ECLI:NL:RBZWB:2025:427

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
C/02/427276 / FA RK 24-4606 en C/02/430598 / FA RK 25-101
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijf, zorgregeling en kinderalimentatie in een familiezaken

Op 14 januari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de wijziging van het hoofdverblijf en de zorgregeling van de minderjarige [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2008. De vrouw, verzoekster in deze procedure, verzocht om wijziging van de zorgregeling, terwijl de man, verweerder, verzocht om het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij hem te bepalen. De bijzondere curator, mr. [de bijzondere curator], heeft de belangen van [minderjarige 1] behartigd en geadviseerd over de situatie. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 januari 2025 is gebleken dat [minderjarige 1] sinds mei 2024 bij de man verblijft en dat hij geen contact meer heeft met de vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige situatie in het belang van [minderjarige 1] is en heeft besloten dat zijn hoofdverblijf bij de man zal zijn. Tevens is er een zorgregeling vastgesteld waarbij [minderjarige 1] contact kan opnemen met de vrouw wanneer hij dat wenst. De rechtbank heeft de bijzondere curator ontslagen van haar adviestaak, maar haar opnieuw benoemd om de belangen van [minderjarige 1] te blijven behartigen. Daarnaast is de zaak betreffende de kinderalimentatie aangehouden om partijen de gelegenheid te geven zelf een berekening te maken.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummers:
  • C/02/427276 / FA RK 24-4606
  • C/02/430598 / FA RK 25-101
Datum uitspraak: 14 januari 2025
Beschikking betreffende wijziging zorgregeling, hoofdverblijf en kinderalimentatie
in de zaken van
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster en verweerster bij zelfstandig verzoek in de zaak met kenmerk
FA RK 24-4606,
belanghebbende in de zaak met kenmerk
FA RK 25-101,
advocaat: mr. M.E. Kok te Goes,
tegen
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder en verzoeker bij zelfstandig verzoek in de zaak met kenmerk
FA RK 24-4606,
belanghebbende in de zaak met kenmerk
FA RK 25-101,
advocaat: mr. R. Wouters te Middelburg,
en
-
mr. [de bijzondere curator], advocaat te [plaats] , in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2008 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
verzoekster in de zaak met kenmerk
FA RK 25-101,
belanghebbende in de zaak met kenmerk
FA RK 24-4606.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Raad,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
Inzake C/02/427276 / FA RK 24-4606
- het op 7 oktober 2024 ontvangen verzoekschrift tot wijziging zorgregeling, met bijlagen;
- het F9-formulier van 18 december 2024 van mr. [de bijzondere curator] ;
-het verslag van de bijzondere curator van 31 december 2024, ontvangen op 31 december 2024;
- het verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek van mr. Wouters, ontvangen op 8 januari 2025;
- de Raadsrapportage van 3 januari 2025, ontvangen bij de rechtbank op 9 januari 2025.
Inzake C/02/430598 / FA RK 25-101
- het verzoek van de bijzondere curator van 31 december 2024, ontvangen op 31 december 2024.
1.2
De verzoeken zijn mondeling behandeld op 14 januari 2025, gelijktijdig met het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en tot voorwaardelijke machtiging uithuisplaatsig van [minderjarige 1] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader (bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/02/430542 / JE RK 25-39). Op het verzoek van de Raad is bij separate beschikking van 14 januari 2025 beslist.
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig de bijzondere curator, mr. [de bijzondere curator] , alsmede een vertegenwoordigster van de Raad.
1.4
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in de gelegenheid gesteld om hun mening over de voorliggende verzoeken kenbaar te maken. Voorafgaand aan de voornoemde mondelinge behandeling hebben beide minderjarigen daarover een gesprek gevoerd met de rechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn de navolgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2008 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2011 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
2.2
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.3
Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 24 juli 2018 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken en is bepaald dat de regelingen uit het door partijen ondertekende ouderschapsplan deel uitmaken van de beschikking.
2.4
In artikel 2 van het door partijen op 2 respectievelijk 3 juli 2018 ondertekende ouderschapsplan is bepaald dat de minderjarigen hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben. Partijen zijn in artikel 3.1 van voornoemd ouderschapsplan een zorgregeling overeengekomen die inhoudt dat de minderjarigen in de oneven weken van maandagochtend tot dinsdagochtend en van donderdagmiddag tot zondagavond en in de even weken van dinsdagmiddag tot woensdagavond bij de man verblijven.
2.5
De minderjarigen staan in de Basis Registratie Persoonsgegevens ingechreven op het adres van de vrouw. [minderjarige 2] verblijft bij de vrouw. [minderjarige 1] verblijft sinds mei 2024 bij de man.
2.6
Ten aanzien van [minderjarige 2] voeren partijen een zorgregeling uit op basis waarvan [minderjarige 2] bij de man verblijft iedere week van dinsdagavond 17.00 uur tot woensdag 19.00 uur en om het weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur.
2.7
Bij vonnis in kort geding van 7 oktober 2024 is de Raad verzocht om ten behoeve van en vooruitlopend op de door één van partijen te starten bodemprocedure een onderzoek te (doen) verrichten en vervolgens rapport en advies uit te brengen ter beantwoording van de in het vonnis in r.o. 4.5 vermelde vragen. Voorts is bij dit vonnis mr. [de bijzondere curator] benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige 1] . Daarnaast is de verplichting van de man tot betaling van een bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] aan de vrouw opgeschort met ingang van 1 juni 2024 en tot de dag dat de bodemprocedure mondeling wordt behandeld, en indien in de bodemprocedure geen verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie wordt gedaan tot uiterlijk 7 januari 2025. De overige vorderingen van de vrouw en de man zijn afgewezen.

3.De verzoeken

Inzake C/02/427276 / FA RK 24-4606
3.1
De vrouw verzoekt, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
- de thans geldende zorgregeling tussen de man en de kinderen wordt gewijzigd en in plaats daarvan een zorgregeling wordt bepaald die in het belang van [minderjarige 1] is.
3.2
De man voert verweer tegen het verzoek vrouw en verzoekt dit verzoek af te wijzen.
Bij wijze van zelfstandige verzoeken verzoekt de man de beschikking van 24 juli 2018 tussen partijen onder zaaknummer C/02/344084 / FA RK 18-2160 te wijzigen, alsmede het ouderschapsplan tussen partijen d.d. 2/3 juli 2018 te wijzigen en te bepalen:
  • dat het hoofdverblijf van
  • dat er een zorgregeling tussen de vrouw en [minderjarige 1] wordt vastgesteld waarbij [minderjarige 1] contact heeft met de vrouw wanneer hij dan wenst en op de wijze dat hij dat wenst;
  • dat de kinderbijdragen die door de man aan de vrouw worden voldaan ten behoeve van de kinderen van partijen, zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] , op nihil wordt gesteld met ingang van 1 juni 2024.
Inzake C/02/430598 / FA RK 25-101
3.3
De bijzondere curator verzoekt namens [minderjarige 1] , om bij beschikking, uitvoerbaar bij
voorraad, te bepalen dat:
- het hoofdverblijf van de minderjarige [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2008 te [geboorteplaats] , bij de vader is, onder wijziging van hetgeen daarover is bepaald in artikel 2 van het door partijen op 2 resp. 3 juli 2018 ondertekende ouderschapsplan.
3.4
Op de standpunten van alle betrokkenen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Bij vonnis in kort geding van 7 oktober 2024 is de Raad verzocht om ten behoeve van en vooruitlopend op de door één van partijen te starten bodemprocedure een onderzoek te (doen) verrichten en vervolgens rapport en advies uit te brengen ter beantwoording van de volgende vragen:
- Past een wijziging van de hoofdverblijfplaats bij de belangen van [minderjarige 1] ?
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders past het beste bij de belangen van [minderjarige 1] ?
- Hoe moet die regeling eruit gaan zien (aard, duur en frequentie)?
- Zijn er contra-indicaties voor omgang met de moeder en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
De Raad is daarnaast verzocht om in voornoemd onderzoek ook de vraag naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel te onderzoeken.
Voorts is bij dit vonnis in kort geding mr. [de bijzondere curator] benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige 1] , om zijn belangen te behartigen, inzicht proberen te krijgen in de weerstand die [minderjarige 1] heeft ten opzichte van (het contact met) de vrouw en te bezien op welke wijze er kan worden gewerkt aan contactherstel tussen de vrouw een [minderjarige 1] . Tevens achtte de voorzieningenrechter het geraden dat de bijzondere curator adviseert over de ontwikkelperspectieven, die in het belang van [minderjarige 1] zijn met het oog op zijn toekomst.
4.2
Op 31 december 2024 heeft de bijzondere curator haar verslag overgelegd. De bijzondere curator benoemt in dit verslag en in aanvulling daarop ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 14 januari 2025 dat het grootste probleem bij [minderjarige 1] is dat hij zich niet gehoord voelt door de moeder. Dat zit [minderjarige 1] erg dwars. [minderjarige 1] is ook erg moe van de procedures en de volwassenen om hem heen die zich met hem bemoeien, terwijl het volgens hem gewoon goed met hem gaat. De bijzondere curator acht het van groot belang dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de vader wordt bepaald en dat de moeder daarmee instemt, en dat ook aan [minderjarige 1] laat weten. Voor dat laatste is hulpverlening nodig, aangezien [minderjarige 1] op dit moment niet met de moeder in gesprek wil gaan. De bijzondere curator denkt daarbij aan een kindbehartiger of mevrouw [naam] van [hulpverlening]. Een ondertoezichtstelling acht de bijzonder curator niet de geëigende weg, omdat dat traject veel druk op [minderjarige 1] zal leggen. Het gedwongen werken aan contactherstel zal, los van de omstandigheid dat [minderjarige 1] inmiddels 16 jaar is en daar niet meer echt in gedwongen kan worden, daarnaast een averechts effect hebben en er mogelijk toe leiden dat het minder goed gaat met [minderjarige 1] en hij minder gaat presteren op school. Dit moet worden voorkomen. [minderjarige 1] zegt bovendien niet dat hij nooit meer contact wil hebben met de moeder; hij wil nu rust en denkt dat het contact daarna wel weer op gang komt. Het lijkt de bijzondere curator verder passend, gelet op de forse strijd tussen en communicatie problematiek van de ouders, dat er een traject Parallel Solo Ouderschap wordt opgestart.
4.3
De Raad heeft de rechtbank bij rapport van 3 januari 2025 en in aanvulling daarop ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 14 januari 2025 geadviseerd om het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de man te bepalen. De Raad acht het in het belang van [minderjarige 1] dat hij bij de vader kan verblijven nu [minderjarige 1] feitelijk inmiddels al lange tijd bij de vader verblijft, daar ook staat ingeschreven en omdat de relatie tussen [minderjarige 1] en de moeder erg is verstoord. De situatie bij de vader thuis is daarnaast stabiel en daar lijkt het onder omstandigheden goed te gaan met [minderjarige 1] . Om [minderjarige 1] duidelijkheid en rust te geven, dient de juridische situatie rondom het hoofdverblijf van [minderjarige 1] daarom in overeenstemming te worden gebracht met de feitelijke situatie. Daarbij acht de Raad het van groot belang dat de vrouw [minderjarige 1] emotionele toestemming geeft, zodat [minderjarige 1] voelt dat het oké is dat hij voortaan bij zijn vader woont. Dit zal [minderjarige 1] rust en ruimte geven. Vervolgens kan op termijn worden onderzocht hoe het contact tussen [minderjarige 1] en de moeder kan worden hersteld en opgebouwd. Nu er grote zorgen zijn over [minderjarige 1] doordat hij veel last heeft van de voortdurende strijd van zijn ouders, hij als gevolg daarvan al enige tijd geen contact meer heeft met zijn moeder, en er voor zowel [minderjarige 1] als de ouders hulpverlening nodig is, heeft de Raad een ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verzocht. Dit is niet bedoeld om [minderjarige 1] het contact met de moeder op te leggen, maar om passende hulpverlening voor zowel [minderjarige 1] als de ouders in te zetten en [minderjarige 1] de mogelijkheid te bieden om een positief beeld van zijn moeder te kunnen vormen.
4.4
Bij beschikking van 14 januari 2025 van de kinderrechter van deze rechtbank is het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] aangehouden voor de duur van zes maanden, aangezien partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 14 januari 2025 hebben ingestemd met de inzet van hulpverlening voor [minderjarige 1] in de vorm van het voeren van gesprekken met een kindbehartiger of onafhankelijke professional (mevrouw [naam]) van [hulpverlening], alsmede met de inzet van een traject Parallel Solo Ouderschap voor partijen. Zowel de vrouw als de man hebben toegezegd zich daarvoor te gaan en blijven inzetten.
4.5
Ten aanzien van de in deze procedures voorliggende verzoeken overweegt de rechtbank als volgt.
4.6
Hoofdverblijf en zorgregeling
4.6.1
Partijen zijn in het ouderschapsplan van 2/3 juli 2018, dat onderdeel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking van 24 juli 2018, overeengekomen dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] (en zijn jongere broertje [minderjarige 2] ) bij de vrouw is. Ook zijn partijen in dit ouderschapsplan een zorgregeling overeengekomen die inhoudt dat [minderjarige 1] en zijn broertje in de oneven weken van maandagochtend tot dinsdagochtend en van donderdagmiddag tot zondagavond en in de even weken van dinsdagmiddag tot woensdagavond bij de man verblijven.
4.6.2
De vrouw verzoekt te bepalen dat de thans geldende zorgregeling wordt gewijzigd en er in plaats daarvan een zorgregeling wordt bepaald die in het belang van [minderjarige 1] is. De man verzoekt dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] wordt gewijzigd en er wordt bepaald dat het hoofdverblijf bij de man zal zijn, alsmende dat er een zorgregeling tussen de vrouw en [minderjarige 1] wordt vastgesteld waarbij [minderjarige 1] contact heeft met de vrouw wanneer hij dat wenst en op de wijze waarop hij dat wenst. De bijzondere curator verzoekt namens [minderjarige 1] om te bepalen dat het hoofdverblijf [minderjarige 1] bij de vader is, onder wijziging van hetgeen daarover is bepaald in artikel 2 van het door partijen op 2 resp. 3 juli 2018 ondertekende ouderschapsplan.
4.6.3
Uit de overgelegde stukken, het kindgeprek met [minderjarige 1] en hetgeen is besproken ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is het de rechtbank gebleken dat [minderjarige 1] sinds mei 2024 volledig bij de vader verblijft en dat [minderjarige 1] de afgelopen periode vrijwel geen contact met de vrouw heeft gehad. [minderjarige 1] heeft daarover aangegeven dat hij het zat is dat zijn moeder steeds maar niet naar hem luistert en haar eigen zin blijft doordrukken. Volgens [minderjarige 1] moet zijn moeder hem nu eerst een periode met rust laten. Hij zal dan vanzelf weer contact met haar opnemen. De rechtbank begrijpt voorts dat [minderjarige 1] het fijn vindt bij de vader thuis en daar graag wil blijven wonen.
4.6.4
Door en namens de man is aangegeven dat hij de huidige situatie waarin er geen contact plaatsvindt tussen [minderjarige 1] en de moeder betreurt. [minderjarige 1] zal echter de komende tijd aan de slag gaan met het voeren van gesprekken met een onafhankelijke professional. Daarnaast moet hem de rust worden gegund die hij hard nodig heeft. [minderjarige 1] zal dan op termijn de ruimte voelen om weer contact met de vrouw op te nemen. De man is ook bereid om te gaan werken aan afspraken met devrouw mits hij niet wordt gedwongen met haar gesprekken te voeren.
4.6.5
Door en namens de vrouw is tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met het bepalen van het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de man. Daarbij heeft de vrouw aangegeven dat [minderjarige 1] inmiddels ook al bij de man staat ingeschreven en dat zij zich daar niet tegen verzet. De vrouw stemt ook in met het wijzigen van de zorgregeling tussen de man en [minderjarige 1] , waarbij wordt bepaald dat [minderjarige 1] contact met de vrouw mag opnemen als hij dat wil. De advocaat van de vrouw vraagt zich af of [minderjarige 1] juist is ingelicht over wat er in de vorige procedure tussen de man en de vrouw is gebeurd. Dit zou verschil kunnen maken. Zij heeft de indruk dat [minderjarige 1] niet weet dat de vrouw ook toen heeft ingestemd met wonen bij de man en een andere zorgregeling. Hoe dan ook, de vrouw hoopt nu dat de situatie waarin zij geen contact heeft met [minderjarige 1] op termijn kan worden doorbroken. Daarvoor acht zij het, naast de inzet van hulpverlening voor [minderjarige 1] , vooral van belang dat partijen aan de slag gaan met het traject Parellel Solo Ouderschap en stappen naar elkaar gaan zetten. Het stemt de vrouw voorzichtig positief dat partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben ingestemd met de inzet van de hulpverlening aan [minderjarige 1] en van de hulpverlening om te werken aan solo parallel ouderschap.
4.6.6
De rechtbank stelt vast dat partijen tot overeenstemming zijn gekomen over het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de man en het wijzigen van de zorgregeling tussen [minderjarige 1] en de man in die zin dat [minderjarige 1] contact met de vrouw mag opnemen als hij dat wil. De rechtbank zal, nu niet is gebleken dat de belangen van [minderjarige 1] zich daartegen verzetten, deze afspraken als niet weersproken en op de wet gegrond, bij beschikking vaststellen.
4.6.7
Nu in het verslag van de bijzondere curator wordt voldaan aan de beantwoording van onderzoeksvragen zoals genoemd in het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 7 oktober 2024, beschouwt de rechtbank de taak van de bijzondere curator als voltooid en zal de rechtbank haar derhalve ontslaan van deze eerder opgedragen adviestaak. Omdat de rechtbank het belangrijk vindt dat [minderjarige 1] gehoord en begeleid blijft worden door een neutrale derde, en nu is gebleken dat [minderjarige 1] een rol als vertrouwenspersoon heeft gevonden in de bijzondere curator, vindt de rechtbank het van belang dat de bijzondere curator betrokken blijft bij [minderjarige 1] . De bijzondere curator heeft zich hier tijdens de mondelinge behandeling bereid toe verklaard. Partijen hebben geen bezwaar. Van de bijzondere curator wordt nu verwacht dat zij zal waken over de belangen van [minderjarige 1] en naast hem zal staan. De rechtbank zal de bijzondere curator derhalve opnieuw benoemen.
4.7
Kinderalimentatie
4.7.1
De man verzoekt te bepalen dat de kinderbijdragen die door de man aan de vrouw worden voldaan ten behoeve van zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] , op nihil worden gesteld met ingang van 1 juni 2024. De vrouw kan zich daar voor wat betreft de kinderbijdrage voor [minderjarige 2] niet in vinden en verzoekt dit verzoek aan te houden, zodat partijen de hoogte van de te betalen kinderalimentatie eerst zelf, conform de wet, kunnen berekenen. De man verwacht dat uit deze berekening alsnog zal volgen dat een nihilstelling van de kinderalimentatie passend is, maar kan ook instemmen met de aanhouding van het verzoek om eerst een berekening te maken.
4.7.2
De rechtbank zal de zaak ten aanzien van de kinderalimentatie derhalve aanhouden tot
22 juli 2025 PRO FORMA, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om eerst zelf een berekening te maken. Afgesproken is dat advocaten aan de hand van de berekening zullen trachten overeenstemming te bereiken over de kinderalimenatie, waarover zij de rechtbank ook uiterlijk tegen voornoemde pro forma datum zullen berichten.
4.7.3
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
wijzigt het ouderschapsplan d.d. 2/3 juli 2018 voor wat betreft het hoofdverblijf van [minderjarige 1] en bepaalt dat [minderjarige 1] voortaan zijn hoofdverblijf heeft bij de man;
5.2
wijzigt het ouderschapsplan d.d. 2/3 juli 2018 voor wat betreft de zorgregeling ten aanzien van [minderjarige 1] en bepaalt dat er voortaan een zorgregeling geldt tussen de vrouw en [minderjarige 1] , inhoudende dat [minderjarige 1] contact met de vrouw heeft als hij dat wil;
5.3
ontslaat de bijzondere curator mr. [de bijzondere curator] van haar adviestaak als bijzondere curator over [minderjarige 1] ;
5.4
benoemt – met inachtneming van het hiervoor in rechtsoverweging 4.6.7 overwogene – opnieuw over [minderjarige 1] tot bijzondere curator:
mr. [de bijzondere curator] , kantoorhoudende te [plaats] ;
5.5
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
5.6
houdt de zaak ten aanzien van de definitieve kinderbijdrage om redenen als onder rechtsoverweging 4.7.1 en 4.7.2 van deze beschikking vermeld aan tot
22 juli 2025 PRO FORMA;
5.7
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2025 door mr. De Beer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 28 januari 2025.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.