door hem op te geven (vakantie)adres;
5.2.
bepaalt dat de man en de [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2018 in [geboorteplaats] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar in de zomervakantie van 5 augustus 2025 12:00 uur tot 14 augustus 2025 17:00 uur, waarbij partijen afspraken maken over de overdracht van [minderjarige] op 5 augustus in Frankrijk en waarbij de man [minderjarige] op 14 augustus om 17:00 uur thuis bij de vrouw en haar partner terugbrengt;
5.2.
bepaalt dat gedurende voornoemd verblijf van [minderjarige] bij de man in Frankrijk eens in de twee dagen contact via FaceTime zal plaatsvinden tussen de vrouw en [minderjarige] en de vrouw en de man via Whatsapp belangrijke informatie over [minderjarige] zullen uitwisselen;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Beer, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2025 in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.