ECLI:NL:RBZWB:2025:4266

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
02/152117-24, 02/051230-25 (gev. ttz.) en 02/241435-23 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot verkrachting en belediging van een ambtenaar met jeugddetentie en PIJ-maatregel

Op 7 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2007, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot verkrachting en belediging van een ambtenaar. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 23 juni 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging omvatte onder andere het achtervolgen van een slachtoffer in het bos en het tonen van een condoom, wat leidde tot de poging tot verkrachting. De rechtbank oordeelde dat de poging tot verkrachting wettig en overtuigend bewezen was, maar sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde verkrachting. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan het bespugen van een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming, wat als belediging werd gekwalificeerd. De rechtbank legde een jeugddetentie van drie maanden op, naast een PIJ-maatregel, gezien de ernst van de feiten en de psychische problematiek van de verdachte. De rechtbank benadrukte de noodzaak van behandeling in een gesloten setting om het recidiverisico te beperken en de ontwikkeling van de verdachte te bevorderen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02/152117-24, 02/051230-25 (gev. ttz.) en 02/241435-23 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 7 juli 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
thans gedetineerd te RJJI [locatie] , [adres] ,
raadsman mr. Z. Yeral, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de besloten zitting van 23 juni 2025, waarbij de officier van justitie mr. M. van Leeuwen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer en zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging in de zaak met parketnummer 02/152117-24 is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a Sv. Deze tenlastelegging en de tenlastelegging in de zaak met parketnummer 02/051230-25 zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
(02/152117-24)
1. [slachtoffer] heeft verkracht, dan wel haar heeft geprobeerd te verkrachten, dan wel haar heeft aangerand;
2. kinderporno heeft verworven en in zijn bezit heeft gehad;
(02/051230-25)
zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) door die medewerker te bespugen. Dit is subsidiair ten laste gelegd als belediging.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan (feit 1 onder parketnummer 02/152117-24 en het feit onder parketnummer 02/051230-25 in de primaire variant). Ten aanzien van feit 2 onder parketnummer 02/152117-24 acht hij het verwerven en het bezit van kinderporno wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder parketnummer 02/152117-24 ten laste gelegde feiten 1 primair en subsidiair en 2 en het onder parketnummer 02/051230-25 primair en subsidiair ten laste gelegde feit. Zij verzoekt verdachte van deze feiten vrij te spreken. Ten aanzien van het onder parketnummer 02/152117-24 ten laste gelegde feit 1 meer subsidiair refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Parketnummer 02/152117-24
Ten aanzien van feit 1
Bewijs in zedenzaken in het algemeen
De rechtbank stelt in haar beoordeling voorop op dat volgens het tweede lid van artikel 342 Sv – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing. Zij verbiedt de rechter tot een bewezenverklaring te komen in het geval dat de door één getuige medegedeelde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vraagt een beoordeling van het concrete geval. In zedenzaken, waarin het in de kern vaak gaat om zaken waarbij slechts twee personen aanwezig zijn geweest en het daarom niet zelden het woord van de aangever/aangeefster tegen dat van een verdachte is, moet de rechter de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever beoordelen en daarnaast bepalen of voor de beweringen van de aangever voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De juistheid van de kern van de tenlastelegging moet – met andere woorden – niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) verklaringen van de aangever volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal, dat bovendien afkomstig moet zijn uit een andere bron. Uit het dossier en uit hetgeen ter zitting is besproken, moet de rechtbank dan bovendien ook de overtuiging hebben gekregen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer]
De rechtbank zal eerst beoordelen of de verklaring van [slachtoffer] als betrouwbaar moet worden gekwalificeerd. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] meteen na het incident gedetailleerd heeft verklaard en ook (op essentiële onderdelen) steeds consistent is in haar verklaring, die ook nog eens wordt ondersteund door de verklaring van haar echtgenoot die op het moment van het feit aangeefster aan de telefoon had. Zo heeft zij in haar verklaring objectieve elementen benoemd, zoals het feit dat zij verdachte kort voor het incident op een hoverboard heeft zien rijden, hetgeen ook is terug te zien op camerabeelden en het feit dat verdachte een condoom heeft getoond, die bij zijn aanhouding in zijn jaszak is gevonden. Bovendien is gebleken dat het DNA van verdachte is aangetroffen op de binnenzijde van de broek van [slachtoffer] ter hoogte van de knoopsluiting en aan de voorzijde van de tailleband.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zelf - in tegenstelling tot [slachtoffer] - steeds wisselend heeft verklaard en zijn verklaringen ook anders zijn geworden naarmate hij steeds meer van de inhoud van het dossier op de hoogte was. De rechtbank zal alleen de verklaring van verdachte ter zitting dat hij in het bos was en hij ‘het’ niet had moeten doen volgen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] niet alleen geloofwaardig en betrouwbaar – en daarmee bruikbaar als bewijsmiddel – is, maar ook voldoende wordt ondersteund door een ander zelfstandig bewijsmiddel. Aan het wettelijk bewijsminimum wordt aldus voldaan.
Vaststelling feiten en omstandigheden
Op 4 mei 2024 werd aangeefster [slachtoffer] in [plaats] door verdachte te voet achtervolgd toen zij in het bos een wandeling maakte. Verdachte heeft haar aangesproken en pakte uit zijn jaszak een condoom, waarvan hij zei dit bij haar te willen gebruiken. Zij heeft hem gezegd dat niet te willen. Nadat zij voor een kort moment van elkaar wegliepen, kwam verdachte op [slachtoffer] afgerend. Aangeefster heeft gegild en geroepen ‘ik wil dat je weggaat’. Vervolgens pakte hij haar vast en pakte hij snel de bovenkant van haar broek ter hoogte van de knoopsluiting stevig vast en trok deze zo ver mogelijk naar zich toe. Hij deed onmiddellijk zijn hand in haar broek, balde deze als een vuist en klapte zijn hand uit onder haar kruis. Aangeefster heeft drie vingers tegen haar clitoris gevoeld. De betasting door verdachte gebeurde op haar hemd dat over haar boxershort met pijpjes zat.
Primair: (voltooide) verkrachting
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het voorgaande niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte daadwerkelijk seksueel is binnengedrongen bij [slachtoffer] . Verdachte zal daarom van de primair ten laste gelegde verkrachting worden vrijgesproken.
Subsidiair: poging tot verkrachting
De poging tot verkrachting kan naar het oordeel van de rechtbank wel wettig en overtuigend worden bewezen. De vastgestelde gedragingen van verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het seksueel binnendringen van [slachtoffer] dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat het opzet van verdachte daarop was gericht. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
Ten aanzien van feit 2
Uit het dossier blijkt dat op de op 4 mei 2024 in beslag genomen telefoon van verdachte
10 kinderpornografische video’s zijn aangetroffen. De politie acht het, vanwege de locatie van de bestanden op de gegevensdrager, de manier waarop de bestanden daar zijn gekomen en de rol van verdachte daarbij, aannemelijk dat verdachte de 10 kinderpornografische video’s in bezit heeft gehad, heeft verworven of zich de toegang daartoe heeft verschaft. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij via berichten die hij op Telegram ontving naar meerderjarigenporno keek en via het ‘swipen’ van dit pornografisch materiaal langs kinderpornografisch materiaal kwam, maar dit niet aanklikte.
Volgens hem zou het mogelijk zijn dat het kinderpornografisch materiaal op die manier automatisch op zijn telefoon is opgeslagen.
In bezit hebben van kinderporno
Volgens vaste rechtspraak is het in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal slechts strafbaar als sprake is van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin.
Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk in bezit hebben van kinderporno is vereist dat verdachte zich in meer of mindere mate bewust is van de aanwezigheid van dergelijk beeldmateriaal op zijn gegevensdrager, hij hierover beschikkingsmacht heeft en hij de bedoeling heeft om dit beeldmateriaal te bewaren, dan wel onvoldoende maatregelen neemt om dit na ontvangst te verwijderen.
Hoewel het aantreffen van kinderporno op de telefoon van verdachte natuurlijk vragen oproept, bevat het dossier onvoldoende (technische) aanknopingspunten om vast te stellen dat verdachte de beschikkingsmacht had over het aangetroffen kinderpornografisch materiaal. Onduidelijk is immers gebleven op welke manier het kinderpornografisch materiaal op de telefoon van verdachte is terechtgekomen, op welke locatie van de telefoon dit materiaal is opgeslagen en of verdachte rechtstreekse toegang tot deze locatie had of welke stappen moesten worden gezet om zich toegang te verschaffen tot het materiaal. Uit het dossier volgt niet welk nader technisch onderzoek de politie hier naar heeft gedaan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van bezit van kinderporno.
Verwerven van kinderporno
Nu uit de bevindingen en het onderzoek van de politie niet blijkt wanneer het kinderpornografisch materiaal op de telefoon van verdachte is terechtgekomen, kan alleen daarom al niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte op 4 mei 2024 kinderporno heeft verworven.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en zal hem dan ook van dit feit vrijspreken.
Parketnummer 02/051230-25
Gelet op de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 9 december 2024 te Middelburg een medewerker van de Raad heeft bespuugd en dit opzettelijk heeft gedaan. De rechtbank heeft gelet op de bewijsmiddelen geen reden om te twijfelen aan het opzet van verdachte.
De rechtbank merkt, voordat zij de vraag beantwoordt of het handelen van verdachte kan worden gekwalificeerd als mishandeling dan wel belediging, op dat er geen klacht is ingediend door of namens de medewerker van de Raad. Gelet op het bepaalde in artikel 269 jo. artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), is geen klacht vereist in geval aangifte is gedaan door een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. De rechtbank stelt vast dat hiervan sprake is.
Ten aanzien van de kwalificatie van dit feit overweegt de rechtbank als volgt.
Onder ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 Sr moet worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn alsmede – onder omstandigheden – het opzettelijk bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam. Ook het opzettelijk benadelen van de gezondheid kan onder mishandeling vallen. Uit de Memorie van Toelichting op artikel 300 Sr volgt dat er sprake moet zijn van een zeer onaangename fysieke ervaring, wil een handeling als mishandeling gekwalificeerd kunnen worden.
De rechtbank is van oordeel dat onder omstandigheden het bespuugd worden in het gezicht een zeer onaangename fysieke ervaring kan zijn, die als mishandeling kan worden gekwalificeerd. Dat dit in het concrete geval voor de in het gezicht bespuugde medewerker van de Raad ook daadwerkelijk het geval is geweest, kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet worden vastgesteld. In de aangifte is gesteld dat de medewerker van de Raad zich erg vies voelde. Van enig fysiek gevolg, in de termen van de Hoge Raad (HR 11 februari 1929,
NJ1929, p. 503 en HR 12 december 1967,
NJ1970, 314) “min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwordingen in of aan het lichaam”, dat maakt dat (mogelijk) van mishandeling kan worden gesproken, blijkt uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen echter niet. Een “vies gevoel” duidt veel meer op een “leed opleverende gemoedsaandoening", oftewel een onaangename psychische ervaring. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank moet het ten laste gelegde bespugen van de medewerker van de Raad wel worden aangemerkt als belediging, zodat het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
(02/152117-24)
1. subsidiair
op 4 mei 2024 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van die [slachtoffer] , hebbende verdachte de clitoris van die [slachtoffer] betast en bestaande dat geweld en/of die feitelijkheid uit het achtervolgen van die [slachtoffer] en die [slachtoffer] een condoom te tonen en de woorden toe te voegen dat hij deze graag bij die [slachtoffer] wilde gebruiken en op die [slachtoffer] af te rennen en die [slachtoffer] vast te pakken en de broek van die [slachtoffer] vast te pakken en onverhoeds zijn hand in de
broek van die [slachtoffer] te stoppen
,terwijl verdachte en die [slachtoffer] alleen in een bos waren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(02/051230-25)
subsidiair
op 9 december 2024 te Middelburg opzettelijk een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming, in haar tegenwoordigheid, door feitelijkheden,heeft beledigd,
door die medewerker te bespugen
.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

6.De strafoplegging en/of het opleggen van een maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 429 dagen. Daarnaast vordert hij aan verdachte op te leggen een plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel). Er is rekening gehouden met verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzet zich tegen het opleggen van een PIJ-maatregel in onvoorwaardelijke of voorwaardelijke vorm. Een (voorwaardelijke) PIJ-maatregel is een disproportioneel middel met (te) verstrekkende gevolgen. Wel zouden bijzondere voorwaarden kunnen worden opgelegd, zodat verdachte in dat kader een behandeling in een GGZ-kliniek of andersoortige setting kan volgen. Zij verzoekt de rechtbank rekening te houden met het feit dat het advies om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen niet eerlijk en transparant tot stand is gekomen. Als de rechtbank van oordeel is dat deze maatregel wel moet worden opgelegd, dan verzoekt de verdediging om deze in voorwaardelijke vorm op te leggen, gelet op de ontwikkelingen van verdachte in Forensisch centrum [zorginstelling 1] en het feit dat hij voldoende vertrouwen heeft gegeven dat hij zal meewerken aan een behandeling. De gevorderde jeugddetentie is gelet op de leeftijd van verdachte en gelet op vergelijkbare zaken te hoog. Verzocht wordt dan ook om dit niet te volgen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft een voor hem onbekend persoon, namelijk [slachtoffer] , terwijl zij een wandeling maakte in het bos, achtervolgd en heeft haar geprobeerd te verkrachten. Het handelen van verdachte heeft zonder twijfel (emotionele) impact gehad op [slachtoffer] . Niet alleen heeft hij voor [slachtoffer] een ontzettend beangstigende situatie gecreëerd. ook maakt zijn handelen een gevoel van onveiligheid los in de maatschappij. Dit geldt temeer nu het feit zich in het openbaar heeft afgespeeld.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan belediging van een medewerker van de Raad door haar te bespugen. Hij heeft zich na afloop van een zitting ten overstaan van meerdere personen in de zittingszaal bewust gericht naar de medewerker van de Raad en haar vervolgens bespuugd, waarbij zij in haar gezicht is geraakt. Uit de aangifte die namens deze medewerker is gedaan, blijkt dat zij zich erg vies voelde door het handelen van verdachte. Iemand bespugen is zeer denigrerend. Het handelen van verdachte getuigt dan ook van bijzonder weinig respect.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 6 mei 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, maar wel eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Uit het strafblad blijkt onder meer dat hij op
7 februari 2024 – dus nog niet zo lang vóór het plegen van de poging tot verkrachting – is veroordeeld voor meerdere feiten, waarbij een voorwaardelijke straf is opgelegd. Verdachte liep ten tijde van de bewezenverklaarde feiten nog in de proeftijd van deze voorwaardelijke straf, maar is desondanks toch de fout ingegaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden over verdachte zijn opgemaakt:
- de pro justitia rapportage van drs. [persoon 1] , GZ-psycholoog, en drs. [persoon 2] , psychiater, van 12 juni 2025;
- het rapport van de Raad van 19 juni 2025.
In de pro justitia rapportage komen de deskundigen tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van meervoudige problematiek. In de eerste plaats wordt bij verdachte een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis vastgesteld. Daarnaast voldoet verdachte op gedragsmatig niveau (ruimschoots) aan de criteria van de normoverschrijdend-gedragsstoornis. Ook is er sprake van een vanaf zijn vijftiende jaar bestaande ernstige stoornis in het gebruik van cannabis, momenteel in vroege remissie, vanwege de gereguleerde omgeving waarin hij nu verblijft. Verdachte is tijdens de observatie ingesteld op anti-psychotische medicatie. Deze heeft een dempend effect op de psychotische symptomen maar ook op de gedragsproblematiek.
De deskundigen concluderen verder dat verdachte over beperkte empathische vermogens beschikt – en in lijn daarmee zijn mentaliserend vermogen zeer beperkt is –; dat zijn gewetensontwikkeling gebrekkig is; dat hij over weinig probleemoplossende vaardigheden beschikt; dat zijn reflectief vermogen beperkt is; dat er op sociaal en seksueel vlak sprake is van ontremming; dat er sprake is van impulsiviteit in het handelen; dat hij op bepaalde momenten nog altijd paranoïde gekleurde denkbeelden heeft en dat het hem ontbreekt aan innerlijke structuur.
De deskundigen adviseren, vanwege de pathologische beperkingen in de remmingen op het gedrag en de verstoorde seksuele beleving, het zedenfeit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het algemene recidiverisico, het risico op een nieuw seksueel delict en het risico op een nieuw gewelddadig delict worden ingeschat als hoog. Er zijn veel risicofactoren, maar weinig beschermende factoren. Door zijn beperkte ziekte-inzicht en gebrek aan behandelmotivatie zijn er zorgen of en in hoeverre verdachte medicatietrouw zal blijven. Het sociale netwerk biedt onvoldoende steun. Zolang verdachte in een gestructureerde omgeving verblijft, waarbij ook het medicatiegebruik onder controle staat, dan is zijn gedrag redelijk goed hanteerbaar. Wanneer verdachte zich echter zonder begeleiding in een meer vrije omgeving zou bevinden, dan is het risico op een nieuwe psychotische episode groot. Het risico op nieuw delictgedrag (zowel op seksueel vlak als op gewelddadig gedrag) neemt dan direct toe. Om het recidivegevaar af te wenden en een zo gunstig mogelijke ontwikkeling voor verdachte te bevorderen, heeft verdachte klinisch intensieve behandeling nodig. Gelet op de complexiteit van de psychopathologie van verdachte zal de te verwachten behandelduur lang zijn. Hij zal in eerste instantie moeten worden behandeld in een gesloten setting met een hoog beveiligingsniveau, waarin er ook (gespecialiseerde) aandacht is voor de behandeling van psychotische stoornissen. Er is namelijk geen ziektebesef en ook geen behandelmotivatie en de kans op onttrekking is aanwezig. Plaatsing binnen een justitiële jeugdinrichting is het meest passend. Er kan worden gedacht aan een orthopsychiatrische behandelomgeving, zoals die bijvoorbeeld wordt geboden op de [afdeling] afdeling van [zorginstelling 2] . Volgens de deskundigen is een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk en het meest passend om behandeling vorm te geven en verdachte nog bij te sturen in zijn ontwikkeling. Er is geen aanleiding om een voorwaardelijke PIJ-maatregel te overwegen, nu er geen mogelijkheid wordt gezien voor ambulante behandeling, temeer omdat verdachte zelf geen noodzaak tot behandeling ziet. Daarnaast ontbreekt het aan alternatieven voor het beïnvloeden van het ziektebeeld en het gedrag. Eerdere hulpverlening is ook niet afdoende geweest.
Ter zitting heeft de psycholoog aanvullend toegelicht dat er alles aan moet worden gedaan om te voorkomen dat verdachte nog eens in een psychose komt te verkeren. Bij spanningen kan namelijk het psychotisch beeld toenemen. Van belang is dat verdachte geen middelen gebruikt en medicatietrouw is. Alle mogelijkheden voor wat passend is voor verdachte zijn afgewogen. Zeker gelet op het incident dat zich heeft afgespeeld, terwijl hij in [zorginstelling 3] verbleef, kan het recidiverisico niet worden beperkt door bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf. Daar komt bij dat een GGZ-kliniek met een hoog beveiligingsniveau geen geschikte(re) behandelplek voor verdachte is, omdat daarin geen aandacht is voor delict analyse. De psycholoog blijft dan ook bij het advies om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Een gesloten setting met veel structuur is nodig om het recidiverisico zo klein mogelijk te houden en is ook in het belang van de ontwikkeling van verdachte. In zo’n setting is een psychiatrische en forensische aanpak nodig. Op termijn zal deze setting verdachte de meeste kansen geven.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van de Raad over verdachte van
19 juni 2025. Vanwege de ernstig bedreigde ontwikkeling van verdachte, het hoge recidiverisico en de complexiteit van de problematiek die behandeling behoeft, acht de Raad behandeling vanuit een residentieel kader nodig. De Raad ziet, gelet op de verwachting dat langdurige behandeling nodig is wegens de ernst en complexiteit van de problematiek van verdachte, onvoldoende mogelijkheden om in een voorwaardelijk PIJ-kader voldoende afname van het recidiverisico en de ontwikkelingsbedreiging van verdachte te kunnen bewerkstelligen. De Raad deelt de conclusies van de psycholoog en de psychiater dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk is. Het is de enige passende manier om verdachte intensief te behandelen, hem te beschermen tegen verdere psychische ontregeling en om de maatschappij te beschermen tegen nieuw delictgedrag. De PIJ-maatregel biedt structuur, veiligheid, behandeling en ontwikkeling, waardoor verdachte mogelijk nog op het juiste spoor kan worden gezet. De Raad adviseert dan ook een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en daarnaast een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
Ter zitting heeft de Raad het advies tot het opleggen van een onvoorwaardelijke
PIJ-maatregel gehandhaafd. Dit is niet zozeer een keuzemogelijkheid, maar eerder noodzaak en het beste voor verdachte, aldus de Raad. Aan de juridische gronden voor een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt voldaan.
Door de jeugdreclassering is ter zitting aangegeven dat zij de pro justitia rapportage en het advies tot het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel ondersteunen. Een alternatief is niet mogelijk en passend, gelet op het grote recidiverisico.
Verminderde toerekenbaarheid
De psychiater en de psycholoog hebben geadviseerd het zedenfeit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen ten aanzien van de toerekenbaarheid over. Dat betekent dat de rechtbank de poging tot verkrachting in verminderde mate aan verdachte toerekent.
De op te leggen maatregel
Met betrekking tot de op te leggen maatregel overweegt de rechtbank dat zij veel gewicht toekent aan de pro justitia rapportage van [zorginstelling 1] . Uit deze rapportage en de bevindingen van de deskundigen – ook ter zitting – blijkt het unanieme advies om aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Dit advies wordt gedragen door de Raad en ook de jeugdreclassering.
Blijkens artikel 77s Sr kan aan de verdachte bij wie ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond een PIJ-maatregel worden opgelegd. Het feit waarvoor de maatregel wordt opgelegd, dient een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel die behoort tot een van de feiten zoals genoemd in artikel 77s, eerste lid onder a Sr. Ook dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Ten slotte dient de maatregel in het belang te zijn van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat de PIJ-maatregel een middel is dat met grote terughoudendheid moet worden ingezet. Gelet op de adviezen en het tegengestelde standpunt van de verdediging ziet de rechtbank zich in deze zaak voor de vraag gesteld of een PIJ-maatregel, al dan niet in voorwaardelijke vorm aan verdachte moet worden opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat zowel uit de pro justitia rapportage als uit de rapportage van de Raad volgt dat bij verdachte sprake is van ernstige (gedrags)problematiek en een behandelnoodzaak daarvan. Daarnaast betreffen de bewezenverklaarde feiten ernstige delicten. Het recidiverisico wordt hoog ingeschat, zowel in algemene zin als ten aanzien van de kans op herhaling van geweldsfeiten.
De deskundigen verwachten dat een behandeling van lange duur nodig is. De behandeling zal in een gesloten klinisch psychiatrische setting met een hoog beveiligingsniveau moeten plaatsvinden om te komen tot daadwerkelijke gedragsverandering, het voorkomen van psychoses en het hoge recidivegevaar te ondervangen. Dit, het feit dat er geen sprake is van (een begin van) ziekte-inzicht, het ontbreken van behandelmotivatie en het feit dat eerdere hulpverlening ook niet afdoende is geweest, maken dat het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel en andere alternatieven, zoals ambulante behandeling, ontoereikend zijn.
Het is de rechtbank gelet hierop voldoende duidelijk dat er in het geval van verdachte geen geschikt alternatief is om de benodigde behandeling kans van slagen te geven anders dan in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Met een onvoorwaardelijke
PIJ-maatregel wordt de continuïteit van de voor verdachte dringend noodzakelijke behandeling gewaarborgd.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de formele voorwaarden genoemd in artikel 77s, eerste lid Sr. Bij verdachte bestond ten tijde van het begaan van de poging tot verkrachting een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Verkrachting is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaar is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank eist de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van een PIJ-maatregel. Ook is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een PIJ-maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank acht gelet op wat hiervoor is overwogen oplegging van een onvoorwaardelijke
PIJ-maatregel noodzakelijk en zal hiertoe overgaan. De rechtbank heeft er vertrouwen in dat in dat kader – waarin nabijheid en structuur wordt geboden en verdachte gegarandeerd medicatie krijgt – mogelijkheden zijn voor verdachte en dat hij daarin stappen kan zetten. Ondanks dat hij zelf heeft verklaard liever geen hulp te willen, bestaat bij de rechtbank wel de hoop dat hij deze kans aangrijpt om de benodigde hulp te accepteren en tot een positieve gedragsverandering te komen. Hij heeft immers verklaard zich neer te leggen bij het advies, zodat hij zo snel mogelijk aan de slag kan.
De PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verlenging van de PIJ-maatregel is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Plaatsingsadvies
De rechtbank zal gelet op de adviezen van de deskundigen adviseren dat verdachte wordt geplaatst op een [afdeling] afdeling bij de JJI [locatie] zodat op die manier wordt gewaarborgd dat aan verdachte op een kleinschalige afdeling zeer intensieve behandeling kan worden geboden.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van de feiten acht de rechtbank het passend en geboden om, naast het opleggen van de PIJ-maatregel, aan verdachte een jeugddetentie op te leggen voor de duur van 3 maanden met aftrek van het voorarrest.

7.De benadeelde partij

(02/152117-24)
[slachtoffer] (feit 1)
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 3.666,10, bestaande uit € 1.166,10 ter zake van materiële schade en € 2.500,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Materiële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot verkrachting van [slachtoffer] . Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De rechtbank ziet echter geen grond voor toewijzing van de materiële schade nu deze onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank is onvoldoende gebleken dat deze schade, te weten de kosten die zijn gemaakt in verband met het volgen van contextuele therapie en de daaraan verbonden reiskosten, in rechtstreeks verband staat tot het ten laste gelegde. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Dit betekent dat immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. In hoeverre de oorzaak van eventuele nadelige geestelijke gevolgen (slechts) is gelegen in het handelen van verdachte, staat naar het oordeel van de rechtbank op grond van de stukken onvoldoende vast. Verder is de rechtbank van oordeel dat de situatie in de aangevoerde smartengelduitspraak onvoldoende vergelijkbaar is met de onderhavige situatie. Gelet op alle omstandigheden, en de bedragen die in andere, vergelijkbare zaken met dit soort integriteitsschending zijn toegekend, acht de rechtbank in deze zaak een vergoeding van € 750,00 billijk en toewijsbaar. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige deel van de gestelde immateriële schade zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de wettelijke rente over het toegewezen bedrag van € 750,00 toewijzen vanaf 4 mei 2024. De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de leeftijd van verdachte en toepassing van het jeugdstrafrecht zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.

8.Het beslag

8.1
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan de rechtmatige eigenaar.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft aanvankelijk gevorderd dat de voorwaardelijke werkstraf van 80 uren die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van 7 februari 2024 ten uitvoer zal worden gelegd. Ter zitting heeft de officier zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen. Nu er een PIJ-maatregel is gevorderd en het gaat om andersoortige feiten is tenuitvoerlegging niet opportuun en bovendien lastig uitvoerbaar.
De verdediging heeft verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten, omdat, gelet op de maatregel die de rechtbank aan verdachte zal opleggen, een tenuitvoerlegging van die straf niet opportuun is. Zij zal de vordering tot tenuitvoerlegging dan ook afwijzen.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 242, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder parketnummer 02/152117-24 ten laste gelegde feit 1 primair en feit 2 en het onder parketnummer 02/051230-25 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
(02/152117-24)
feit 1 subsidiair: poging tot verkrachting;
(02/051230-25):
subsidiair: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een
ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 3 (drie) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Maatregel
- beveelt de
plaatsingvan verdachte
in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel);
- geeft het
adviesverdachte te plaatsen op een
[afdeling] afdelingvan de RJJI [locatie] ;
Benadeelde partij
(02/152117-24)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 750,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 mei 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] , € 750,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 mei 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechtmatige eigenaar van het in beslag genomen voorwerp, te weten:
* 1.00 stuks Voorbehoedsmiddel (Omschrijving: PL2000-2024111301-G2721969, condoom in verpakking, Durex);
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. T.M. Brouwer en
mr. R. de Jong, rechters, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 juli 2025.
De griffier en de voorzitter zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
(02/152117-24)
1.
hij op of omstreeks 4 mei 2024 te [plaats] , gemeente Woensdrecht,
in elk geval in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of
een andere feitelijkheid
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn
vingers tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en
bestaande dat geweld en/of die feitelijkheid en/of bedreiging met
geweld en/of een andere feitelijkheid uit het achtervolgen van die [slachtoffer]
en/of die [slachtoffer] een condoom te tonen en/of de woorden toe te voegen
dat hij deze graag bij die [slachtoffer] wilde gebruiken en/of op die [slachtoffer] af te
rennen en/of die [slachtoffer] vast te pakken en/of de broek van die [slachtoffer] vast
te pakken en/of te trachten de knoop van de broek open te maken en/of
onverhoeds zijn, verdachtes, hand in de broek van die [slachtoffer] te stoppen
terwijl verdachte en die [slachtoffer] alleen in een bos waren;
( art 242 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 mei 2024 te [plaats] , gemeente Woensdrecht,
in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door
geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid
[slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen
die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen
van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte de clitoris, althans
de schaamstreek, van die [slachtoffer] betast en bestaande dat geweld en/of die
feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid uit
het achtervolgen van die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] een condoom te tonen
en/of de woorden toe te voegen dat hij deze graag bij die [slachtoffer] wilde
gebruiken en/of op die [slachtoffer] af te rennen en/of die [slachtoffer] vast te pakken
en/of de broek van die [slachtoffer] vast te pakken en/of de knoop van de broek
trachten open te maken en/of onverhoeds zijn, verdachtes, hand in de
broek van die [slachtoffer] te stoppen terwijl verdachte en die [slachtoffer] alleen in
een bos waren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 242 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 mei 2024 te [plaats] , gemeente Woensdrecht,
in elk geval in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of
een andere feitelijkheid,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of
meer ontuchtige handelingen, hebbende verdachte de clitoris, althans
de schaamstreek, van die [slachtoffer] betast en bestaande dat geweld en/of die
feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid uit
het achtervolgen van die [slachtoffer] en/of die [slachtoffer] een condoom te tonen
en/of de woorden toe te voegen dat hij deze graag bij die [slachtoffer] wilde
gebruiken en/of op die [slachtoffer] af te rennen en/of die [slachtoffer] vast te pakken
en/of de broek van die [slachtoffer] vast te pakken en/of te trachten de knoop
van de broek open te maken en/of onverhoeds zijn, verdachtes, hand in
de broek van die [slachtoffer] te stoppen terwijl verdachte en die [slachtoffer] alleen in
een bos waren;
( art 246 Wetboek van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 4 mei te [plaats] , gemeente Woensdrecht,
althans in Nederland,
telkens
een (groot) aantal afbeeldingen, te weten video’s - en/of
gegevensdragers, bevattende afbeeldingen, te weten een GSM, -
van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van
achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is
betrokken, heeft
verspreid, aangeboden, openlijk tentoongesteld, vervaardigd, ingevoerd,
doorgevoerd, uitgevoerd, verworven, in bezit gehad en/of zich daartoe
door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking
van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft
welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
- het oraal en/of vaginaal en/of anaal penetreren (met de penis en/of
vinger/hand en/of mond/tong en/of een voorwerp) door zichzelf en/of
door een volwassen man/een persoon die kennelijk de leeftijd van 18
jaar nog niet heeft bereikt, van het lichaam van (een) perso(o)n(en) die
kennelijk de leeftijd van 18 jaar (eveneens) nog niet heeft/hebben
bereikt/ een volwassen persoon (Video 2 ( [bestandsnaam 1] .mp4)
en/of Video 3 ( [bestandsnaam 2] .mp4) en/of Video 5
( [bestandsnaam 3] .MOV) en/of Video 6
( [bestandsnaam 4] .mp4) en/of Video 7
( [bestandsnaam 5] .mp4)), en/of
- het (laten) betasten van de geslachtsdelen en/of billen van (een)
perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet
heeft/hebben bereikt/ een volwassen persoon door een volwassen
persoon/een persoon die (eveneens) kennelijk de leeftijd van 18 jaren
nog niet heeft bereikt/zichzelf (Video 3 ( [bestandsnaam 2] .mp4)
en/of Video 4 ( [bestandsnaam 6] .MOV) en/of Video 6
( [bestandsnaam 4] .mp4)), en/of
- het geheel of gedeeltelijk naakt (laten) poseren van/door een persoon
die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij deze
persoon gekleed is en/of opgemaakt is en/of poseert in een omgeving
en/of met een voorwerp en/of in een erotisch getinte houding (op een
wijze) die niet bij zijn/haar leeftijd past/passen en/of waarbij deze
persoon zich (vervolgens) in opeenvolgende
afbeeldingen/filmfragmenten van zijn/haar kleding ontdoet en/of
(waarna) door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose en/of
de wijze van kleden van deze persoon en/of de uitsnede van de foto's
/film(s) nadrukkelijk het (ontblote) geslachtsdeel, de borsten en/of billen
van deze persoon in beeld gebracht worden (waarbij) de afbeelding
(aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt
tot seksuele prikkeling (Video 1 ( [bestandsnaam 7] .MP4) en/of
Video 4 ( [bestandsnaam 6] .MOV) en/of Video 7
( [bestandsnaam 5] .mp4)), en/of
en hij aldus van het plegen van dit misdrijf een gewoonte heeft gemaakt;
(art. 240b lid 1 en 2 Wetboek van Strafrecht)
(02/051230-25)
hij op of omstreeks 9 december 2024 te Middelburg
een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming heeft mishandeld door
die medewerker te bespugen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 december 2024 te Middelburg
opzettelijk
een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming,
in haar tegenwoordigheid,
door feitelijkheden,
heeft beledigd,
door die medewerker te bespugen, althans gedragingen van gelijke beledigende
aard en/of strekking;
( art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht )