Uitspraak
1.Inleiding
2.Feiten
3.Beoordeling door de rechtbank
4.Conclusie en gevolgen
5.Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 51 aan belanghebbende moet vergoeden.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning en de daaruit voortvloeiende aanslag onroerende zaakbelasting (OZB). De belanghebbende, eigenaar van een tussenwoning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 427.000, zoals vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg. De belanghebbende stelde dat de waarde op de waardepeildatum maximaal € 402.000 zou moeten zijn. Na een eerdere uitspraak op bezwaar, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep behandeld en vastgesteld dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde op basis van vergelijkingsmethode had vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning van de belanghebbende. De rechtbank concludeerde dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld en dat het beroep van de belanghebbende ongegrond was. Tevens werd bepaald dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51 aan de belanghebbende moest vergoeden.
De rechtbank benadrukte dat de waarde van de woning moet worden bepaald op basis van de prijs die een meestbiedende koper zou betalen, en dat subjectieve factoren, zoals de nabijheid van een moskee, niet relevant zijn voor de waardebepaling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.