ECLI:NL:RBZWB:2025:4264

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
BRE 24/5581
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en zorgvuldigheid van medisch onderzoek door UWV

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juli 2025, wordt het beroep van eiser tegen de toekenning van een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) beoordeeld. Eiser, die als hoofdoperator bij zijn voormalige werkgever werkzaam was, meldde zich op 20 maart 2020 arbeidsongeschikt. Het UWV had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar besloot deze om te zetten naar een WGA-vervolguitkering met ingang van 21 oktober 2023. Zowel eiser als zijn werkgever maakten bezwaar tegen dit besluit, wat leidde tot een herbeoordeling door het UWV. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek door het UWV onvoldoende zorgvuldig is uitgevoerd, omdat er geen spreekuurcontact met een geregistreerd verzekeringsarts heeft plaatsgevonden. Dit gebrek in het onderzoek leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek te herstellen door een nieuw onderzoek te laten uitvoeren door een geregistreerd verzekeringsarts. De termijn voor herstel is vastgesteld op acht weken na verzending van de tussenuitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5581 WGA

tussenuitspraak van 7 juli 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser,

gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[de werkgever] B.V.(eisers voormalige werkgever, hierna: de werkgever), te [plaats 2] ,
gemachtigde: mr. F.A.M. Stegenga-Naus.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank eisers beroep tegen de toekenning van een WGA- vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) met ingang van 21 oktober 2023.
1.1.
Eiser is werkzaam geweest als hoofdoperator bij de werkgever voor gemiddeld 40,4 uur per week. Hij meldde zich op 20 maart 2020 arbeidsongeschikt wegens psychische en lichamelijke klachten.
1.2.
Het UWV heeft in een besluit van 8 april 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend aan eiser met ingang van 21 maart 2022. De bezwaren tegen dit besluit zijn ongegrond verklaard in een besluit van 4 november 2022.
1.3.
Het UWV heeft in een besluit van 18 juli 2023 (primair besluit) eisers loongerelateerde WGA-uitkering omgezet in een WGA-vervolguitkering vanaf 21 oktober 2023, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 64,17% (klasse 55-65%). Zowel eiser als de werkgever hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.4.
Het UWV heeft in het bestreden besluit van 27 mei 2024 de bezwaren van eiser en de werkgever gegrond verklaard, en bepaald dat eiser 62,57% arbeidsongeschikt moet worden geacht per 21 oktober 2023. Eisers uitkering is ongewijzigd voortgezet.
1.3.
Het UWV heeft op eisers beroepschrift gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juni 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV werd vertegenwoordigd door drs. [naam 1] . De werkgever is, met voorafgaande afmelding, niet verschenen.
Overwegingen
Het juridische kader
2. Iemand die meer dan 35% arbeidsongeschikt is heeft in eerste instantie recht op een loongerelateerde uitkering. De duur van deze uitkering is afhankelijk van hoe lang iemand in het verleden gewerkt heeft. Na de loongerelateerde uitkering heeft iemand recht op een loonaanvullingsuitkering. Er moet dan wel zijn voldaan aan de 'inkomenseis'. De inkomenseis betekent dat iemand minimaal de helft verdient van wat die persoon nog met zijn ziekte zou kunnen verdienen. Personen die 80% tot 100% arbeidsongeschikt zijn, hoeven niet aan de inkomenseis te voldoen om een lau te krijgen. Personen die 35% tot 80% arbeidsongeschikt zijn en niet aan de inkomenseis voldoen, krijgen na de loongerelateerde uitkering geen loonaanvullingsuitkering, maar een vervolguitkering.
Voor de vraag welk soort WIA-uitkering iemand krijgt is dus de mate van arbeidsongeschiktheid van belang. Die mate van arbeidsongeschiktheid is met name afhankelijk van de vraag welke (objectiveerbare) medische beperkingen iemand heeft.
Het medische onderzoek van het UWV
3.1.
Het UWV heeft het primaire besluit genomen zonder eiser vooraf (medisch) te onderzoeken. Naar aanleiding van de bezwaren tegen het primaire besluit heeft het UWV alsnog medisch onderzoek verricht. [de arts] heeft eiser gezien op een spreekuur van 18 oktober 2023, waar eiser lichamelijk en psychisch is onderzocht. Ook de door eiser meegebrachte medische informatie is betrokken in de beoordeling, in de vorm van een brief van het multidisciplinair pijncentrum van 13 december 2022, en een brief van dr. [naam 2] van 18 oktober 2023. De UWV-arts stelt dat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, omdat geen sprake is van opname in ziekenhuis of instelling, bedlegerigheid, ADL-afhankelijkheid, onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren op alle drie niveaus (zelfverzorging, het samenlevingsverband en sociale contacten) of een te verwachten verlies aan mogelijkheden binnen drie maanden. De UWV-arts acht beperkingen aanwezig in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, meer specifiek bij de items veelvuldige deadlines/productiepieken, hoog handelingstempo, conflicthantering, veel/direct contact met klanten/patiënten, werk met leidinggevende aspecten, zware beschermmiddelen, frequent buigen, duwen/trekken, tillen, dragen, lopen (tijdens het werk), trappenlopen, klimmen en staan (tijdens het werk). Verder kan eiser geen nachtdiensten draaien. De UWV-arts heeft eisers beperkingen opgenomen in een FML van 30 oktober 2023.
3.2.
[verzekeringsarts b&b] heeft de dossiergegevens bestudeerd. Hij heeft ook nieuwe informatie van de behandelend sector in de beoordeling betrokken, in de vorm van de brief van [sportfysioherapeut] van 15 november 2023 en brieven van dr. [naam 2] van 18 september 2023 en 28 november 2023. De verzekeringsarts b&b stelt dat het primaire medische oordeel zorgvuldig tot stand is gekomen. Uit eisers verhaal blijkt dat hij gradueel over de tijd een toename van al bestaande lichamelijke klachten ervaart. Bewegen wordt bijvoorbeeld steeds lastiger. De primaire arts heeft vastgesteld dat er onveranderd geen evidente afwijkingen zijn qua coördinatie en kracht. Verder is ook geen sprake van nieuw vastgestelde medische afwijkingen vanuit de behandelende sector die voldoen aan de criteria van het MAOC (medisch arbeidsongeschiktheidscriterium). Volgens de verzekeringsarts b&b beschrijft dr. [naam 2] geen nieuwe of veranderde medische gegevens. De term 'autonome dysfunctie' verwijst naar het totaalplaatje van de door eiser ervaren klachten. De brief van dr. [naam 2] van 18 september 2023 sluit deels aan bij een vrij gangbaar wetenschappelijk verklaringsmodel voor onvoldoende verklaarde lichamelijke en psychische stressklachten op basis van een verstoring van het neuro-immuno-endocriene systeem. Dit heeft verder geen gevolgen voor de verzekeringsgeneeskundige conclusies. De behandeling blijft multidisciplinair van aard en gedoseerd bewegen is aangewezen. Overbelasting moet worden vermeden. [naam 2] stelt in zijn brief van 28 november 2023 weliswaar dat forse functiestoornissen (zoals bij het lopen) aanwezig zijn, maar de aangeleverde gegevens zijn mager. De fysiotherapeut vermeldt weliswaar eisers inspanningswaarden, maar hoe deze exact tot stand zijn gekomen en of deze representatief zijn is onduidelijk. De verzekeringsarts b&b heeft de FML van 30 oktober 2023 in stand gelaten.
Eisers standpunt
4. Eiser stelt – kort samengevat – dat zijn klachten na de toekenning van zijn WIA-uitkering zijn toegenomen en dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Hij voert aan dat het lichamelijke onderzoek van de primaire UWV-arts te summier was en dat de verzekeringsarts b&b ten onrechte zonder aanvullend onderzoek heeft afgezien van het bijstellen van de FML. Volgens eiser zijn onder meer bij de items lopen, traplopen en klimmen, vasthouden en verdelen van aandacht onvoldoende beperkingen aangenomen.
Eiser wijst ter onderbouwing van zijn standpunt op de brief van [sportfysioherapeut] van 15 november 2023, brieven van dr. [naam 2] van 28 november 2023 en 9 juni 2024, en een rapport van [medisch centrum] van 22 september 2021. Eiser heeft nog aanvullende medische stukken overgelegd, in de vorm van een verslag van [MSK-arts] van 19 mei 2025 en informatie van psychosomatisch [fysiotherapeut] van 9 mei 2025. Eiser verzoekt de rechtbank om een onafhankelijke verzekeringsarts in te schakelen als deskundige.
Beoordeling zorgvuldigheid van het medisch onderzoek van het UWV
5.1.
Welke onderzoeksactiviteiten in bezwaar moeten worden verricht is volgens vaste rechtspraak (onder meer) afhankelijk van de medische situatie van betrokkene, de gronden in bezwaar en de vraag of in de primaire fase sprake is van een gebrek dat moet worden hersteld. Bij betwisting van de medische grondslag in bezwaar is het dus niet (altijd) vereist dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokkene onderzoekt op een spreekuur. Afhankelijk van wat in bezwaar in de concrete situatie speelt, kan de verzekeringsarts b&b er ook voor kiezen gebruik te maken van een of meer andere onderzoeksmogelijkheden, zoals dossieronderzoek, het vragen van een expertise, het opvragen van medische informatie en het bijwonen van de hoorzitting en die keuze waar nodig toelichten. In beroep is het vervolgens aan de bestuursrechter om te bepalen of het onderzoek voldoende zorgvuldig is verricht en of het de conclusies kan dragen. Daarbij zal niet alleen acht worden geslagen op het medisch onderzoek dat in bezwaar heeft plaatsgevonden, maar zal dit onderzoek in combinatie met de primaire beoordeling worden bezien.
5.2.
Specifiek over de situatie waarin in de primaire fase sprake is geweest van een onderzoek door een arts, die geen geregistreerd verzekeringsarts is, heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491) uitspraak gedaan. Uit deze uitspraak volgt dat als een betrokkene in de primaire fase niet is onderzocht door een verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de bezwaarfase wel een spreekuurcontact met een verzekeringsarts moet hebben plaatsgevonden. Dit is in beginsel alleen anders als de verzekeringsarts b&b voldoende kan motiveren dat, in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak in de primaire fase geen medisch onderzoek heeft plaatsgevonden, waarna in de bezwaarfase onderzoek is verricht door een arts, die geen verzekeringsarts is. Vervolgens heeft er ook geen spreekuurcontact met een verzekeringsarts (b&b) plaatsgevonden, ondanks dat eiser het medische oordeel gemotiveerd had betwist en daartoe nadere medische stukken had ingebracht. De verzekeringsarts b&b stelt in een rapport van 5 augustus 2024 dat een spreekuur met een geregistreerd verzekeringsarts niet nodig was, omdat volgens hem evident was dat de aard en omvang van de medische problematiek onveranderd is gebleven ten opzichte van de medische beoordeling die ten grondslag is gelegd aan de beslissing op bezwaar van 4 november 2022. Naar het oordeel van de rechtbank is deze conclusie te voorbarig, nu een dergelijke conclusie pas kan worden getrokken nadat eiser door een verzekeringsarts is onderzocht op een spreekuur.

Conclusie en gevolgen

6. Uit het voorgaande volgt dat het medisch onderzoek van het UWV onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat zijn beslissing daardoor onvoldoende is gemotiveerd. Dit betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
7. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen om een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
7.1
De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen om alsnog een onderzoek te laten verrichten bij eiser, uit te voeren door een geregistreerd verzekeringsarts. Aan de hand hiervan moet het UWV eisers belastbaarheid opnieuw beoordelen met inachtneming van alle aanwezige medische informatie. Daarbij moet de verzekeringsarts in ieder geval ook het rapport van [medisch centrum] van 22 september 2021, het verslag van [MSK-arts] van 19 mei 2025 en informatie van psychosomatisch [fysiotherapeut] van 9 mei 2025 betrekken. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
7.2
Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan moet het UWV dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen.
7.3
Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen om binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV.
7.4
In beginsel, ook in de situatie dat het UWV de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
8. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dit betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt het UWV in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier op 7 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.