ECLI:NL:RBZWB:2025:430

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
C/02/429486 / JE RK 24-2186
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen wegens ernstige ontwikkelingsbedreiging binnen het gezin

Op 7 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van vier minderjarigen, die ernstige ontwikkelingsbedreigingen ondervinden binnen hun gezin. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarigen onder toezicht te stellen van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering voor de duur van een jaar. De ouders, die in 1996 zijn gehuwd en in 2006 naar het buitenland zijn geëmigreerd, zijn in 2015 gescheiden. De minderjarigen zijn in het buitenland geboren en hebben de Nederlandse nationaliteit. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende in staat zijn om het gezag uit te oefenen en sturing te geven aan de minderjarigen, die kampen met diverse problemen zoals schoolverzuim, hygiëneproblemen en emotionele moeilijkheden. De vader heeft gezondheidsproblemen en de moeder is op afstand betrokken. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders niet in staat zijn om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen en dat er een regievoerder nodig is om de noodzakelijke hulpverlening in te zetten. De kinderrechter heeft besloten de minderjarigen onder toezicht te stellen voor een periode van twaalf maanden, met de mogelijkheid van verlenging, en heeft de GI verzocht om snel passende hulpverlening te bieden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/429486 / JE RK 24-2186
Datum uitspraak: 7 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2007 in [geboorteplaats 1] ( [land] ),
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2008 in [geboorteplaats 1] ( [land] ),
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2010 in [geboorteplaats 1] ( [land] ),
hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
[minderjarige 4], geboren op [geboortedag 4] 2012 in [geboorteplaats 2] ( [land] ),
hierna te noemen: [minderjarige 4] ,
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] worden hierna gezamenlijk genoemd:
de minderjarigen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de moeder,
[de vader],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de vader.
De kinderrechter merkt als informant aan:
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 2 december 2024, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- het bericht van de Raad van 12 december 2024, inhoudende het verzoek aan de rechtbank om de zaak met spoed te behandelen.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op
7 januari 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de vader;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
Volledigheidshalve merkt de kinderrechter op dat de vader telefonisch bij de mondelinge behandeling aanwezig was en is gehoord. De vader was vanwege zijn gezondheid niet in staat om in persoon te verschijnen.
1.3.
Hoewel daartoe correct opgeroepen is de moeder, zonder kennisgeving vooraf, niet bij de mondelinge behandeling verschenen. De kinderrechter heeft daarop besloten de mondelinge behandeling voort te zetten in afwezigheid van de moeder.
1.4.
De minderjarigen zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd ‘kindgesprek’. Enkel [minderjarige 3] heeft hiervan gebruikt gemaakt op 6 januari 2025. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 3] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn in 1996 in Nederland gehuwd.
2.2.
De ouders zijn in 2006 naar [land] geëmigreerd.
2.3.
De minderjarigen zijn gedurende het huwelijk van de ouders in [land] geboren.
2.4.
Zowel de ouders als de minderjarigen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.5.
In 2014 zijn de ouders met de minderjarigen teruggekeerd naar Nederland.
2.6.
In 2015 zijn de ouders in Nederland gescheiden. De echtscheiding is op [datum] 2025 ingeschreven in het register van de burgerlijke stand.
2.7.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.8.
De minderjarigen wonen bij de vader.
2.9.
[minderjarige 4] en [minderjarige 3] verblijven van zondagavond tot vrijdag bij de [locatie 1] van [jeugdzorg] .

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de minderjarigen onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek voert de Raad, samengevat, aan dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Zij lopen in hun huidige leef- en opvoedomgeving achterstanden op in hun cognitieve, sociale en emotionele ontwikkeling. De Raad ziet dat het gezin erg aan elkaar is gehecht, maar maakt zich zorgen om de veelheid aan problemen die er spelen binnen het gezin. De vader kampt met behoorlijke gezondheidsproblemen. Hij wordt daarnaast overvraagd in de opvoeding en is momenteel niet in staat om de regie te pakken en zijn gezag uit te oefenen. Hij legt te veel verantwoordelijkheid bij de minderjarigen neer. Het ontbreekt daardoor aan structuur en regelmaat in het gezin. Er is bij de minderjarigen veel sprake van verzuim van school en werk. Er zijn tevens zorgen geuit over de gezonde voeding en hygiëne van de minderjarigen. Het huis van de vader is sterk vervuild en de minderjarigen douchen nauwelijks en verzorgen zichzelf slecht. De minderjarigen vertonen daarnaast diverse kind-eigenproblematiek. [minderjarige 4] verblijft doordeweeks bij [locatie 1]. Zij loopt met regelmaat weg en gaat niet of nauwelijks naar school. [minderjarige 4] doet aan zelfbeschadiging en heeft last van hechtingsproblematiek en PTSS. [minderjarige 3] verblijft eveneens doordeweeks bij [locatie 1] en gaat met regelmaat niet naar school. [minderjarige 3] heeft last van hechtingsproblematiek, PTSS en een hoge mate van depressieve gevoelens. [minderjarige 2] woont volledig bij haar vader en voelt zich verantwoordelijk voor hem en het gezin. De vader doet ook een groot beroep op [minderjarige 2] . [minderjarige 2] vindt het lastig om haar vader alleen te laten en gaat hierdoor niet tot nauwelijks naar school. [minderjarige 1] woont eveneens volledig bij zijn vader. [minderjarige 1] zit in zijn transitieproces naar een jongen. De vader lijkt onvoldoende te begrijpen wat de behoeftes van [minderjarige 1] hierin zijn. [minderjarige 1] wordt begeleid en werkt bij [non-profitorganisatie]. Desondanks is ook [minderjarige 1] met regelmaat afwezig van zijn werk. De rol van de moeder in deze is op afstand. Ze probeert haar bijdrage te leveren maar het contact tussen de moeder en de minderjarigen verloopt niet soepel.
De ouders zijn op dit moment onvoldoende in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging bij de minderjarigen weg te nemen en hulpverlening te accepteren. De moeder woont op afstand en stelt zich terughoudend op. Haar invloed op de opvoeding van de minderjarigen is gering. De vader is overvraagd en kan zijn gezag onvoldoende laten gelden. Zijn gezondheidsproblemen spelen hierin een grote rol. De Raad ziet dat de vader de wil heeft om mee te werken aan hulpverlening, maar het ontbreekt hem aan energie en mogelijkheden om tot concrete constructieve acties over te gaan. De vele hulpverlening in het vrijwillig kader heeft niet geleid tot een duurzame verbetering van de leef- en opvoedomgeving van de minderjarigen. De inzet van de middelen in het vrijwillig kader lijkt te zijn uitgeput.
Gelet op bovenstaande acht de Raad een ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar noodzakelijk. Het is van belang dat de GI toezicht en regie gaat voeren. Voor [minderjarige 4] en [minderjarige 3] is het belangrijk dat de uitgezette behandeltrajecten doorgang vinden en de optie van een plaatsing bij een gezinshuis verder wordt uitgezocht. Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is het van belang dat zij gaan werken aan hun zelfstandigheid in de vorm van een opleiding en kamertraining voor [minderjarige 2] en beschermd wonen voor [minderjarige 1] . Daarnaast hoopt de Raad dat er, wellicht door middel van een Wmo-indicatie, huishoudelijke hulp ingezet kan worden voor de vader. De Raad heeft de verwachting dat de ouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen binnen een aanvaardbare termijn weer zelf kunnen dragen.
4.2.
De vader heeft aangegeven dat hij het fysiek erg zwaar heeft. Hij heeft recent een Tia gehad en kampt nog steeds met de gevolgen daarvan. De vader wil graag hulpverlening en is het daarom eens met het verzoek van de GI. Hij is het echter niet eens met een eventuele plaatsing van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in een gezinshuis, omdat er tegen hem is gezegd dat hij hen dan niet meer zal zien tot hun meerderjarigheid. De vader heeft tot slot aangegeven dat hij wenst dat de moeder ook meer een aandeel in de zorg en opvoeding van de minderjarigen zou vervullen en dat zij uitvoering gaat geven aan de omgangsregeling die door de rechter is vastgesteld.
4.3.
De GI staat achter het verzoek van de Raad. Het is voor de GI duidelijk dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Er spelen veel problemen binnen het gezin en de GI hoopt zo snel mogelijk passende hulpverlening in te kunnen zetten. De GI hoopt dat zij [minderjarige 1] tijdig de passende hulpverlening kunnen bieden nu hij over een paar maanden al achttien jaar wordt. Daarnaast vraag de GI zich af of zij huishoudelijke hulp voor de vader in kan zetten, omdat deze aanmelding via Crossroads zal verlopen en Crossroads daarvoor zelf een inhoudelijke toets uitvoert. Indien Crossroads de hulpverlening niet passend acht, zal deze niet tot stand komen. De GI deelt tot slot mee dat de twee vertegenwoordigers op zitting ook de gezinsvoogden zullen worden.

5.De beoordeling

Internationaal privaatrecht
5.1.
Aangezien de minderjarigen in het buitenland zijn geboren, draagt deze zaak een internationaal karakter. Gelet op deze internationale aspecten dient de kinderrechter eerst vast te stellen of zij bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek van de Raad.
5.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 7 lid 1 van de Brussel II-ter Verordening (nr. 2019/1111) zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Omdat de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, is de Nederlandse rechter internationaal bevoegd om kennis te nemen van het verzoek tot ondertoezichtstelling.
5.3.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is op het verzoek te beslissen, zal op grond van het bepaalde in artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op de verzoeken toegepast worden.
Inhoudelijke beoordeling
5.4.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.5.
De kinderrechter is met de Raad van oordeel dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Uit de ingediende stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat er sprake is van een veelheid aan problemen binnen het gezin. De vader kampt met gezondheidsproblemen waardoor hij het fysiek erg zwaar heeft. Hij wordt overvraagd in de opvoeding en is momenteel niet in staat om afdoende uitoefening te geven aan zijn gezag. De vader legt te veel verantwoordelijkheid bij de minderjarigen neer en er is geen structuur en regelmaat binnen het gezin. Het baart de kinderrechter zorgen dat de minderjarigen voor elkaar en zichzelf moeten zorgen. De minderjarigen gaan regelmatig niet naar school of werk en er bestaan zorgen over hun hygiëne en voeding. Het huis van de vader is sterk vervuild en de minderjarigen verzorgen zichzelf slecht. Daarnaast vertonen de minderjarigen diverse kind-eigenproblematiek. [minderjarige 4] is gediagnosticeerd met hechtingsproblematiek en PTSS. Zij doet zichzelf pijn en loopt regelmatig weg bij [locatie 1]. [minderjarige 3] is eveneens gediagnosticeerd met hechtingsproblematiek en PTSS en vertoont daarnaast hoge mate van depressieve gevoelens. [minderjarige 2] voelt zich verantwoordelijk voor het gezin. De vader doet een groot beroep op [minderjarige 2] en zij vindt het moeilijk om haar vader alleen te laten. [minderjarige 1] zit in zijn transitieproces naar een jongen. [minderjarige 1] wordt begeleid en werkt bij [non-profitorganisatie]. Desondanks is ook [minderjarige 1] met regelmaat afwezig van zijn werk.
5.6.
De kinderrechter ziet op grond van de stukken en hetgeen besproken is tijdens de mondelinge behandeling dat het de ouders niet lukt om de ontwikkelingsbedreiging bij de minderjarigen weg te nemen. Het lukt hen niet om voldoende gezag uit te oefenen en sturing te geven aan de minderjarigen. De moeder is op afstand betrokken bij de minderjarigen. Zij stelt zich terughoudend op en heeft een geringe invloed op de opvoeding van de minderjarigen. De kinderrechter ziet verder dat de vader wel de wil heeft om mee te werken aan hulpverlening, maar dat hij vanwege zijn gezondheid onvoldoende in staat is om tot acties over te gaan die leiden tot een duurzame oplossing en verbetering. Er is een regievoerder nodig binnen het gezin die de vader kan begeleiden en de noodzakelijke hulpverlening in kan zetten. De kinderrechter overweegt dat de inzet van hulpverlening in het vrijwillig kader niet afdoende is gebleken om de situatie rondom de minderjarigen te stabiliseren. De hoeveelheid problematiek binnen dit gezin overschrijdt de mogelijkheden die hulpverlening in het vrijwillig kader nog kan bieden.
5.7.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] onder toezicht stellen van de GI voor de duur van twaalf maanden. De kinderrechter acht deze
termijn passend en neemt daarbij in aanmerking dat langdurige inzet van hulpverlening nodig zal zijn. Daarnaast heeft de GI tijd nodig om de hoeveelheid problematiek in kaart te brengen en te zoeken naar passende hulpverlening. De kinderrechter zal [minderjarige 1] onder toezicht stellen van de GI tot aan zijn meerderjarigheid, zijnde tot [geboortedag 1] 2025. De kinderrechter verzoekt de GI voortvarend aan de slag te gaan met de hulpverlening voor [minderjarige 1] omdat de GI slechts beperkt de tijd heeft. In haar overweging neemt de kinderrechter ook mee dat de vader heeft aangegeven de ondertoezichtstelling te ondersteunen.
5.8.
De doelen waaraan binnen de ondertoezichtstelling moet worden gewerkt zijn:
  • hulp in de huishouding en thuiszorg voor vader ondermeer door het inzetten van een professioneel schoonmaakbedrijf;
  • [minderjarige 1] ; continuering van de begeleiding van [organisatie] en werken bij [non-profitorganisatie]. [minderjarige 1] is aangemeld bij een beschermd wonen project en wordt begeleid in het zelfstandig worden;
  • [minderjarige 2] is aangemeld voor kamertraining bij Sterk huis en start bij [locatie 2] in februari 2025;
  • [minderjarige 3] ; individuele (trauma) behandeling (advies PO-onderzoek);
  • [minderjarige 4] ; passend voortgezet onderwijs n.a.v. van de resultaten van het PO-onderzoek. Individuele (trauma) behandeling en PMT op school (advies PO- onderzoek).
Aan de door de Raad opgestelde doelen voegt de kinderrechter toe:
- onderzocht dient te worden hoe het contact tussen de moeder en de minderjarigen is en wat de minderjarigen nodig hebben om het contact met de moeder indien nodig te herstellen althans te verbeteren.
5.9.
Naar aanleiding van een opmerking van de vader over de mogelijke plaatsing in een gezinshuis van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] merkt de kinderrechter nog het volgende op. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader geen goed beeld heeft van een mogelijke plaatsing van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in een gezinshuis. Hij is bang dat hij ze dan niet meer mag zien totdat ze achttien zijn. Dit zou tegen hem zijn gezegd. Hij is hier dan ook fel tegen. Uiteraard is het niet zo dat de vader de minderjarigen in het geval van een uithuisplaatsing niet meer zou mogen zien. De kinderrechter acht het gelet op het vorenstaande wel raadzaam als de GI hierover met de vader (en de moeder) een gesprek aangaat om eventuele misverstanden uit de wereld te helpen.
5.10.
Verder merkt de kinderrechter nog het volgende op. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij niet weet of zij huishoudelijke hulp voor vader kan inzetten, omdat de aanmelding daarvoor via Crossroads zal verlopen en Crossroads zelf een inhoudelijke toets uitvoert. De kinderrechter wil benadrukken dat de GI als gecertificeerde instelling een wettelijke taak heeft ten aanzien van de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Dat betekent dat de GI onder andere regie voert en hulpverleningslijnen uitzet en dat deze de bevoegdheid heeft om hierover beslissingen te nemen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat Crossroads deze hulpverleningslijnen kennelijk inhoudelijk toetst. Als Crossroads de door de GI beoogde hulpverlening niet passend acht, dan komt deze niet tot stand. Het is de kinderrechter niet duidelijk waar Crossroads deze formele bevoegdheid op baseert. Daarbij lijkt het alsof Crossroads zonder juridische grondslag een deel van de wettelijke taak van de GI overneemt. Anders dan de inzet door de GI onttrekt het handelen door Crossroads zich bovendien aan het zicht van de kinderrechter. De kinderrechter wenst te benadrukken dat de inhoudelijke toets welke hulpverlening passend is gezien het kader van de ondertoezichtstelling bij de GI ligt en niet bij Crossroads.
5.11.
De kinderrechter verklaart haar beslissing tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
5.12.
Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissing

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering met ingang van 7 januari 2025 tot 7 januari 2026;
6.2.
stelt [minderjarige 1] onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering met ingang van 7 januari 2025 tot aan zijn meerderjarigheid, te weten [geboortedag 1] 2025.
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2025 door mr. Jansen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van der Linde als griffier, en op schrift gesteld op 17 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.