ECLI:NL:RBZWB:2025:4291

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
24/3959 WMO15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de aanvraag voor een elektrische rolstoel op grond van de Wmo 2015

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 juli 2025, wordt de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een elektrische rolstoel en plateaulift op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. B. Blanckenburg, is het niet eens met de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, dat zijn aanvraag op 27 september 2023 is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 11 juni 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van het college.

De rechtbank oordeelt dat het college op goede gronden de aanvraag heeft afgewezen. Er is geen medische verklaring voor de klachten van eiser, en het college heeft vastgesteld dat eiser met de reeds toegekende voorzieningen, waaronder een handbewogen rolstoel en deeltaxi, in aanvaardbare mate kan participeren in de maatschappij. De rechtbank wijst het verzoek van eiser om een deskundige te benoemen af, omdat er geen sprake is van een schending van het beginsel van equality of arms. Eiser heeft ook een beroep gedaan op de hardheidsclausule, maar de rechtbank oordeelt dat dit beroep niet slaagt, omdat niet is aangetoond dat de afwijzing van de elektrische rolstoel leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

De rechtbank concludeert dat het besluit van het college standhoudt en verklaart het beroep van eiser ongegrond. Het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag voor de plateaulift wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen procesbelang meer heeft. De rechtbank veroordeelt het college tot betaling van de proceskosten van eiser en het vergoeden van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3959 WMO15

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. B. Blanckenburg),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, (het college), verweerder,
(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser om voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college op goede gronden eisers aanvraag heeft afgewezen. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een elektrische rolstoel en een plateaulift. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 27 september 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 maart 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van die aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [persoon] ( [stichting] ) en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3.1.
Met de besluiten van 30 september 2021 en 5 oktober 2021 heeft het college aan eiser een deeltaxipas en een handbewogen rolstoel toegekend. Daarnaast heeft eiser sinds eind november 2022 een verhuisurgentie voor een nultredenwoning.
3.2.
Op 2 mei 2023 heeft eiser verzocht om in aanmerking te worden gebracht voor een elektrische rolstoel en plateaulift.
3.3.
Het college heeft advies ingewonnen bij JPH Consult. Medisch adviseur/arts [medisch adviseur] heeft op 27 juli 2023 gerapporteerd dat uit de door hem opgevraagde en door eiser met hem gedeelde medische informatie geen medische verklaring blijkt voor eisers klachten. Zowel bij onderzoek in het land van herkomst als in Amsterdam is er aanvullend onderzoek verricht en geen verklaring gevonden voor de klachten die eiser ervaart. Er is mogelijk sprake van een functionele stoornis. Hiervoor zou eiser behandeling kunnen krijgen. [medisch adviseur] concludeert dat er van uit medisch oogpunt geen verklaring dan wel noodzaak is voor een rolstoel.
3.4.
Met het primaire besluit van 27 september 2023 heeft het college geweigerd aan eiser de maatwerkvoorzieningen – een elektrische rolstoel en een plateaulift – te verstrekken. Het college stelt dat tijdens onderzoek is vastgesteld dat eiser beperkingen ervaart waardoor hij rolstoelgebonden functioneert. Om die reden is eiser gecompenseerd met een handbewogen rolstoel. Om de aard, ernst en prognose van eisers beperkingen te verduidelijken heeft het college medisch advies bij JPH Consult gevraagd. Uit dit advies blijkt dat er op dit moment geen medische verklaring is voor eisers (loop)beperkingen. Voor mogelijke verklaringen moet nog nadere diagnostiek en behandeling plaatsvinden. De verwachting is dat eiser zijn ervaren beperkingen kan verminderen door diagnose en behandeling.
Uit onderzoek is verder gebleken dat er bij eiser geen sprake is van grote spierzwakte van de bovenste extremiteiten. Volgens het college kan eiser met de reeds toegekende voorzieningen in aanvaardbare mate participeren en is een elektrische rolstoel niet noodzakelijk.
Met betrekking tot de plateaulift stelt het college dat er bij eiser geen beperkingen konden worden vastgesteld op basis waarvan het belopen van de trap naar eisers woning een probleem is en kan hij het probleem op eigen kracht oplossen door diagnose en behandeling. Ondanks dat er geen noodzaak bestaat heeft het college eerder op basis van het feitelijk rolstoelgebonden functioneren een verhuisurgentie toegekend voor verhuizing naar een nultredenwoning. Verhuizing zou eisers probleem in voldoende mate oplossen en is de goedkoopste passende oplossing.
3.5.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
3.6.
Met het bestreden besluit van 14 maart 2023 heeft het college dit bezwaar ongegrond verklaard.
Toetsingskader
4. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroep
5. Eiser stelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Het college is uitgegaan van onjuiste feiten. Volgens eiser zijn zijn medische beperkingen evident zodanig ernstig dat onnavolgbaar is dat het college de conclusie trekt dat voor die beperkingen geen medische verklaring is. Dit is bovendien niet te rijmen met de aan hem toegekende verhuisurgentie. Eiser verzoekt de rechtbank in het kader van equality of arms om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Tot slot doet eiser wederom een beroep op de hardheidsclausule.
Oordeel van de rechtbank
6.1.
Voorafgaande aan de zitting heeft het college de rechtbank bericht dat eiser is verhuisd naar een nultredenwoning. Naar aanleiding van vragen van de rechtbank heeft eiser in het e-mailbericht van 30 april 2025 en op zitting bevestigd dat hij is verhuisd naar een gelijkvloerse woning. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser dan ook geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van de afwijzing van zijn aanvraag voor zover het de plateaulift betreft. Gemachtigde van eiser heeft dit ook bevestigd. Over die afwijzing zal de rechtbank dan ook niet oordelen.
6.2.
De vraag die de rechtbank derhalve uitsluitend moet beantwoorden is of het college op goede gronden geweigerd heeft aan eiser een elektrische rolstolstoel te verstrekken.
De rechtbank leest daarbij de beroepsgronden welwillend als (ook) te zijn gericht tegen de afwijzing van een elektrische rolstoel. Uit de beroepsgronden noch de bezwaargronden blijken namelijk expliciete gronden tegen die afwijzing. Alleen tijdens de hoorzitting is de elektrische rolstoel (summier) aan de orde geweest. Pas na vragen van de rechtbank geeft gemachtigde van eiser aan dat het beroep zich ook richt tegen de afwijzing van een elektrische rolstoel.
6.3.
Het college heeft ter zitting gesteld dat door de medisch adviseur is geconcludeerd dat er vanuit medisch oogpunt geen verklaring is voor eisers klachten dan wel noodzaak voor een (elektrische) rolstoel.
Verder is uit onderzoek gebleken dat er bij eiser geen sprake is van grote spierzwakte van de bovenste extremiteit, gelet op de manier waarop eiser de trap nam naar zijn vorige woning. Eiser kan zich binnen- en buitenshuis verplaatsen in zijn rolstoel en zijn bestemmingen hoepelend met de rolstoel bereiken of met de deeltaxi. Volgens het college kan eiser in aanvaardbare mate participeren met de reeds toegekende voorzieningen en is een elektrische rolstoel niet noodzakelijk.
6.4.
De rechtbank acht deze motivering voor afwijzing van een elektrische rolstoel afdoende. De rechtbank betrekt hierbij dat zij uit hetgeen eiser tijdens de hoorzitting bij het college heeft aangegeven en zijn antwoorden op zitting afleidt dat eisers wens om een elektrische rolstoel met name is gelegen in het feit dat de handbewogen rolstoel vaak kapot is/veel lekke banden heeft. Eiser heeft wel gesteld dat zijn klachten zijn onderschat en dat die ernstig zijn, maar niet gesteld dat hij om die reden/medische redenen geen gebruik (meer) kan maken van de handbewogen rolstoel en is aangewezen op een elektrische. Dat is ook niet gebleken; dat een handbewogen rolstoel om medische redenen niet (meer) voldoet. Het college heeft geconstateerd dat eiser op afspraken is verschenen en met zijn handbewogen rolstoel het gemeentehuis – binnen het half uur – heeft kunnen bereiken. Niet gebleken is verder dat eiser met de reeds toegekende voorzieningen, een handbewogen rolstoel en deeltaxi, niet in een aanvaardbare mate maatschappelijk kan participeren.
6.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een zorgvuldige besluitvorming van het college en bestaat er geen twijfel aan de juistheid van de beoordeling. Er is geen reden om aan te nemen dat eiser onvoldoende gelegenheid heeft gehad zijn standpunt te onderbouwen met (nadere) medische gegevens en daarmee het standpunt van de medisch adviseur en het college te weerleggen of dat medische informatie ontbreekt. Eiser heeft bij de medisch adviseur medisch informatie verstrekt, die de adviseur heeft betrokken bij zijn beoordeling. Van een situatie als bedoeld in het arrest Korošec en van een schending van het beginsel van equality of arms is dan ook geen sprake. Het verzoek van eiser om een deskundige te benoemen wordt daarom afgewezen. De vraag of eiser financieel in staat is een contraexpertise te laten opstellen, kan daarom buiten beschouwing blijven.
Hardheidsclausule
6.6.
Op grond van artikel 11.1 van de Verordening kan het college in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van hetgeen in deze verordening is bepaald, voor zover toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
6.7.
In het bestreden besluit is het college niet ingegaan op eisers beroep op de hardheidsclausule, terwijl hij dat in bezwaar wel heeft aangevoerd. Het college is daarop wel in gegaan in het verweerschrift in bezwaar van 8 januari 2024. In het bestreden besluit wordt echter niet verwezen naar dat verweerschrift en dat is ook niet ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit. In de brief van 14 juni 2024 geeft het college aan dat het verweerschrift mogelijk ook niet met het bestreden besluit is meegezonden. Het bestreden besluit leidt daarmee naar het oordeel van de rechtbank aan een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet echter aanleiding dit gebrek te passeren met artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
6.8.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep op de hardheidsclausule niet. Gemachtigde van eiser heeft op zitting niet kunnen aangeven van welke bepaling in de verordening met toepassing van de hardheidsclausule zou moeten worden afgeweken. Daarbij heeft eiser het beroep op de hardheidsclausule in bezwaar alleen gerelateerd aan de afwijzing van de plateaulift en niet aan de elektrische rolstoel. Gesteld noch gebleken is dat weigering een elektrische rolstoel te verstrekken vanwege bijzondere omstandigheden leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor eiser.

Conclusie en gevolgen

7.1.
De rechtbank komt tot de slotsom dat het besluit van het college, waarbij eisers aanvraag om een elektrische rolstoel is afgewezen, standhoudt. Het beroep daartegen is daarom ongegrond.
Het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag om een plateaulift is niet-ontvankelijk, vanwege het komen te ontbreken van procesbelang.
7.2.
Vanwege het gebrek in het bestreden besluit ziet de rechtbank aanleiding het college te veroordelen in eisers proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Ook moet het college het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 51,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de weigering een plateaulift te verstrekken niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de weigering een elektrische rolstoel te verstrekken ongegrond;
- bepaalt dat het college aan eiser het griffierecht van € 51,- vergoedt;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.H. van der Linden, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 8 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Artikel 1.1.1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
– maatschappelijke ondersteuning:
1°. bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,
2°. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,
3°. bieden van beschermd wonen en opvang;
– maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:
1°. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,
2°. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,
3°. ten behoeve van beschermd wonen en opvang;
– participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;
Artikel 2.3.1
Het college draagt er zorg voor dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
Artikel 2.3.2
1. Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
4. Het college onderzoekt:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
Artikel 2.3.5
3. Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Breda houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning
Artikel 3.1 Algemeen
1. Een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Breda kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet:
a. op eigen kracht;
b. met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen;
c. met gebruikelijke hulp;
d. met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; dan wel
e. met gebruikmaking van algemene voorzieningen;
kan verminderen of wegnemen.
Artikel 3.3 Criteria maatwerkvoorzieningen algemeen
1. Er bestaat slechts aanspraak op een maatwerkvoorziening voor zover deze:
a. noodzakelijk is om de cliënt in staat te stellen tot zelfredzaamheid of participatie met het oog op het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven;
b. als goedkoopst passende bijdrage is aan te merken;
c. in overwegende mate op de cliënt is gericht.
Artikel 11.1 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van hetgeen in deze verordening is bepaald, voor zover toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.