ECLI:NL:RBZWB:2025:4302

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
C/02/428107 / HA ZA 24-607 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • J. Goedegebuur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg overeenkomst aanneming van werk: regieovereenkomst of vaste aanneemsom?

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juli 2025, staat de uitleg van een overeenkomst van aanneming van werk centraal. Eiseres, WONING OP MAAT B.V., heeft een vordering ingesteld tegen de opdrachtgevers, de heer [opdrachtgever 1] en mevrouw [opdrachtgever 2], wegens onbetaalde facturen. De rechtbank moet beoordelen of er sprake is van een regieovereenkomst of een vaste aanneemsom. De feiten tonen aan dat de opdrachtgevers WOM hebben benaderd voor renovatiewerkzaamheden aan hun woning, waarbij verschillende offertes zijn uitgebracht. De rechtbank concludeert dat de verklaringen en gedragingen van partijen wijzen op een regieovereenkomst, waarbij de opdrachtgever de vrijheid had om zelf werkzaamheden uit te voeren. De rechtbank wijst de vorderingen van WOM toe, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, en wijst de reconventionele vorderingen van de opdrachtgevers af. De proceskosten worden toegewezen aan WOM, die in het gelijk is gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/428107 / HA ZA 24-607
Vonnis van 9 juli 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WONING OP MAAT B.V.,
gevestigd te Raamsdonksveer,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. D.B. Dubach te 's-Hertogenbosch,
tegen

1.[opdrachtgever 1] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[opdrachtgever 2],
wonende te [plaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. Y.J.H. van Griensven te Breda.
Eiseres zal hierna WOM worden genoemd. Gedaagden zullen hierna de heer [opdrachtgever 1] en mevrouw [opdrachtgever 2] worden genoemd en gezamenlijk worden aangeduid als [de opdrachtgever]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 januari 2025 en de daarin genoemde stukken,
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties 25 en 26 van WOM,
  • de akte wijziging (aanvulling) grondslag van eis tevens houdende overlegging producties 27 tot en met 32 van WOM,
  • de akte houdende overlegging producties 33 tot en met 39 van WOM,
  • de mondelinge behandeling gehouden op 11 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
  • de spreekaantekeningen van WOM,
  • de spreekaantekeningen van [de opdrachtgever]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eind 2023 heeft [de opdrachtgever] WOM benaderd om hun nieuw gekochte woning te renoveren en uit te breiden. WOM heeft een ontwerp gemaakt en op basis daarvan op 19 december 2023 een eerste offerte met bestek opgesteld waarin een aanneemsom van € 320.029,69 inclusief btw was opgenomen [1] . Deze offerte heeft [de opdrachtgever] niet aanvaard, mede doordat zij onderdelen van het werk zelf goedkoper kon (laten) uitvoeren.
WOM heeft vervolgens op 25 januari 2024 een tweede (uitgeklede) offerte met bestek opgesteld waarin een aanneemsom van € 130.591,50 inclusief btw is vermeld [2] . Verder staat in deze offerte opgenomen dat 10% voor aanvang van de werkzaamheden moet zijn betaald en dat de rest wekelijks op basis van vorderingen van de werkzaamheden wordt gefactureerd. Ook is vermeld dat telkens binnen 14 dagen na factuurdatum moet worden betaald.
2.2.
Op 31 januari 2024 heeft WOM een aanbetaling van € 13.059,15 inclusief btw aan [de opdrachtgever] gefactureerd, welke aanbetalingsfactuur is voldaan. WOM is vervolgens op 1 februari 2024 met het werk begonnen. Op 24 mei 2024 moest een bruiloft bij de woning plaatsvinden, wat ook gelukt is.
Voor het uitgevoerde werk tot mei 2024 heeft WOM (inclusief het teken/constructiewerk en de aanbetaling) in totaal € 140.275,95 inclusief btw aan [de opdrachtgever] gefactureerd, welke facturen [de opdrachtgever] voldaan heeft [3] . Op deze facturen staan steeds (met uitzondering van het tekenwerk en de aanbetaling) per week bedragen vermeld voor geleverde arbeid en geleverde materialen. De daarna op 7 mei, 30 mei en 20 augustus 2024 door WOM verzonden facturen van in totaal € 60.176,33 inclusief btw [4] heeft [de opdrachtgever] onbetaald gelaten.
Vanaf begin juli 2024 zijn geen werkzaamheden meer door WOM verricht.
2.3.
Partijen zijn over de openstaande facturen in gesprek getreden en WOM heeft aangegeven bereid te zijn het openstaande factuurbedrag aan [de opdrachtgever] te lenen. WOM heeft daartoe een concept leningsovereenkomst opgesteld waarover partijen gecorrespondeerd hebben [5] . Op 24 juli 2024 heeft WOM het aanbod van een leningsovereenkomst ingetrokken.
Vervolgens heeft (de rechtsbijstandsverzekeraar van) [de opdrachtgever] zich bij e-mail van 31 juli 2024 [6] op het standpunt gesteld dat het werk op basis van een door [de opdrachtgever] goedgekeurde offerte van 25 januari 2024 is aangenomen tegen een vaste aanneemsom van € 130.591,50, dat deze aanneemsom ruim voldaan is en dat WOM ten onrechte facturen gebaseerd op regie verzonden heeft. [de opdrachtgever] sommeert WOM om het werk verder af te ronden, op te leveren en een specificatie met bijhorende bedragen te verstrekken voor zowel het meerwerk als de afrekening van de stelposten uit de offerte. In reactie daarop heeft (de advocaat van) WOM betwist dat sprake is van een vaste aanneemsom en een getekende offerte en zich op het standpunt gesteld dat het werk op basis van regie overeengekomen en gefactureerd is [7] .
2.4.
[de opdrachtgever] heeft vervolgens op 27 september 2024 een digitale kopie aan WOM gestuurd van een door [de opdrachtgever] ondertekende offerte met daarop als datum 26 januari 2024 vermeld en gesteld dat deze offerte persoonlijk aan WOM overhandigd is [8] . WOM heeft betwist dat zij op enig moment een ondertekende offerte overhandigd heeft gekregen en volhard in haar standpunt dat geen vaste aanneemsom maar regie overeengekomen is. [9] In de correspondentie nadien hebben partijen vastgehouden aan de door hen ingenomen standpunten en zijn zij niet tot een oplossing gekomen, waarna WOM deze procedure gestart is.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
WOM vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [de opdrachtgever] veroordeelt tot betaling van € 60.176,33 aan openstaande facturen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de respectievelijke vervaldata van de facturen,
II. [de opdrachtgever] veroordeelt tot betaling van € 1.376,76 aan buitengerechtelijke incassokosten,
III. [de opdrachtgever] veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
WOM legt aan haar vordering ten grondslag dat zij in opdracht van [de opdrachtgever] aannemingswerkzaamheden heeft verricht die betaald moeten worden. Afgesproken is dat WOM haar werkzaamheden op regiebasis zou factureren. WOM heeft daarvoor verschillende facturen aan [de opdrachtgever] gestuurd. [de opdrachtgever] heeft deze facturen niet volledig betaald. WOM vordert in deze procedure nakoming van de afspraken tussen partijen, te weten betaling van de nog openstaande bedragen.
3.3.
[de opdrachtgever] voert verweer. [de opdrachtgever] stelt primair dat partijen een vaste aanneemsom en subsidiair een richtprijs zijn overeengekomen. Meer subsidiair neemt [de opdrachtgever] het standpunt in dat zij een redelijke prijs verschuldigd is en dat de door WOM in rekening gebrachte prijzen dat niet zijn.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[de opdrachtgever] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. WOM veroordeelt om binnen 6 weken de resterende werkzaamheden (afwerken buitengevel aanbouwen, bovenkant kozijnen; afwerken metselwerk buitengevel; plaatsen raamdorpels en vervangen van een stuk of 20 kapotte dakpannen) op straffe van een dwangsom uit te voeren en te voltooien overeenkomstig de eisen van goed en deugdelijk werk,
II. WOM veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.6.
WOM voert verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Artikel 21 Rv

4.1.
[de opdrachtgever] heeft een beroep gedaan op de waarheidsplicht van artikel 21 Rv. Die waarheidsplicht zou WOM hebben geschonden, door niet de aanbetalingsfactuur (zie 2.2) bij dagvaarding over te leggen. De rechtbank zal eerst dit beroep behandelen, voordat zij het geschil inhoudelijk beoordeelt.
4.2.
Op grond van artikel 21 Rv zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Het artikel is bedoeld om een bewuste leugen uit te bannen. Een partij mag de feiten niet welbewust verdraaien. Van die situatie is in deze zaak niet gebleken. WOM heeft niet de waarheidsplicht geschonden. Het beroep van [de opdrachtgever] op artikel 21 Rv wordt daarom gepasseerd.
in conventie
4.3.
De kwaliteit van het uitgevoerde werk staat tussen partijen niet ter discussie. Evenmin staat tussen partijen ter discussie dat wat aan werkzaamheden gefactureerd is, ook uitgevoerd is. Wat partijen wel verdeeld houdt, is welke afspraken zijn gemaakt over de prijs van het werk.
4.4.
WOM legt aan haar vorderingen ten grondslag dat met [de opdrachtgever] afgesproken is dat zij het project op regiebasis zou uitvoeren zodat [de opdrachtgever] de vrijheid behield zelf ook werkzaamheden te (laten) verrichten om de kosten te drukken. Het werk is volgens WOM steeds in onderling overleg bepaald, uitgevoerd en op basis van regie gefactureerd. Ook de openstaande facturen zien op in regie opgedragen werk en [de opdrachtgever] zijn gehouden hun betalingsverplichting na te komen, aldus WOM.
4.5.
[de opdrachtgever] betwist dat regie afgesproken is en stelt dat met WOM een vaste aanneemsom van € 130.591,50 conform de offerte van januari 2024 overeengekomen is, althans dat deze prijs als richtprijs te gelden heeft en dat zij ervan uit mocht gaan dat alle werkzaamheden voor die prijs uitgevoerd zouden worden.
Uitleg van de overeenkomst: regie, vaste aanneemsom of richtprijs?
4.6.
De rechtbank moet in de eerste plaats beoordelen wat WOM en [de opdrachtgever] bij het aangaan van de aannemingsovereenkomst met elkaar hebben afgesproken over de prijs van het werk. Om dat te bepalen, kijkt de rechtbank naar wat partijen over en weer hebben verklaard over de prijs en wat zij uit elkaars verklaringen en gedragingen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten afleiden (de zogenoemde ‘Haviltex-maatstaf’). Bij de uitleg van wat partijen hebben afgesproken kunnen ook gedragingen en verklaringen van partijen na het sluiten van de overeenkomst van belang zijn. [10] Die latere gedragingen en verklaringen kunnen namelijk een indicatie vormen van de door partijen beoogde inhoud van de gemaakte afspraken.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat zowel de verklaringen als de gedragingen van partijen duiden op een regieovereenkomst. De rechtbank zal hierna uitleggen waaruit zij dit afleidt.
Verklaringen van de heer [opdrachtgever 1]
4.8.
In een whatsappbericht van 14 februari 2024 [11] schrijft de heer [opdrachtgever 1] : “
Hi wanneer gaan de jongens weer beginnen? Ik wil ff kijken wat ik zelf kan doen”. In een ander whatsappbericht van 12 april 2024 [12] schrijft de heer [opdrachtgever 1] : “
Waarschijnlijk hebben we geen extra geld. Dus wel wat uitdagingen”. Ook heeft de heer [opdrachtgever 1] naar aanleiding van een factuur waarop uren en materialen zijn doorbelast opgemerkt dat ‘ [werknemer] in de betreffende week een aantal dagen vrij is geweest’ [13] . In reactie op een andere factuur waarbij uren en materialen in rekening zijn gebracht, schrijft de heer [opdrachtgever 1] : “
Weer alle btw op 21%? Ze zijn veel van de tijd bezig met isoleren, dan houden we misschien meer over om het einde wel te halen [14] .
De stelling van [de opdrachtgever] dat een vaste aanneemsom is overeengekomen, strookt niet met dergelijke uitlatingen. In dat geval moet namelijk een vast bedrag worden betaald, zodat het stellen van vragen over het aantal in rekening gebrachte uren, het gehanteerde btw-tarief, het drukken van kosten door zelf werkzaamheden te doen en het bespreken of er wel voldoende geld is om het einde te kunnen halen, niet voor de hand liggen. Daartoe bestaat geen aanleiding indien een vaste aanneemsom is afgesproken. In dat geval is het immers aan de aannemer zelf om ervoor te waken dat hij niet over het afgesproken bedrag heengaat, aangezien de financiële consequenties daarvan (in beginsel) voor zijn rekening komen. Budgetbewaking is alleen nodig wanneer regie is afgesproken en het financiële risico dus bij de opdrachtgever ligt. De heer [opdrachtgever 1] heeft op zitting ook niet kunnen uitleggen waarom er steeds over geld gesproken werd terwijl naar zijn overtuiging een vaste aanneemsom overeengekomen zou zijn.
De gedragingen van partijen
4.9.
Ook de gedragingen van partijen wijzen naar het oordeel van de rechtbank in de richting van een regieovereenkomst. [de opdrachtgever] heeft niet, althans niet gemotiveerd weersproken dat de uit te voeren werkzaamheden steeds in onderling overleg bepaald werden en dat de heer [opdrachtgever 1] vrijwel dagelijks bij de bouw aanwezig was om de werkzaamheden te bespreken en daarbij actief betrokken was. Dat kan ook worden afgeleid uit (onder andere) de overgelegde whatsapp correspondentie onder productie 20, 21 en 30 van WOM. Dat nooit met de heer [opdrachtgever 1] besproken werd welke werkzaamheden wel of niet werden gedaan, hij daar niet over besliste en hij alleen wel eens wat kwam opruimen of koffie kwam brengen, zoals hij ter zitting verklaarde, is in het licht van de overgelegde correspondentie ongeloofwaardig. Zo blijkt bijvoorbeeld uit het appje over [werknemer] dat [de opdrachtgever] wel degelijk zicht had op het uitgevoerde werk en wist wat er gebeurde.
4.10.
WOM heeft gedurende het werk de gewerkte uren en gebruikte materialen aan [de opdrachtgever] gefactureerd en die facturen heeft [de opdrachtgever] op drie facturen na steeds betaald. Er werd dus steeds voor arbeid en materiaal gefactureerd en niet een vaste aanneemsom met (vaak afgeronde) bedragen aan termijnbetalingen zoals bij een vaste aanneemsom gebruikelijk is. De manier waarop door partijen vanaf het begin uitvoering is gegeven aan de overeenkomst is kenmerkend voor aanneming van werk op regiebasis. Ook offertes van onderaannemers werden door WOM met [de opdrachtgever] besproken en het stond [de opdrachtgever] vrij de werkzaamheden niet door WOM uit te laten voeren maar deze of zelf te doen of aan derden uit te besteden, wat zij ook meermaals gedaan heeft. Dit aspect en het feit dat de omvang van de werkzaamheden die WOM moest uitvoeren onderling werd afgestemd en ten dele ook afhankelijk was van keuzes die [de opdrachtgever] moesten maken, duiden op regie en niet op aanneming tegen een vaste aanneemsom.
4.11.
Bovendien staat tussen partijen vast dat [de opdrachtgever] een groter bedrag heeft betaald dan de door [de opdrachtgever] gestelde vaste aanneemsom van € 130.591,50. In mei 2024 was in totaal al € 140.275,95 inclusief btw aan WOM betaald. Uit de stukken in het dossier blijkt niet dat [de opdrachtgever] bij de betalingen heeft geprotesteerd tegen een overschrijding van het gestelde afgesproken bedrag. Dat werd pas op 31 juli 2024, nadat partijen al gedurende een maand gesproken hadden over de mogelijkheid van een geldleningsovereenkomst [15] voor het openstaande factuurbedrag, voor het eerst door de rechtsbijstandsverzekeraar van [de opdrachtgever] gedaan. Ook dat bevestigt voor de rechtbank de afspraak tussen partijen dat er op uurbasis afgerekend zou worden, naast de doorbelasting van materiaalkosten. Partijen hebben dat ook maandenlang zo uitgevoerd en besproken via whatsapp.
4.12.
Uit op de hiervoor genoemde verklaringen en beschreven gedragingen, zeker wanneer die worden bezien in samenhang en onderling verband, leidt de rechtbank af dat partijen met elkaar een afspraak hebben gemaakt om te werken op basis van regie. De conclusie is dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor het verweer van [de opdrachtgever] dat een vaste aanneemsom is overeengekomen en juist wel aanknopingspunten zijn voor een overeenkomst op regiebasis. De enkele omstandigheid dat WOM een aanbetaling heeft gefactureerd gelijk aan het in de offerte genoemde bedrag, maakt dat niet anders. Ook bij regie is het immers niet ongebruikelijk dat voor aanvang van de werkzaamheden een aanbetaling in rekening wordt gebracht. De aanbetaling kan daarom niet de door [de opdrachtgever] gestelde prijsafspraak bewijzen.
Dat [de opdrachtgever] de offerte van 25 januari 2024 zouden hebben getekend en aan WOM zouden hebben overhandigd, zoals zij nog hebben aangevoerd ter onderbouwing van hun standpunt dat een vaste aanneemsom is overeengekomen, heeft voor het oordeel ook geen gevolgen. Ook als van de juistheid van deze stelling zou worden uitgegaan, wat door WOM uitdrukkelijk wordt betwist, geldt dat uit de wijze waarop partijen feitelijk uitvoering hebben gegeven aan de afspraken kan worden afgeleid dat het werk vanaf het begin is uitgevoerd op basis van regie.
Tot slot is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van regie, anders dan [de opdrachtgever] lijkt te veronderstellen, niet van belang of partijen een uurloon of opslagpercentages zijn overeengekomen. Ook als dat niet het geval is, vloeit uit de aard van de overeenkomst namelijk voort dat WOM een naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen beloning toekomt voor het werk dat zij overeenkomstig de opdracht heeft verricht. [16]
Richtprijs?
4.13.
Subsidiair stelt [de opdrachtgever] dat WOM met de offerte van 25 januari 2024 een richtprijs heeft afgegeven die op grond van het bepaalde in artikel 7:752 lid 2 BW slechts met 10% kan worden overschreden. Uit wat [de opdrachtgever] in deze procedure en ter zitting heeft aangevoerd, begrijpt de rechtbank dat [de opdrachtgever] ervan uitging dat alle door WOM uitgevoerde werkzaamheden voor een bedrag van € 130.591,50 inclusief btw zouden worden verricht. Het enkele feit dat WOM een offerte heeft uitgebracht, betekent echter niet zonder meer dat de daarin genoemde prijs als richtprijs moet worden aangemerkt. [de opdrachtgever] heeft niet toegelicht waarom dit wel het geval is en heeft daarmee haar stelling dat een richtprijs geldt onvoldoende onderbouwd. De enkele verwijzing naar de offerte is voor het aannemen van richtprijs in ieder geval onvoldoende.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat ook indien het in de offerte opgenomen bedrag van € 130.591,50 al als een richtprijs in de zin van art. 7:752 BW zou kunnen worden aangemerkt, dat bedrag (uiteraard) slechts betrekking kan hebben op de in de offerte omschreven werkzaamheden. Het had dan op de weg van [de opdrachtgever] gelegen te stellen (en zo nodig te bewijzen) dat de richtprijs van de in de offerte opgenomen werkzaamheden met meer dan 10% is overschreden. Dat heeft [de opdrachtgever] niet gedaan. Integendeel, [de opdrachtgever] heeft niet, althans onvoldoende weersproken dat de in de offerte vermelde werkzaamheden zijn uitgevoerd en tegen de aldaar genoemde of zelfs lagere prijzen in rekening zijn gebracht én dat WOM ook veel meer werkzaamheden aan de woning heeft verricht dan in de offerte was vermeld [17] . [de opdrachtgever] heeft deze stellingen onvoldoende gemotiveerd weersproken en is zich enkel op het standpunt blijven stellen dat sprake is van een prijsoverschrijding.
Redelijke prijs?
4.14.
Hiervoor is overwogen dat partijen een overeenkomst van aanneming hebben gesloten op basis van regie. Dat betekent dat WOM recht heeft op betaling op basis van daadwerkelijk uitgevoerde werkzaamheden. Voorwaarde is wel dat de gefactureerde bedragen een redelijke prijs vormen voor de geleverde werkzaamheden. Dat volgt uit artikel 7:752 BW. WOM stelt dat de door haar gevorderde prijs redelijk is, wat [de opdrachtgever] op haar beurt betwist.
4.15.
Bij de bepaling van een redelijke prijs wordt, zo blijkt uit art. 7:752 lid 1 BW, rekening gehouden met door de aannemer ten tijde van het sluiten van de overeenkomst gewoonlijk bedongen prijzen en met de door hem ter zake van de vermoedelijke prijs (eventueel) gewekte verwachtingen.
4.16.
Met het eerste in art. 7:752 lid 1 BW genoemde beoordelingselement voor de bepaling van een redelijke prijs, de gewoonlijk bedongen prijzen, wordt gedoeld op prijzen die de aannemer ten tijde van het sluiten van de overeenkomst gewoonlijk bedong voor vergelijkbare en andere werken. Het gaat hierbij om door de betreffende aannemer gehanteerde prijzen en niet om in het algemeen redelijke prijzen. Ten aanzien van de door WOM gewoonlijk bedongen prijzen is niets gesteld of gebleken. Wel heeft WOM voldoende onderbouwd dat het door haar gehanteerde uurtarief van € 52,50 ex btw een in de regio gangbaar tarief is [18] . [de opdrachtgever] heeft daar niets tegenin gebracht, zodat de rechtbank WOM volgt in haar stelling dat het gehanteerde uurtarief gangbaar en redelijk is. Hetzelfde geldt voor de door WOM gehanteerde opslagen [19] .
Anders dan WOM betoogt, heeft WOM met de overgelegde urenoverzichten/staten ook het aantal in rekening gebrachte uren onderbouwd [20] en niet betwist is dat het aantal in rekening gebrachte uren redelijk was. Uit het appje betreffende de [werknemer] (zie 4.8) kan bovendien worden afgeleid dat [de opdrachtgever] op de hoogte was van het aantal uren dat werd besteed en door wie en daar ook kritisch naar keek.
4.17.
Volgens [de opdrachtgever] vordert WOM geen redelijke prijs, omdat rekening moet worden gehouden met de offerte waarmee WOM verwachtingen ter zake van de vermoedelijk prijs heeft gewekt. De rechtbank volgt [de opdrachtgever] daarin niet. Ook als rekening wordt gehouden met de mogelijk door de offerte gewekte verwachting, dan heeft te gelden dat niet weersproken is dat de werkzaamheden die opgenomen waren in de offerte en die zijn uitgevoerd door WOM voor dezelfde prijs of zelfs minder in rekening zijn gebracht.
Voor die werkzaamheden is dus niet meer in rekening gebracht dan de verwachting die WOM mogelijk met de offerte gewekt kan hebben. Voor de (andere) uitgevoerde werkzaamheden zijn – zoals hiervoor overwogen – ook redelijke uurtarieven en opslagen gehanteerd en [de opdrachtgever] heeft geen overige omstandigheden kunnen aanvoeren waaruit blijkt dat de prijs onredelijk is. Gelet op de met producties onderbouwde stelling van WOM dat hetgeen zij vordert redelijk is [21] , kan aan de betwisting door [de opdrachtgever] als opdrachtgever hogere eisen worden gesteld en mocht van [de opdrachtgever] verwacht worden dat zij gemotiveerd zou aangeven waarom het gevorderde in dit geval niet redelijk is. Dat heeft [de opdrachtgever] niet gedaan. Het is bij een blote betwisting gebleven en bij die stand van zaken volgt de rechtbank de (voldoende) onderbouwde stelling van WOM dat een redelijke prijs gevorderd wordt.
Schuldeisersverzuim en opschorting?
4.18.
[de opdrachtgever] stelt zich op het standpunt dat WOM in schuldeisersverzuim verkeert, omdat zij heeft nagelaten haar facturen te voorzien van inkoopbonnen, urenstaten en opslagpercentages. WOM heeft hiertegen ingebracht dat de werkzaamheden en kosten onderling werden besproken en dat er geen nadere afspraken zijn gemaakt over de wijze waarop verantwoording werd afgelegd en welke informatie moest worden verstrekt. Gelet hierop lag het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van [de opdrachtgever] om nader toe te lichten en te onderbouwen dat op WOM de verplichting rustte om de facturen van inkoopbonnen, urenstaten en opslagpercentages te voorzien. Nu [de opdrachtgever] dit heeft nagelaten en een dergelijke verplichting ook niet voortvloeit uit de wet, wordt ook aan deze stelling van [de opdrachtgever] voorbijgegaan.
Bovendien is het zo dat uit de processtukken blijkt dat [de opdrachtgever] nooit om verstrekking van deze informatie verzocht heeft, maar wel nauw betrokken was bij de uitvoering en zicht had op de werkzaamheden. De door [de opdrachtgever] verlangde informatie is in deze procedure ook overgelegd. Bij deze stand van zaken kan [de opdrachtgever] WOM niet verwijten dat zij de facturen initieel niet van inkoopbonnen, urenstaten en opslagpercentages heeft voorzien en evenmin dat het beoordelen van deze stukken op dit moment voor [de opdrachtgever] lastig is.
De slotsom is dat bij WOM geen sprake was van schuldeisersverzuim.
4.19.
Tot slot heeft [de opdrachtgever] ter zitting nog een beroep op opschorting van haar betalingsverplichting gedaan wegens nog niet afgeronde werkzaamheden. Voor zover er werkzaamheden zijn die nog niet volledige zijn afgerond, komt [de opdrachtgever] geen beroep op opschorting toe. Hiervoor is immers al overwogen dat geen sprake is van een vaste aanneemsom, maar van regie. Dat betekent dat op WOM geen verplichting rust om nog werkzaamheden af te ronden.
Conclusie in conventie
4.20.
Gelet op het voorgaande, concludeert de rechtbank dat WOM voldoende onderbouwd heeft dat het gevorderde bedrag van € 60.176,33 inclusief btw een redelijke prijs is als bedoeld in artikel 7:752 lid 1 BW voor het werk dat zij heeft verricht. De slotsom is dat [de opdrachtgever] dit resterende bedrag zal moeten betalen. Ook de gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten nu WOM aan [de opdrachtgever] een aanmaning [22] heeft gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW.
4.21.
De wettelijke rente over de openstaande facturen is verschuldigd vanaf de verschillende vervaldata van de facturen. Partijen hebben met elkaar afgesproken dat telkens binnen 14 dagen na factuurdatum moet worden betaald (zie 2.1). Een bij overeenkomst voor de nakoming gestelde termijn is in principe fataal. De schuldenaar raakt door het enkele verstrijken van de termijn in verzuim. Een ingebrekestelling (een termijn om alsnog na te komen) is niet nodig. Waarom van dit uitgangspunt in dit geval moet worden afgeweken, is door [de opdrachtgever] niet toegelicht. De gevorderde wettelijke rente zal daarom worden toegewezen als gevorderd.
in reconventie
4.22.
[de opdrachtgever] vordert in reconventie dat WOM veroordeeld wordt om nog enkele resterende werkzaamheden af te ronden. [de opdrachtgever] gaat er daarbij van uit dat sprake is van een vaste aanneemsom en dat de offerte van 25 januari 2024 de basis vormt voor alle werkzaamheden. In feite vordert [de opdrachtgever] in reconventie nakoming van de door haar gestelde vaste prijsafspraak. In conventie is al overwogen dat sprake is van regie, zodat op WOM geen verplichting kan rusten tot het uitvoeren van de door [de opdrachtgever] gestelde ‘resterende werkzaamheden’. Uit de toewijzing van de vorderingen in conventie vloeit in zoverre al voort dat het gevorderde in reconventie moet worden afgewezen.
4.23.
Voor wat betreft herstelwerkzaamheden ten gevolge van kapotte dakpannen, geldt dat WOM ter zitting erkend heeft dat tijdens haar werkzaamheden enkele dakpannen beschadigd zijn geraakt. WOM is in beginsel gehouden deze ten gevolge van haar werkzaamheden beschadigde dakpannen te herstellen. De rechtbank is echter van oordeel dat WOM zich, gelet op het nog door [de opdrachtgever] aan WOM te betalen bedrag, ten aanzien van deze herstelverplichting met succes op opschorting kan beroepen. Hetzelfde geldt voor de door WOM erkende herstelverplichting met betrekking tot het afwerken van de buitengevel en het plaatsen van raamdorpels [23] . Overigens is ook niet duidelijk geworden om hoeveel dakpannen of om welke andere herstelwerkzaamheden het precies gaat. De slotsom is dan ook dat het in reconventie gevorderde ook op deze punten niet toewijsbaar is.
in conventie en in reconventie
Proceskosten
4.24.
[de opdrachtgever] is in conventie en (ook grotendeels) in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Aangezien de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie, wordt het salaris in reconventie gehalveerd. De proceskosten van WOM worden in conventie en in reconventie begroot op:
- dagvaarding 114,71
- griffierecht 2.889,00
- salaris advocaat 2.688,50 (2 punten x € 1.214,00 en 0,5 punt x € 521,00)
- nakosten
278,00
Totaal € 5.970,21
4.25.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt de heer [opdrachtgever 1] en mevrouw [opdrachtgever 2] hoofdelijk om aan WOM te betalen een bedrag van € 60.176,33, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt de heer [opdrachtgever 1] en mevrouw [opdrachtgever 2] hoofdelijk om aan WOM te betalen een bedrag van € 1.376,76 aan buitengerechtelijke kosten,
in reconventie
5.3.
wijst de vorderingen af,
in conventie en in reconventie
5.4.
veroordeelt de heer [opdrachtgever 1] en mevrouw [opdrachtgever 2] hoofdelijk in de proceskosten van € 5.970,21, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [de opdrachtgever] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.5.
veroordeelt de heer [opdrachtgever 1] en mevrouw [opdrachtgever 2] hoofdelijk in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.6.
verklaart dit vonnis in conventie en voor wat betreft de kostenveroordeling in conventie en in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Goedegebuur en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.

Voetnoten

1.Productie 7 bij dagvaarding.
2.Productie 8 bij dagvaarding.
3.Facturen onder producties 1 tot en met 4 en 27 van WOM en producties 3 en 5 van [de opdrachtgever]
4.Facturen onder producties 5, 6 en 14 bij dagvaarding.
5.Producties 9 tot en met 12 bij dagvaarding.
6.Productie 13 bij dagvaarding.
7.Productie 16 bij dagvaarding.
8.Productie 17 en 18 bij dagvaarding.
9.Productie 19 bij dagvaarding.
10.Zie o.a. Hoge Raad 12 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2012:BX5572.
11.Productie 20 bij dagvaarding.
12.Productie 21 bij dagvaarding.
13.Productie 22 bij dagvaarding.
14.Productie 23 bij dagvaarding.
15.Producties 9 tot en met 12 en 38 van WOM.
16.Vgl. Hoge Raad 21 juni 1968, ECLI:NL:HR:1968:AC4875.
17.Productie 31 van WOM en foto’s van de verbouwing.
18.Producties 25, 26 en 39 van WOM.
19.Door WOM onderbouwd door middel van producties 37A en 37B.
20.Producties 33 en 34.
21.WOM heeft dit onder andere onderbouwd met foto’s van de verbouwing, inkoopfacturen (productie 32) en urenoverzichten/staten (producties 33 en 34).
22.Productie 16 bij dagvaarding.
23.Randnummer 14 spreekaantekeningen WOM.