ECLI:NL:RBZWB:2025:4274

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
C/02/415907 / HA ZA 23-591 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg op tussenvonnis inzake deskundigenonderzoek en verzoek om tussentijds hoger beroep in civiele procedure

In deze civiele procedure, die zich afspeelt in Middelburg, heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juli 2025 een tussenvonnis gewezen in de zaak tussen [eiser] en de Gemeente Middelburg, alsook verschillende andere gedaagden die gezamenlijk het Consortium vormen. De rechtbank heeft in dit vonnis geoordeeld over de vraag of zij moet terugkomen van bindende eindbeslissingen die eerder zijn genomen in een tussenvonnis van 22 januari 2025. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is om terug te komen op haar eerdere oordeel over het causaal verband tussen de door de Gemeente en het Consortium veroorzaakte grondwaterstijging en de schade aan de fundering van de opstallen van [eiser]. De rechtbank heeft ook het verzoek van de Gemeente en het Consortium om tussentijds hoger beroep toe te staan afgewezen, omdat dit zou leiden tot onredelijke vertraging van de procedure. Daarnaast heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek bevolen, waarbij ing. [deskundige 2] van [adviesbureau] is benoemd als deskundige. De rechtbank heeft de kosten van het deskundigenonderzoek vastgesteld en bepaald dat de Gemeente en het Consortium deze kosten moeten dragen. De rechtbank heeft verder aangegeven dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige en dat zij hun handtekening moeten zetten onder de algemene voorwaarden van de deskundige. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen en de rechtbank heeft een termijn gesteld voor het indienen van het rapport van de deskundige.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: C/02/415907 / HA ZA 23-591
Vonnis van 2 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J. Boogaard,
tegen

1.GEMEENTE MIDDELBURG,

te Middelburg,
gedaagde partij 1,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. R.M. Pieterse,
en

2.2. MORTIERE GRONDEXPLOITATIE C.V.,3. GRONDBEDRIJF MORTIERE BEHEER I B.V.,4. GRONDBEDRIJF MORTIERE BEHEER II B.V.,5. HEIJMANS INFRA B.V.,6. HEIJMANS WONINGBOUW B.V.,

alle te Rosmalen ,
gedaagde partijen 2 t/m 6,
hierna samen te noemen: het Consortium,
advocaat: mr. R.G. Gebel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 januari 2025 en de daarin genoemde stukken;
- de akte van [eiser] ;
- de akte van de Gemeente;
- de akte van het Consortium.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In dit vonnis komen drie punten aan bod. Het eerste punt betreft de vraag of de rechtbank moet terugkomen van bindende eindbeslissingen in het tussenvonnis van 22 januari 2025. Het tweede punt gaat over het deskundigenonderzoek. Het derde en laatste punt betreft het openstellen van tussentijds hoger beroep van het voornoemde tussenvonnis.
Terugkomen van bindende eindbeslissingen
2.2.
Als een rechter uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist over een of meer geschilpunten, is de regel dat de rechter aan die beslissingen is gebonden en daar in dezelfde instantie niet van kan terugkomen. Deze regel dient de goede procesorde (HR 4 mei 1984, ECLI:NL:HR:1984:AG4805). Uitzonderingen op deze regel mogen slechts met grote terughoudendheid worden gemaakt. Een uitzondering kan worden aanvaard wanneer bijzondere omstandigheden het onaanvaardbaar maken dat de rechter aan een dergelijke eindbeslissing gebonden blijft (HR 5 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC1946). Dit kan met name het geval zijn bij een evidente feitelijke of juridische misslag van de rechter, of indien de desbetreffende beslissing blijkt te berusten op een onjuiste feitelijke grondslag die niet aan de belanghebbende partij is toe te rekenen (HR 16 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2358).
2.3.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank – samengevat – geoordeeld dat er causaal verband bestaat tussen enerzijds de door Gemeente en het Consortium veroorzaakte grondwaterstijging en anderzijds de verminderde draagkracht van de fundering van de opstallen van [eiser] en het “opdrijven” van de kelder onder zijn woning. Dit oordeel is gebaseerd op een uitleg van het arrest van het hof van 17 januari 2023 in samenhang met het daarin besproken rapport van [deskundige 1] . De rechtbank heeft niet geoordeeld dat er causaal verband bestaat ten aanzien van de schadeposten die [eiser] in deze schadestaatprocedure vordert.
2.4.
Volgens de Gemeente moet de rechtbank terugkomen van haar bindende eindbeslissing dat er causaal verband bestaat tussen de grondwaterstijging en zowel de verminderde draagkracht van de fundering als het “opdrijven” van de kelder onder de woning. De Gemeente brengt, kort samengevat, naar voren dat het hof dit causaal verband niet heeft vastgesteld, zoals volgens de Gemeente ook blijkt uit de conclusie van advocaat-generaal Snijders, en dat een onjuiste conclusie is getrokken uit het rapport van [deskundige 1] .
2.5.
In de kern voert de Gemeente aan dat de rechtbank het arrest van het hof en het rapport van [deskundige 1] anders moet uitleggen. Derhalve voert de Gemeente inhoudelijk argumenten aan waarom de rechtbank in het tussenvonnis anders had moeten oordelen. Een evidente feitelijke of juridische misslag wordt door de Gemeente echter niet naar voren gebracht. Evenmin wordt naar voren gebracht dat de beslissing berust op een onjuiste feitelijke grondslag die niet aan de belanghebbende partij is toe te rekenen. Bij gebrek daaraan ziet de rechtbank daarom geen aanleiding om terug te komen van haar beslissing over het causaal verband.
2.6.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank – samengevat – verder geoordeeld dat het beroep van de Gemeente en het Consortium op eigen schuld van [eiser] niet slaagt. De rechtbank is tot dit oordeel gekomen met toepassing van de billijkheidscorrectie. De rechtbank heeft niet overwogen dat [eiser] schadebeperkende maatregelen mocht weigeren.
2.7.
Volgens de Gemeente en het Consortium moet de rechtbank terugkomen van haar bindende eindbeslissing dat het beroep op eigen schuld niet slaagt om de volgende – samengevatte – redenen. Het achterwege blijven van een vooropname is volgens hen geen grond om schadebeperkende maatregelen te weigeren. De Gemeente en het Consortium wijzen er verder op dat [eiser] pas in 2013 heeft geklaagd over schade. Volgens de Gemeente en het Consortium zou er daarnaast tot 2013 geen schade zijn geweest en zou de schade pas daarna zijn ontstaan. Ook meent het Consortium dat de overwegingen van de rechtbank onbegrijpelijk zijn.
2.8.
De rechtbank begrijpt hetgeen dat door de Gemeente en het Consortium is aangevoerd zo dat zij het oneens zijn met de waardering van de feiten en omstandigheden in het kader van het beroep op eigen schuld. Ook hier gaat het derhalve om inhoudelijke argumenten op basis waarvan de rechtbank volgens de Gemeente en het Consortium anders had moeten oordelen. Dit betekent dat ook in dit geval een evidente feitelijke of juridische misslag niet naar voren wordt gebracht. Evenmin wordt naar voren gebracht dat de beslissing berust op een onjuiste feitelijke grondslag die niet aan de belanghebbende partij is toe te rekenen. Bij gebrek daaraan ziet de rechtbank dan ook geen reden om terug te komen van haar beslissing over het beroep op eigen schuld.
2.9.
Resumerend zal de rechtbank gelet op het voorgaande niet terugkomen op hetgeen zij in het tussenvonnis heeft geoordeeld. Dat betekent dat de rechtbank zal ingaan op hetgeen partijen hebben aangevoerd over het te gelasten deskundigenonderzoek.
Deskundigenonderzoek
2.10.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het aangekondigde deskundigenonderzoek. Dit deskundigenonderzoek wordt in dit vonnis bevolen.
2.11.
Partijen hebben zich akkoord verklaard met de benoeming van een deskundige van [adviesbureau] te Eindhoven. De rechtbank zal ing. [deskundige 2] , werkzaam bij [adviesbureau] als bouwkundig schade-expert, tot deskundige benoemen.
2.12.
Voor wat betreft de vragen aan de deskundige overweegt de rechtbank het volgende. Partijen hebben geen opmerkingen gemaakt over de door de rechtbank voorgestelde vragen 1, 2 en 6.
De rechtbank neemt de door de Gemeente voorgestelde toevoeging aan vraag 3 over, omdat met die toevoeging nader wordt gepreciseerd waardoor de door de deskundige geconstateerde schade is veroorzaakt: de ouderdom van de opstallen en/of de staat van onderhoud en/of (wijzigingen in) de constructie zelf.
Omdat de door de Gemeente voorgestelde wijziging van vraag 4 samenhangt met de inhoudelijke argumenten die zijn aangevoerd bij de beslissing op het causaal verband en de rechtbank heeft geoordeeld daarop niet terug te komen, wordt voorbijgegaan aan deze voorgestelde wijzing. Om dezelfde reden gaat de rechtbank ook voorbij aan de door [eiser] voorgestelde toevoeging aan vraag 4.
De strekking van toevoeging van het Consortium aan vraag 5 wordt overgenomen, omdat dit verduidelijkt om welke verdere schade het gaat. De toevoeging van [eiser] aan vraag 5 wordt niet overgenomen, omdat, zoals de Gemeente en het Consortium terecht aangeven, de woorden “duurzaam en structureel” verschillend kunnen worden uitgelegd.
De rechtbank heeft vraag 7 ambtshalve aangevuld, zodat in het licht van het antwoord op vraag 4 duidelijk wordt ten opzichte van welke situatie [eiser] mogelijk in een financieel betere positie komt te verkeren.
Tot slot neemt de rechtbank de aanvullende vragen van het Consortium niet over, gelet op de volharding van de eindbeslissing in het tussenvonnis en omdat een aantal van deze vragen al is ondervangen door de vragen van de rechtbank.
2.13.
In de vorige beslissing is al aangekondigd en toegelicht dat het voorschot op de kosten van de deskundige door de Gemeente en het Consortium moet worden betaald. De rechtbank blijft bij deze beslissing. Voor de volledigheid bepaalt de rechtbank nog dat de Gemeente en het Consortium ieder de helft van het voorschot moeten betalen. Het voorschot wordt (voorlopig) vastgesteld op het door de deskundige begrote bedrag zoals vermeld in de beslissing.
2.14.
De deskundige heeft de rechtbank meegedeeld dat er algemene voorwaarden van toepassing zijn die voorzien in een beperking van aansprakelijkheid. De rechtbank zal bepalen dat partijen, indien zij die voorwaarden aanvaarden, hun handtekening voor akkoord moeten plaatsen onder de algemene voorwaarden van de deskundige en het stuk aan de deskundige moeten retourneren. Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat deze aansprakelijkheidsbeperking van toepassing is op de verhouding tussen de deskundige en partijen.
2.15.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals hierna onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaraan de gevolgen verbinden die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.16.
Als een partij op verzoek van de deskundige of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige toestuurt, moet zij daarvan direct een afschrift aan de andere partijen verstrekken.
Tussentijds hoger beroep
2.17.
Het Consortium verzoekt de rechtbank, gezien haar volharding bij het tussenvonnis, te bepalen dat hoger beroep van het tussenvonnis kan worden ingesteld. Dit verzoek strekt ertoe een uitzondering te maken op de hoofdregel uit artikel 337 lid 2 Rv dat hoger beroep van een tussenvonnis slechts is toegestaan tegelijk met hoger beroep tegen het eindvonnis. Bij de beoordeling van dit verzoek moet worden betrokken of het toestaan van tussentijds hoger beroep leidt tot onredelijke vertraging van de procedure (artikel 20 lid 1 Rv).
2.18.
Volgens het Consortium moet tussentijds hoger beroep worden toegestaan, omdat het tussenvonnis een groot aantal beslissingen bevat waarover eerst in hoger beroep moet worden beslist. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om tussentijds hoger beroep toe te staan. Het openstellen van tussentijds hoger beroep zou leiden tot onredelijke vertraging, omdat de bouwkundige anders niet kan beginnen met het onderzoek. Het verzoek om tussentijds hoger beroep toe te staan, wordt dan ook afgewezen.
Iedere verdere beslissing
2.19.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige voor de beantwoording van de volgende vragen:
Waaruit bestaat de bouwkundige schade aan de opstallen van [eiser] ?
Kunt u vaststellen of die schade (ook) het gevolg is van zetting(en) in de eerste vijf jaar na de bouw en, zo ja, in hoeverre is dat het geval? Kunt u die schade concreet inzichtelijk maken?
Kunt u vaststellen of die schade (ook) het gevolg is van de ouderdom van de opstallen en/of de staat van onderhoud en/of (wijzigingen in) de constructie zelf, dus los van omgevingsfactoren en, zo ja, in hoeverre is dat het geval? Kunt u die schade concreet inzichtelijk maken?
Kunt u vaststellen of die schade (ook) het gevolg is van het feit dat door de grondwaterstijging na 2007, zoals [deskundige 1] heeft vastgesteld, de draagkracht van de fundering is verminderd en de kelder is gaan “opdrijven” en, zo ja, in hoeverre is dat het geval? Kunt u die schade concreet inzichtelijk maken?
Welke werkzaamheden zijn nodig om de in vraag 4 bedoelde schade aan de opstallen van [eiser] te herstellen en verdere schade als gevolg van de door de Gemeente en het Consortium veroorzaakte grondwaterstijging te voorkomen? Hoeveel tijd is daarmee gemoeid en wat zijn de daarmee samenhangende kosten?
Indien het noodzakelijk is om, voor het herstel van die schade, de opstallen, of een van de opstallen, van [eiser] te slopen:
a) Wat zijn de sloopkosten
b) Moet de grond van het woonperceel worden verhoogd? Zo ja, met hoeveel meter en welke kosten brengt dit met zich?
c) Wat zijn de kosten voor herbouw van dezelfde opstallen, inclusief gelijke bestrating, tuinaanleg, en afbouw- en inrichtingskosten?
d) Hoeveel tijd zal het slopen en herbouwen van de opstallen in beslag nemen?
7. Komt [eiser] , mede gezien de bouwjaren van de opstallen, na herstel in voornoemde zin in een financieel betere positie te verkeren ten opzichte van de hypothetische situatie dat de in vraag 4 bedoelde schade niet was veroorzaakt?
8. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechtbank volgens u kennis moet nemen bij de verdere beoordeling?
3.2.
benoemt tot deskundige:
ing. [deskundige 2]
[adviesbureau]
[adres]
[e-mailadres]
[telefoonnummer]
3.3.
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige toezendt,
3.4.
stelt het voorschot op de kosten van de deskundige vast op het door de deskundige begrote bedrag van € 15.246,00 inclusief 21% btw, tenzij (een van) partijen binnen twee weken na dit vonnis bij brief aan de griffier, met afschrift aan de andere partijen (die binnen twee dagen hierop kunnen reageren bij brief aan de griffier met afschrift aan de andere partijen), tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval de rechtbank op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot opnieuw zal vaststellen,
3.5.
bepaalt dat de griffier een specificatie van het voorschot en de algemene voorwaarden van de deskundige bij het afschrift van dit vonnis aan partijen meezendt,
3.6.
bepaalt dat de Gemeente en het Consortium het voorschot moeten overmaken
binnen twee wekenna de datum van de nog te ontvangen nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak,
3.7.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot,
3.8.
bepaalt dat partijen, indien zij de voorwaarden van de deskundige aanvaarden, binnen twee weken na de datum van dit vonnis hun handtekening voor akkoord moeten plaatsen onder de algemene voorwaarden van de deskundige en het stuk aan de deskundige moeten retourneren,
3.9.
bepaalt dat partijen binnen twee weken na de datum van dit vonnis het procesdossier in afschrift aan de deskundige moet toesturen,
3.10.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig instelt op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,
3.11.
bepaalt dat de deskundige, met kennisgeving aan de rechtbank, uiterlijk op 1 september 2025 met partijen een afspraak moet hebben gemaakt voor het tijdstip van het te verrichten onderzoek en bepaalt dat een verzoek tot uitstel van (het maken van de afspraak voor) het tijdstip van het te verrichten onderzoek met opgave van redenen aan de rechtbank moet worden gedaan,
3.12.
wijst de deskundige erop dat:
- de deskundige voor aanvang van het onderzoek kennis moet nemen van de Gedragscode voor gerechtelijk deskundigen in civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken én van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (beide te raadplegen op www.rechtspraak.nl),
- de deskundige het onderzoek pas begint na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot,
- de deskundige het onderzoek onmiddellijk staakt en contact opneemt met de griffier, als tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
- de deskundige bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het schriftelijk bericht vermeldt of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
- de deskundige partijen bij een onderzoek van een object ter plaatse gelegenheid moet bieden dit onderzoek bij te wonen; als slechts één partij (althans niet alle partijen) bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig is of zijn, de deskundige dit onderzoek niet mag uitvoeren, tenzij alle partijen zijn uitgenodigd om bij dat onderzoek aanwezig te zijn, en dat uit het rapport moet blijken dat hieraan is voldaan,
- als partijen bij het onderzoek van objecten ter plaatse aanwezig zijn geweest, uit het rapport moet blijken welke opmerkingen zij hebben gemaakt en welke verzoeken zij hebben gedaan, en hoe de deskundige hierop heeft gereageerd,
3.13.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige moeten verstrekken als de deskundige daarom vraagt, de deskundige toegang moeten verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid moeten geven om het onderzoek te verrichten,
3.14.
draagt de deskundige op om uiterlijk vier maanden na het schriftelijk bericht van de griffier over de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend rapport in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, met een gespecificeerde declaratie,
3.15.
wijst de deskundige erop dat:
- uit het schriftelijk rapport moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd,
- de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, waarna partijen de gelegenheid krijgen om binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden,
3.16.
bepaalt dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben om op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het conceptrapport te reageren,
3.17.
bepaalt dat de zaak op de parkeerrol komt van
woensdag 1 april 2026,
3.18.
draagt de griffier op om de zaak op een eerdere rol te plaatsen:
- als het voorschot niet binnen de daarvoor bepaalde (eventueel verlengde) termijn is ontvangen: voor akte uitlating voortprocederen van alle partijen op een termijn van twee weken of
- na ontvangst ter griffie van het rapport: voor conclusie na deskundigenbericht van [eiser] op een termijn van vier weken,
3.19.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. De Graaf, Bosters en Akdikan en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. M.W.F. Bosters op 2 juli 2025.