ECLI:NL:RBZWB:2025:4290

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
11575130 \ AZ VERZ 25-14
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • Kool
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de rechtsgeldigheid daarvan in een arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever over de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet. De werknemer, die op 6 januari 2025 in dienst trad als elektromonteur, werd op 10 januari 2025 op staande voet ontslagen. De werkgever voerde aan dat de werknemer zich niet aan de afgesproken werktijden had gehouden en onwettig afwezig was op 8 januari 2025. De werknemer verzocht de kantonrechter om een billijke vergoeding en stelde dat het ontslag niet rechtsgeldig was, omdat er geen dringende reden was en het ontslag niet onverwijld was gegeven. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 juni 2025 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat de werknemer tekort was geschoten in zijn verplichtingen. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever voldoende dringende redenen had om het ontslag te rechtvaardigen en dat het ontslag onverwijld was gegeven. Het verzoek van de werknemer om een billijke vergoeding werd afgewezen, evenals het verzoek om een schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging. De proceskosten werden toegewezen aan de werkgever, omdat de werknemer ongelijk kreeg.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer / rekestnummer: 11575130 \ AZ VERZ 25-14
Beschikking van 8 juli 2025
in de zaak van
[werknemer],
te [plaats 1] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [werknemer] ,
gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen,
tegen
[werkgever] B.V.,
te [plaats 2] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [werkgever] ,
gemachtigde: mr. B.H. Vader.

1.De procedure

1.1.
[werknemer] heeft een verzoek gedaan om onder meer een billijke vergoeding toe te kennen. [werkgever] heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 10 juni 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen en hun gemachtigden hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Vóór de mondelinge behandeling hebben partijen op 3 juni 2025 ( [werknemer] en [werkgever] ) en 5 juni 2025 ( [werknemer] ) nog aanvullende stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[werknemer] is op 6 januari 2025 in dienst getreden bij [werkgever] als elektromonteur. Het overeengekomen loon bedraagt € 2.968,00 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
2.2.
Op 10 januari 2025 is [werknemer] op staande voet ontslagen.
2.3.
Het ontslag op staande voet is schriftelijk aan [werknemer] bevestigd. Hij heeft deze brief op 17 januari 2025 ontvangen. In de ontslagbrief worden als redenen voor het ontslag aangevoerd dat [werknemer] op woensdag 8 januari 2025 onwettig afwezig was van het werk, dat hij op donderdag 9 januari 2025 het werk op eigen initiatief en zonder overleg al om 15.30 uur heeft stopgezet, dat hij op vrijdag 10 januari 2025 tijdens werkuren een uur pauze heeft genomen die hij thuis heeft doorgebracht en dat hij diezelfde dag vanuit huis een werkbon heeft gestart die hij 45 minuten heeft laten doorlopen, zonder zich te verplaatsen naar de gestarte werkzaamheden. De afgerekende uren naar de klant kloppen daardoor niet.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Kort gezegd verzoekt [werknemer] de kantonrechter om een billijke vergoeding toe te kennen en [werkgever] te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging.
3.2.
[werknemer] legt aan zijn verzoeken ten grondslag dat het op 10 januari 2025 gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, omdat een dringende reden voor het ontslag ontbreekt en het ontslag niet onverwijld gegeven is. Verder heeft [werkgever] nagelaten om hoor en wederhoor toe te passen voorafgaand aan het geven van het ontslag.
3.3.
[werkgever] voert verweer tegen de verzoeken. Zij voert daartoe – samengevat – aan dat zij vaste werktijden is overeengekomen met [werknemer] en dat [werknemer] zich daar meermaals niet aan heeft gehouden. Het ontslag en de redenen daarvoor zijn al op 10 januari 2025 met [werknemer] besproken. Hij is tijdens dat gesprek ook in de gelegenheid gesteld om te reageren, maar heeft dat niet gedaan. Voor zover een billijke vergoeding aan [werknemer] wordt toegekend, moet rekening worden gehouden met de omstandigheid dat [werknemer] al kort na het ontslag ander werk gevonden heeft.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [werkgever] [werknemer] op 10 januari 2025 op staande voet mocht ontslaan. De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. Hieronder volgt hoe de kantonrechter tot dit oordeel komt.
dringende reden
4.2.
Een ontslag op staande voet is een uiterst middel om een arbeidsovereenkomst te beëindigen en heeft grote (financiële) gevolgen voor de werknemer. Een ontslag op staande voet is daarom alleen geldig als daarvoor een dringende reden aanwezig is. Voor de werkgever worden als dringende reden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ertoe leiden dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat hij de arbeidsovereenkomst laat voortduren. Bij de beoordeling van de dringende reden moet de kantonrechter alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemen, waaronder de aard en de ernst van de dringende reden en de duur van het dienstverband.
4.3.
Het staat vast dat [werknemer] op 8 januari 2025 niet op het werk is verschenen. Hij was naar eigen zeggen echter niet onwettig afwezig. Nadat [werknemer] zich verslapen had, heeft hij telefonisch contact opgenomen met [werkgever] . Daarop hebben partijen volgens [werknemer] afgesproken dat hij een verlofdag op zou nemen. De kantonrechter kan niet vaststellen dat deze dag daadwerkelijk is verlopen zoals [werknemer] heeft verklaard, nu [werkgever] een andere lezing heeft van de gebeurtenissen. Hoe dan ook is [werknemer] naar het oordeel van de kantonrechter tekortgeschoten in zijn verplichtingen als werknemer, doordat hij ’s ochtends niet op zijn werk is verschenen.
4.4.
In artikel 5 lid 2 van de arbeidsovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat [werknemer] zijn werkzaamheden uitvoert op maandag tot en met vrijdag van 7.30 tot 16.30 uur. Uit de door [werkgever] overgelegde GPS-trackinggegevens van de bedrijfswagen blijkt dat [werknemer] op 9 januari 2025 ruim vóór 16.30 uur van het werk is weggegaan (om 15.06 uur). Uit de verklaring van [werkgever] ter zitting maakt de kantonrechter op dat zij het [werknemer] met name kwalijk neemt dat hij dit zonder overleg heeft gedaan. Dit is naar het oordeel van de kantonrechter niet zoals het hoort en niet zoals van een goed werknemer mag worden verwacht. Ook hierin is [werknemer] als werknemer dus tekortgeschoten.
4.5.
[werknemer] erkent dat hij op 10 januari 2025 thuis heeft gepauzeerd. Door [werkgever] is niet weersproken dat thuis pauzeren is toegestaan indien de werklocatie dichtbij huis ligt. In dit geval was de afstand tussen de werklocatie en de standplaats echter korter dan de afstand tussen de werklocatie en de woning van [werknemer] . Hiermee heeft [werknemer] de gemaakte afspraken overtreden.
4.6.
Verder verwijt [werkgever] [werknemer] dat hij op 10 januari 2025 thuis een werkbon heeft gestart en deze vervolgens 45 minuten heeft laten doorlopen zonder aan het werk te zijn geweest. Dit feit kan niet worden vastgesteld, nu [werkgever] op de mondelinge behandeling desgevraagd niet in staat is gebleken op het overzicht van de GPS-trackinggegevens aan te wijzen van wanneer tot wanneer dit was.
4.7.
Slechts een deel van het feitencomplex dat door [werkgever] als dringende reden voor het ontslag op staande voet aan [werknemer] is medegedeeld kan in rechte worden vastgesteld. De Hoge Raad stelt in dat geval aanvullende voorwaarden aan het ontslag op staande voet (HR 16 juni 2006,
NJ2006, 340 en HR 1 september 2006,
JAR2006/228). Aan deze voorwaarden wordt voldaan. Uit de ontslagbrief die [werknemer] op 17 januari 2025 heeft ontvangen blijkt dat [werkgever] de aangevoerde feiten zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bekeken als dringende reden voor ontslag op staande voet beschouwt. Dit was dus duidelijk voor [werknemer] .
4.8.
De gedragingen die [werkgever] aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd, hebben plaatsgevonden binnen de eerste vijf dagen van het dienstverband van [werknemer] . Daar komt bij dat [werknemer] in die vijf dagen niet één keer op tijd, dus om 7.30 uur, op het werk is verschenen. Dit blijkt uit de GPS-trackinggegevens, die [werknemer] niet heeft weersproken. Onder deze omstandigheden kan redelijkerwijs niet van [werkgever] worden verlangd dat zij de arbeidsovereenkomst nog langer laat voortduren. Daarmee is sprake van een dringende reden die kan leiden tot een rechtsgeldig ontslag op staande voet.
onverwijldheid
4.9.
Daarnaast dient een ontslag op staande voet onverwijld te worden gegeven. Dit betekent dat de werkgever, [werkgever] in dit geval, direct na het bewuste incident of de verwijtbare gedraging(en) moet overgaan tot ontslag op staande voet.
4.10.
Op de mondelinge behandeling heeft [werknemer] erkend dat [werkgever] al tijdens het gesprek op 10 januari 2025 aan hem heeft medegedeeld dat hij op staande voet werd ontslagen en wat de redenen daarvoor waren. Die redenen komen overeen met de redenen die in de ontslagbrief zijn vermeld. Daarmee is het ontslag, anders dan [werknemer] in eerste instantie heeft betoogd, onverwijld gegeven.
hoor en wederhoor
4.11.
Los van het feit dat het toepassen van hoor en wederhoor geen vereiste is voor het rechtsgeldig geven van ontslag op staande voet, heeft [werknemer] op de mondelinge behandeling erkend dat hij op 10 januari 2025 door [werkgever] in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de voor het ontslag aangevoerde redenen. Van die mogelijkheid heeft hij echter geen gebruik gemaakt, omdat hij daarvoor naar eigen zeggen te verrast en ontdaan was. Dit argument van [werknemer] snijdt dus geen hout.
afwijzen verzoeken
4.12.
Gelet op het voorgaande wordt het verzoek van [werknemer] tot toekenning van een billijke vergoeding afgewezen, evenals het verzoek om [werkgever] te veroordelen tot het betalen van een gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging.
proceskosten
4.13.
De proceskosten komen voor rekening van [werknemer] , omdat [werknemer] ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [werkgever] worden vastgesteld op € 1.221,00 (€ 1.086,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de verzoeken af;
5.2.
veroordeelt [werknemer] in de proceskosten, waarbij de kosten van [werkgever] zijn vastgesteld op € 1.221,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [werknemer] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend.
Deze beschikking is gegeven door mr. Kool en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2025.