ECLI:NL:RBZWB:2025:4260

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
C/02/433416 / JE RK 25-1522
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging hoofdverblijf en zorg- en opvoedingstaken van minderjarige in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juni 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het hoofdverblijf en de zorg- en opvoedingstaken van een minderjarig kind, geboren in 2019. De man en de vrouw, die eerder met elkaar getrouwd waren, hebben samen het gezag over het kind. De man verzoekt om het hoofdverblijf van het kind bij hem te bepalen, terwijl de vrouw zich verzet tegen deze wijziging en verzoekt om de huidige regeling te handhaven. De rechtbank heeft de verzoeken van de man aanhouden in afwachting van de resultaten van een ondertoezichtstelling, die is aangevraagd door de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft ernstige zorgen over de opvoedsituatie van het kind, vooral gezien de communicatieproblemen tussen de ouders en de impact daarvan op het kind. De Raad heeft geadviseerd om het kind onder toezicht te stellen van een gecertificeerde instelling, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft de behandeling van de verzoeken van de man aangehouden tot een pro forma zitting op 24 maart 2026, waarbij de voortgang van de ondertoezichtstelling zal worden beoordeeld.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/433416 / FA RK 25-1522
datum uitspraak: 23 juni 2025
beschikking betreffende hoofdverblijf en wijziging verdeling zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[de man], hierna: de man,
wonende in [woonplaats],
advocaat: mr. C.F.A. Cadot te Roosendaal,
tegen
[de vrouw],
hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. W.H.P. de Jongh te Roosendaal,
over het minderjarig kind van partijen:
-
[minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2019, hierna te noemen: [minderjarige].
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de navolgende stukken:
  • het op 19 maart 2025 ontvangen verzoek met bijlagen;
  • het op 18 juni 2025 ontvangen verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek
met bijlagen;
- de op 15 april 2025, 28 mei 2025, 4 juni 2025 en 16 juni 2025 ontvangen brieven
van mr. De Jongh;
- de op 21 mei 2025, tweemaal op 17 juni 2025 en op 23 juni 2025 met 3 producties
ontvangen brieven van mr. Cadot.
1.2.
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 23 juni 2025. Bij die behandeling zijn verschenen partijen, ieder vergezeld van hun advocaten. Ook was een vertegenwoordiger aanwezig namens de Raad.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 18 december 2020 is tussen hen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 2 februari 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand die daarvoor zijn bedoeld.
2.2.
Tijdens het huwelijk van partijen is [minderjarige] geboren.
2.3.
Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige]. Zij verblijft bij de vrouw.
2.4.
[minderjarige] heeft van 6 mei 2021 tot 15 september 2024 onder toezicht gestaan van een gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant (JBB). Per 15 september 2024 is de ondertoezichtstelling door de kinderrechter opgeheven.
2.5.
Bij beschikking van 2 mei 2023 heeft deze rechtbank bepaald dat [minderjarige] ingeschreven blijft staan in de basisregistratie personen op het adres van de vrouw. Daarbij heeft de rechtbank ook bepaald dat partijen en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar volgens de navolgende condities en regeling:
Reguliere omgang:
Beginnend vanaf 5 juni 2023 (oneven week):
Bij de man van maandag voor school tot maandag voor school.
Even week:
Bij de vrouw van maandag voor school tot maandag voor school.
Vakantie en feestdagen:
Zomervakantie 2023:
De weken 1 en 2, bij de man, met ingang van 17 juli 2023
De weken 3 en 4, bij de vrouw; De week 5 bij de man; De week 6 bij de vrouw.
Zomervakantie 2024:
De weken 1 en 2, bij de vrouw, met ingang van 8 juli 2024
De weken 3 en 4, bij de man; De week 5 bij de vrouw; De week 6 bij de man.
Herfstvakantie 2023: bij de vrouw.
Herfstvakantie 2024: bij de man.
Kerstvakantie 2023:
Week 1 bij de vrouw. Hierbij verblijft [minderjarige] op tweede Kerstdag van 10.00 uur tot de volgende dag 10.00 uur bij de man.
Week 2 bij de man: hierbij verblijft [minderjarige] op nieuwjaarsdag van 10.00 uur tot de volgende dag 10.00 uur bij de vrouw.
Kerstvakantie 2024:
Week 1 bij de man. Hierbij verblijft [minderjarige] op tweede Kerstdag van 10.00 uur tot de volgende dag 10.00 uur bij de vrouw.
Week 2 bij de vrouw: hierbij verblijft [minderjarige] op nieuwjaarsdag van 10.00 uur tot de volgende dag 10.00 uur bij de man.
Carnavalsvakantie:[minderjarige] verblijft bij de ouder conform de reguliere verdeling.
Voorjaarsvakantie 2024:
[minderjarige] verblijft bij de man.
Voorjaarsvakantie 2025:
[minderjarige] verblijft bij de vrouw
Hemelvaartsdag:
[minderjarige] verblijft bij de ouder conform de reguliere verdeling
Goede Vrijdag:
[minderjarige] verblijft bij de ouder conform de reguliere verdeling.
Paasdagen:
[minderjarige] verblijft bij de ouder conform de reguliere verdeling. Volgens deze verdeling verblijft [minderjarige] op zondag bij de ene ouder en op maandag bij de andere ouder. Omdat op de maandag geen school is brengt de ouder waar [minderjarige] verblijft haar om 10.00 uur naar de andere ouder.
Pinksterdagen:
[minderjarige] minderjarige verblijft bij de ouder conform de reguliere verdeling. Volgens deze verdeling verblijft [minderjarige] op zondag bij de ene ouder en op maandag bij de andere ouder. Omdat op de maandag geen school is brengt de ouder waar [minderjarige] verblijft haar om 10.00 uur naar de andere ouder.
Overige bijzondere dagen:
Vaderdag:bij de man vanaf 10:00 uur tot de volgende dag aanvang school.
Moederdag:bij de vrouw vanaf 10:00 uur tot de volgende dag aanvang school.
Verjaardag man:bij de man.
Verjaardag vrouw: bij de vrouw.
Verjaardag [minderjarige]:
Iedere ouder is gerechtigd tot een contact, waarbij [minderjarige] van 10.00 uur tot 14.00 uur doorbrengt bij de ouder alwaar zij op die dag niet haar regulier verblijf heeft.
2.6.
Bij vonnis van 22 augustus 2023 heeft de voorzieningenrechter in deze rechtbank de vorderingen van partijen over een wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken afgewezen.
2.7.
Bij beschikking van 7 maart 2024 heeft het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch de beschikking van de rechtbank van 2 mei 2023 vernietigd, maar uitsluitend voor wat betreft de invulling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van [minderjarige] voor zover het betreft haar verjaardag. Het gerechtshof heeft, in zoverre opnieuw rechtdoende, bepaald dat [minderjarige] haar verjaardag viert bij de ouder bij wie zij op dat moment volgens de reguliere regeling verblijft.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat [minderjarige] met ingang van de datum van de ten deze te wijzen beschikking haar hoofdverblijf zal hebben bij hem;
II. de zorg- en contactregeling zoals opgenomen in de beschikking van de rechtbank van 2 mei 2023, en bekrachtigd door het hof bij beschikking van 7 maart 2024, te wijzigen en te bepalen dat [minderjarige] in het kader van een regeling betreffende de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de vrouw zal verblijven:
- Iedere donderdag vanaf 15.30 uur (na schooltijd) tot 19.30 uur;
- Gedurende de schoolvakanties éénmaal per week op donderdag vanaf 12.00 uur tot
17
uur, met uitzondering van:
• drie weken gedurende de zomervakantie;
• één week gedurende de meivakantie en kerstvakantie;
• de voorjaarsvakantie.
- Moederdag vanaf 12.00 uur tot 17.00 uur;
- gedurende één dag met kerst, afwisselend eerste of tweede kerstdag vanaf 12.00 uur tot 17.00 uur, waarbij [minderjarige] in 2025 op eerste kerstdag bij de vrouw zal zijn,
waarbij het halen en brengen van [minderjarige] steeds zal plaatsvinden door de vrouw en de overdracht zal plaatsvinden bij de woning van de man.
3.2
De vrouw is het niet eens met de verzoeken van de man en verzoekt de man in die verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans diens verzoeken als zijnde ongegrond af te wijzen.
De vrouw verzoekt zelfstandig, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat tijdens de zomervakantie van 2025 [minderjarige] in week 1 en 2 bij haar zal verblijven, in week 3 en 4 bij de man, in week 5 bij de vrouw en in week 6 bij de man.
3.3
Op de standpunten van partijen en het advies van de Raad wordt, voor zover nodig om de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De standpunten

4.1.
De man meent dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, die maakt dat in het belang van [minderjarige] de zorg- en contactregeling als opgenomen in de beschikking van de rechtbank van 2 mei 2023, zoals bekrachtigd en aangepast door het gerechtshof, niet langer nageleefd kan worden en gewijzigd moet worden. De man stelt hiertoe – kort samengevat –
dat partijen op 16 juni 2024 in kennis zijn gesteld van het evaluatieverslag van [gezinstherapeut], opgesteld door systeemtherapeut mevrouw [naam]. Daaruit blijkt van ernstige zorgen rondom de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de vrouw, in het bijzonder een reële dreiging in verband met ouderverstoting en het ontbreken van emotionele toestemming aan de zijde van de vrouw ten opzichte van [minderjarige] in haar contacten met de man. Deze inzichten waren ten tijde van het wijzen van de beschikking van 2 mei 2023 en de bekrachtiging daarvan door het gerechtshof op 7 maart 2024 nog niet bekend. Na lang wikken en wegen heeft de systeemtherapeut besloten om hiervan een zorgmelding te doen bij Veilig Thuis. Volgens de man heeft hijzelf dergelijke zorgen destijds voorgelegd aan JBB die de ondertoezichtstelling uitvoerde en aan de Raad, maar vond hij daar toen geen gehoor. De man ziet zich genoodzaakt om [minderjarige] uit de beschadigende opvoedsituatie bij de vrouw te halen en de rechtbank te verzoeken het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen en de zorgverdeling te wijzigen. Dit temeer omdat de vrouw de uitvoering van het huidige co-ouderschap steeds meer tracht te belemmeren.
4.2.
De vrouw betwist dat sprake zou zijn van gewijzigde omstandigheden. Volgens haar zijn er in het verleden meerdere onderzoeken gedaan, waaruit steeds naar voren is gekomen dat zij goed in staat is om voor [minderjarige] te zorgen. De vrouw acht het onbegrijpelijk dat de rancune van de man zover strekt, dat hij haar en [minderjarige] vanuit de huidige situatie van een co-ouderschapsregeling uit elkaar wil halen, met uitzondering van enkele uurtjes contact per week en met wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige]. De vrouw acht dat niet in het belang van [minderjarige]. Uit de gedane onderzoeken zijn nimmer zorgen naar voren gekomen, behoudens enkel over de wijze waarop partijen naar elkaar toe blijven reageren en communiceren. Dat is altijd zo geweest en vormt dus geen gewijzigde omstandigheid. De man schermt met een verslag van mevrouw [naam]. Naar de mening van de vrouw is daarin geen enkele onderbouwing te vinden van gediagnosticeerde problematiek aan haar zijde. Volgens de vrouw heeft zij begeleiding van een coach bij [therapeut], maar enkel om “haar ei kwijt te kunnen” over de moeizaam verlopen scheiding en de gevolgen daarvan, zoals de agressieve bejegening van de man ten opzichte van haar. Vanwege de ernstige communicatieproblemen tussen partijen lukt het hun evenmin om tot afspraken te komen over de verdeling van de zomervakantie in 2025. Om die reden verzoekt de vrouw (zelfstandig) daarvoor een regeling vast te stellen.

5.De beoordeling

5.1.
Op het onderhavige geschil over de zorg- en contactregeling zijn de artikelen 1:253a juncto 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing. Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een beslissing, alsmede een door ouders onderling getroffen zorgregeling, wijzigen, indien de omstandigheden nadien zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Gebleken is dat partijen niet meer met elkaar eens zijn over hoe om te gaan met de belangen van [minderjarige]. Dit blijkt onder meer uit de behoefte van de man om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de op haar betrekking hebbende zorgregeling te wijzigen. Zoals hierna zal blijken is de situatie tussen partijen zodanig geëscaleerd dat de Raad tijdens de mondelinge behandeling zich genoodzaakt heeft gezien een nieuw verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] in te dienen, welk verzoek met instemming van partijen is toegewezen. De rechtbank merkt het voorgaande aan als relevante gewijzigde omstandigheden, waardoor de man in zijn hierover gedane verzoek kan worden ontvangen.
5.2.
Met de Raad maakt de rechtbank zich, gezien de inhoud van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling, ernstige zorgen over [minderjarige], aangezien partijen elkaar al jarenlang vele verwijten maken en er sprake is van een uiterst moeizaam verlopende oudercommunicatie. [minderjarige] krijgt daar ongetwijfeld veel van mee, hetgeen haar veel schade berokkent. Niet wordt verwacht dat het partijen zal lukken om zelfstandig uit de ontstane situatie te geraken. Met de Raad ziet de rechtbank in een wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] en een (drastische) inperking van de zorg- en contactregeling zoals verzocht door de man niet als een oplossing en evenmin in het belang van [minderjarige]. Met alle betrokkenen heeft de rechtbank besproken op welke wijze uit de ontstane impasse zou kunnen worden geraakt. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling daarvoor enige tijd onderbroken voor overleg tussen partijen.
5.3.
Na de hervatting van de mondelinge behandeling heeft de Raad mondeling verzocht om [minderjarige] voor een jaar onder toezicht te stellen van gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (LdH). De Raad heeft hierbij opgemerkt dat de ondertoezichtstelling in beginsel weer toebedeeld zou moeten worden aan JBB, omdat [minderjarige] en partijen tot de doelgroep van JBB behoren, maar dat zij, in tegenstelling tot LdH, een (te) lange wachtlijst kent bij het inzetten van jeugdbeschermers. Om die reden verzoekt de Raad, gelet op de spoedeisendheid van de zaak, de ondertoezichtstelling te laten uitvoeren door LdH. De Raad zegt toe het verzoek binnen enkele dagen nog schriftelijk te zullen bevestigen.
5.4.
Partijen hebben beiden verklaard geen bezwaar te hebben tegen toewijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling, met benoeming van LdH tot uitvoerende instantie.
5.5.
Bij de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter op mondeling verzoek van de Raad [minderjarige] met ingang van 23 juni 2025 tot 23 juni 2026 onder toezicht gesteld van LdH. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer C/02/437183 / JE RK 25-1187. De beslissing over de ondertoezichtstelling staat in een aparte beschikking.
Vooraf was bij de rechtbank niet bekend dat de Raad voormeld verzoek bij de mondelinge behandeling zou indienen. Om deze reden is LdH niet opgeroepen om bij deze behandeling te verschijnen om als informant te worden gehoord. Hierin en ook gezien de overwegingen 5.6 en 5.7 wordt aanleiding gezien om een afschrift van deze beschikking ook aan LdH toe te zenden.
5.6.
De rechtbank ziet in de uitgesproken ondertoezichtstelling aanleiding om de verzoeken van de man om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen en de zorg- en contactregeling te wijzigen voor de duur van negen maanden aan te houden. Dit in afwachting van een bericht van LdH over het verloop van de hulpverlening binnen de ondertoezichtstelling. Aan partijen wordt meegegeven dat zolang de huidige regeling niet wordt gewijzigd, zij gehouden zijn om aan de geldende co-ouderschapsregeling onverminderd hun medewerking te blijven geven, en wel op een dusdanige manier dat deze voor [minderjarige] zo min mogelijk belastend zal verlopen.
5.7.
Van LdH wordt verwacht dat het uiterlijk op de na te melden pro forma datum aan de rechtbank zal rapporteren over het verloop van de ondertoezichtstelling. Daarbij wordt van LdH ook verwacht dat het ook een advies zal geven over de verzoeken van de man over
de wijziging van het hoofdverblijf en de zorg- en contactregeling. Na binnenkomst van deze rapportage van LdH zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld om daarop hun reactie te geven.
5.8.
Tot slot is nog aan de orde het (zelfstandig) verzoek van de vrouw om voor de zomer van 2025 een vakantieverdeling vast te stellen. Partijen hebben hierover tijdens de mondelinge behandeling afspraken met elkaar gemaakt. Om die reden heeft de vrouw tijdens deze behandeling haar verzoek ingetrokken. Dat brengt met zich dat de rechtbank het verzoek van de vrouw zal afwijzen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst het (zelfstandig) verzoek van de vrouw af;
6.2.
houdt de behandeling van de verzoeken van de man over het hoofdverblijf en over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aan tot
dinsdag 24 maart 2026 pro forma,zulks met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 5.6 en 5.7 is overwogen;
6.3.
behoudt zich iedere verdere beslissing voor;
6.4.
verzoekt de griffier om een afschrift van deze ook toe te zenden aan LdH.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2025 door mr. Toekoen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Van Dongen, als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 7 juli 2025.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.