ECLI:NL:RBZWB:2025:4233

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
11545701 \ CV EXPL 25-603
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van der Burgt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgverzekeringsovereenkomst en eigen risico in civiele procedure

In deze civiele procedure tussen Stad Holland Zorgverzekeraar Onderlinge Waarborgmaatschappij U.A. en een gedaagde, die in persoon procedeert, staat de zorgverzekeringsovereenkomst centraal. De eisende partij, Stad Holland, vordert betaling van een bedrag van € 485,87, bestaande uit een hoofdsom van € 375,00, buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De gedaagde heeft de hoofdsom niet betwist, maar voert verweer tegen de incassokosten en de wettelijke rente, stellende dat hij geen aanmaningen heeft ontvangen en dat de zaak in een minnelijke regeling opgelost had kunnen worden. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde de verschuldigdheid van de hoofdsom niet heeft betwist en dat de vordering niet is verjaard. De kantonrechter wijst de vordering tot betaling van de hoofdsom toe, maar wijst de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten af, omdat Stad Holland niet heeft aangetoond dat de gedaagde de vereiste veertiendagenbrief heeft ontvangen. De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de datum van dagvaarding, 9 januari 2025. De gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten, die op € 486,14 worden begroot. Het vonnis is uitgesproken op 2 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 11545701 \ CV EXPL 25-603
Vonnis van 2 juli 2025
in de zaak van
STAD HOLLAND ZORGVERZEKERAAR ONDERLINGE WAARBORGMAATSCHAPPIJ U.A.,
gevestigd te Schiedam,
eisende partij,
hierna te noemen: Stad Holland,
gemachtigde: LAVG Groningen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 januari 2025 met productie 1,
- de aantekeningen van de griffier van de rolzitting van 19 februari 2025 met daarin het mondeling antwoord,
- de conclusie van repliek met productie 2 tot en met 5,
- de conclusie van repliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen bestaat een zorgverzekeringsovereenkomst. Op grond daarvan is [gedaagde] gehouden het (wettelijk verplicht) eigen risico aan Stad Holland te voldoen.

3.Het geschil

3.1.
Stad Holland vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 485,87 (bestaande uit € 375,00 aan hoofdsom, € 68,06 aan buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw en € 42,81 aan wettelijke rente tot 30 december 2024), vermeerderd met de wettelijke rente over € 375,00 vanaf 30 december 2024 tot aan de dag van algehele voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2.
Aan haar vordering heeft Stad Holland ten grondslag gelegd dat [gedaagde] in gebreke is gebleven het eigen risico van € 375,00 te betalen. Ondanks herinneringen en aanmaningen heeft [gedaagde] de verschuldigde bedragen niet betaald. Er is dan ook sprake van verzuim, zodat [gedaagde] ook de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is.
3.3.
[gedaagde] heeft de hoofdsom niet betwist. Wel voert hij aan dat onnodig lang is gewacht met het uitbrengen van de dagvaarding en daarnaast voert hij verweer tegen de buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke rente en tegen de proceskosten. Hij voert aan dat deze zaak in een minnelijke regeling opgelost had kunnen worden, daarnaast heeft hij geen aanmaning of brief ontvangen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft de verschuldigdheid van de gevorderde hoofdsom van € 375,00 niet betwist. Wel voert hij aan dat Stad Holland onnodig lang heeft gewacht met dagvaarden. Voor zover [gedaagde] daarmee beoogt een beroep te doen op verjaring, geldt dat verjaring pas aan de orde is na verloop van vijf jaar na de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. [1] De twee facturen van het eigen risico dateren van 3 april en 3 mei 2023. Er zijn dus nog geen vijf jaren verstreken en de vordering is nog niet verjaard. Omdat van andere verweren tegen de gevorderde hoofdsom niet is gebleken, zal dit deel van de vordering worden toegewezen zoals hierna in de beslissing vermeld.
[gedaagde] hoeft geen incassokosten te betalen
4.2.
De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. Stad Holland heeft pas recht op een vergoeding als een brief is gestuurd waarin [gedaagde] de kans heeft gekregen om binnen vijftien dagen na ontvangst van de brief alsnog zonder extra kosten te betalen. [2] Stad Holland stelt dat zij een dergelijke veertiendagenbrief op 1 november 2023 heeft verzonden naar het adres van [gedaagde] . [gedaagde] heeft echter de ontvangst van deze brief betwist. Hij voert aan dat de brief is gestuurd naar het adres met [huisnummer 1] , terwijl er ook een [huisnummer 2] en [huisnummer 3] zijn. De kantonrechter overweegt dat op grond van artikel 3:37 lid 3 BW een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon moet hebben bereikt. Als de ontvangst van de verklaring wordt betwist, brengt een redelijke uitleg mee dat de afzender in beginsel feiten of omstandigheden dient te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit volgt dat de verklaring door hem is verzonden naar een adres waarvan hij redelijkerwijs mocht aannemen dat de geadresseerde aldaar door hem kon worden bereikt, en dat de verklaring aldaar is aangekomen. Het ligt dus op de weg van Stad Holland om te stellen (en zo nodig te bewijzen) dat [gedaagde] de brief heeft ontvangen. In dat verband stelt Stad Holland dat, gelet op de betrouwbaarheid van de post en de omstandigheid dat zij naast de veertiendagenbrief nog andere aanmaningen heeft verzonden, het onwaarschijnlijk is dat [gedaagde] geen enkele brief heeft ontvangen. Daarmee heeft zij echter niet aangetoond dat de veertiendagenbrief, welke als vereiste geldt voor de toewijzing van buitengerechtelijke incassokosten, door [gedaagde] in ontvangst is genomen. [gedaagde] hoeft dus geen buitengerechtelijke incassokosten te betalen.
[gedaagde] moet wettelijke rente betalen
4.3.
Omdat [gedaagde] de hoofdsom verschuldigd is, moet hij ook wettelijke rente betalen vanaf het moment dat hij in verzuim verkeert. Stad Holland heeft in dat verband alleen aangevoerd dat [gedaagde] in verzuim verkeert omdat hem vele herinneringen en aanmaningen zijn verstuurd en dat zij vanaf de datum van verzuim tot 30 december 2024 een bedrag van € 42,81 vordert. Zij heeft echter niet gesteld per welke datum [gedaagde] volgens haar precies in verzuim is komen te verkeren. Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de ontvangst van de door Stad Holland gestuurde brieven en omdat [gedaagde] de ontvangst van al deze brieven heeft betwist, kan niet worden vastgesteld vanaf welke datum [gedaagde] in verzuim is. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen met ingang van de datum van dagvaarding, te weten 9 januari 2025.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
4.4.
[gedaagde] is - grotendeels - in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Stad Holland worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
146,14
- griffierecht
135,00
- salaris gemachtigde
164,00
(2 punten × € 82,00)
- nakosten
41,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
486,14

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Stad Holland te betalen een bedrag van € 375,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, vanaf 9 januari 2025 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 486,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Burgt en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2025.

Voetnoten

1.artikel 3:307 lid 1 BW
2.artikel 6:96 lid 6 BW