ECLI:NL:RBZWB:2025:4358

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
24/2969 tot en met 24/2972
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ambtshalve verminderingen van aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen in verband met juridische kosten als negatief loon

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 17 januari 2024. Belanghebbende heeft verzocht om ambtshalve verminderingen van de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2019 en 2020, welke verzoeken door de inspecteur zijn afgewezen. De rechtbank heeft de beroepen op 28 mei 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende aanwezig was en de inspecteur vertegenwoordigd werd door drie inspecteurs. De rechtbank oordeelt dat de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV onterecht zijn afgewezen, omdat de juridische kosten van belanghebbende als negatief loon moeten worden aangemerkt. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de juridische kosten zijn gemaakt in verband met een strafrechtelijke veroordeling van belanghebbende, die als bestuurder van een vennootschap handelde. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond en vermindert de aanslagen IB/PVV voor 2019 en 2020. Tevens dient de inspecteur het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/2969 tot en met 24/2972

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] .),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 17 januari 2024.
1.1.
Belanghebbende heeft verzocht om ambtshalve verminderingen van de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2019 en 2020. De inspecteur heeft deze verzoeken afgewezen middels afwijzingsbeschikkingen. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzingsbeschikkingen. Deze bezwaren zijn ongegrond verklaard.
1.2.
Belanghebbende heeft ook verzocht om ambtshalve verminderingen van de aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) 2019 en 2020.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van belanghebbende deelgenomen. Namens de inspecteur hebben deelgenomen: [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de (pro forma) beroepen die betrekking hebben op de verzoeken om ambtshalve verminderingen van de aanslagen ZVW 2019 en 2020 ontvankelijk zijn. Verder beoordeelt de rechtbank of de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2019 en 2020 terecht zijn afgewezen. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of de gemaakte juridische kosten door belanghebbende zijn aan te merken als negatief loon. Zij doet de beoordeling aan de hand van de argumenten van belanghebbende, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de (pro forma) beroepen die zien op de verzoeken om ambtshalve verminderingen van de aanslagen ZVW 2019 en 2020 niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van door de inspecteur gegeven afwijzingsbeschikkingen. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2019 en 2020 onterecht zijn afgewezen. De juridische kosten dienen te worden aangemerkt als negatief loon. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende bezit alle aandelen van [BV 1] . [BV 1] was tot juli 2011 enig aandeelhouder van [BV 2] (hierna: [BV 2] ). Belanghebbende was de (enige) bestuurder van [BV 2] .
4.1.
Belanghebbende dreef in [BV 2] gedurende de periode 2008 tot en met 2010 een onderneming. De activiteiten van deze onderneming bestonden uit het uitbrengen van technische adviezen voor bouwprojecten. Belanghebbende voerde in dit kader opdrachten uit voor de gemeente ‘s-Hertogenbosch. Deze opdrachten ontving belanghebbende van een ambtenaar die werkzaam was op het gemeentelijk ingenieursbureau.
4.2.
Belanghebbende is op 14 oktober 2020 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch strafrechtelijk veroordeeld, op grond van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht, wegens het meermaals plegen van oplichting jegens de gemeente ’s-Hertogenbosch alsmede vanwege ambtelijke omkoping (de verboden gedragingen). [1] Belanghebbende is daarnaast in hetzelfde vonnis veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de gemeente ’s-Hertogenbosch van € 167.400 inclusief wettelijke rente. Deze schadevergoeding is in het jaar 2022 door belanghebbende voldaan.
4.3.
Belanghebbende heeft ten behoeve van de gerechtelijke procedures in verband met zijn strafrechtelijke vervolging in de jaren 2019 en 2020 juridische kosten gemaakt van respectievelijk € 6.905 en € 8.775 (hierna: de juridische kosten).
4.4.
De oplichting heeft plaatsgevonden in [BV 2] . Alle fictieve facturen zijn door [BV 2] opgemaakt. Ter zitting is komen vast te staan dat alle omzet uit de fictieve facturen is geboekt in [BV 2] ., de opbrengsten in de jaarrekeningen van [BV 2] zijn verantwoord en op basis hiervan de aangiften vennootschapsbelasting zijn opgesteld.
4.5.
De inspecteur heeft voor de jaren 2019 en 2020 aanslagen IB/PVV opgelegd aan belanghebbende. Het belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt voor het jaar 2019 € 54.882. Het belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt voor het jaar 2020 € 55.201. Bij het opleggen van de aanslagen IB/PVV 2019 en IB/PVV 2020 heeft de inspecteur € 241 en € 269 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikkingen).
4.6.
Met dagtekening 20 juni 2023 heeft belanghebbende verzocht om ambtshalve verminderingen van de aanslagen IB/PVV 2019 en 2020. Belanghebbende verzoekt daarbij om de betaalde juridische kosten als negatief loon in aanmerking te nemen.
4.7.
Met dagtekening 29 augustus 2023 heeft de inspecteur de verzoeken om ambtshalve vermindering afgewezen middels (voor bezwaar vatbare) afwijzingsbeschikkingen.
4.8.
Tegen deze beschikkingen is bezwaar gemaakt. Met dagtekening 17 januari 2024 heeft de inspecteur de bezwaren ongegrond verklaard.

Motivering

Negatief loon aanslagen IB/PVV 2019 en 2020
5. Van negatief loon is sprake als een werknemer een nadeel geleden heeft (verarmd is) en dit nadeel zozeer aan de dienstbetrekking is toe te rekenen dat het als daaruit genoten kan worden beschouwd. Er dient bovendien sprake te zijn van loon in de zin van artikel 10 van de Wet op de Loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB).
5.1.
Loon is op grond van artikel 10 van de Wet LB al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten. Hieruit volgt dat “genieten” een constitutieve eis is om van loon te kunnen spreken. Dit kan ook een verarming betreffen. Een voorbeeld van negatief loon kan onder andere een door de werknemer betaalde schadevergoeding zijn ter zake van het niet of onvoldoende nakomen van de op hem berustende verplichtingen voortvloeiende uit een dienstbetrekking. Indien hiervan sprake is, dan mogen de kosten van juridische bijstand om de negatieve opbrengst uit de dienstbetrekking te voorkomen of te beperken tot het negatief loon worden gerekend. [2]
5.2.
Belanghebbende stelt dat de door hem betaalde juridische kosten van € 6.905 in 2019 en € 8.775 in 2020 als negatief loon in mindering kunnen worden gebracht op de aanslagen IB/PVV 2019 en 2020. Belanghebbende voert daartoe aan dat er een causaal verband bestaat tussen de dienstbetrekking van belanghebbende en de gemaakte kosten en hij zich in hoedanigheid van werknemer van [BV 2] schuldig heeft gemaakt aan de verboden gedragingen die hebben geresulteerd in een strafrechtelijke veroordeling tot het betalen van een schadevergoeding. In dat kader zijn de juridische kosten gemaakt.
5.3.
De inspecteur heeft aangevoerd dat er geen sprake is van negatief loon omdat niet voldaan is aan de causaliteitseis, er is geen rechtstreeks verband tussen de betaling van de schadevergoeding en de (fictieve) dienstbetrekking met [BV 2] . Volgens de inspecteur volgt uit het vonnis van de strafrechter dat belanghebbende in privé is veroordeeld tot het betalen van de schadevergoeding. Daarnaast vloeit de schadevergoeding niet voort uit zijn taakvervulling als bestuurder van [BV 2] , de verplichting tot het betalen hiervan vindt niet haar oorzaak in de wijze waarop belanghebbende zijn (fictieve) dienstbetrekking heeft vervuld, aldus de inspecteur.
5.4.
De rechtbank oordeelt als volgt. De inspecteur stelt dat belanghebbende door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in privé is veroordeeld tot betalen van de schadevergoeding. Volgens de rechtbank miskent de inspecteur hiermee dat de officier van justitie belanghebbende op basis van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht heeft vervolgd. Op grond van dit artikel kan, indien een strafbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, strafvervolging ingesteld worden tegen die rechtspersoon dan wel tegen degene die tot dat feit opdracht heeft gegeven of aan de verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven.
Niet in geschil is dat belanghebbende bestuurder, enig werknemer en (middellijk) 100%-aandeelhouder was van [BV 2] ten tijde van het plegen van de verboden gedragingen. Anders dan de inspecteur stelt, is in de onderhavige zaak geen sprake van daderschap van belanghebbende als privépersoon. Belanghebbende is in privé vervolgd omdat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan een strafbaar feit dat is begaan door [BV 2] . Deze werkzaamheden zijn verricht in de hoedanigheid van bestuurder van [BV 2] en werden verricht op basis van een (fictieve) dienstbetrekking met [BV 2] [3] . Daarom is de rechtbank van oordeel dat er een direct causaal verband bestaat tussen de veroordeling tot het betalen van de schadevergoeding en de verboden gedragingen die zijn verricht uit hoofde van de (fictieve) dienstbetrekking met [BV 2] . De schadevergoeding is zozeer aan de dienstbetrekking toe te rekenen dat deze als daaruit genoten kan worden beschouwd. Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat voor het bedrag van de schadevergoeding sprake is van negatief loon. Tussen partijen is in dat geval niet in geschil dat de in geding zijnde juridische kosten dan als negatief loon aangemerkt kunnen worden. De aanslagen IB/PVV 2019 en 2020 dienen daarom verminderd te worden.
5.5.
De inspecteur heeft gesteld dat de verboden gedragingen waarvoor belanghebbende strafrechtelijk is veroordeeld (zie 5.4) geen onderdeel uitmaakten van de taakomschrijving van zijn werkzaamheden als bestuurder van [BV 2] . Op grond van artikel 2:239 van het Burgerlijk Wetboek is de bestuurder belast met het besturen van de vennootschap. Het enkele feit dat belanghebbende in die hoedanigheid een verboden gedraging heeft verricht, maakt volgens de rechtbank niet dat geen werkzaamheden zijn verricht uit hoofde van de (fictieve) dienstbetrekking als bestuurder. Steun hiervoor vindt de rechtbank in het feit dat belanghebbende strafrechtelijk is veroordeeld omdat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen begaan door [BV 2] en alle voordelen voortvloeiende hieruit aan [BV 2] zijn toegekomen.
Belastingrentebeschikkingen
5.6.
De rechtbank stelt vast dat de belastingrentebeschikkingen moeten worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslagen IB/PVV 2019 en 2020.

Conclusie en gevolgen

6. De inspecteur heeft de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2019 en 2020 naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte afgewezen. Dit betekent dat de beroepen gegrond zijn . De rechtbank vernietigt daarom de uitspraken op bezwaar. Het belastbaar inkomen uit werk en woning in de aanslag IB/PVV 2019 dient te worden verminderd tot een bedrag van € 47.977. Het belastbaar inkomen uit werk en woning in de aanslag IB/PVV 2020 dient te worden verminderd tot een bedrag van
€ 46.426.
6.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding vast op basis van het puntensysteem van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. De vergoeding bedraagt in totaal € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1). In de bezwaarfase is niet verzocht om een vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2019 naar een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.977 en vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2020 naar een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.426 en vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- verklaart de beroepen tegen de afwijzingsbeschikkingen ZVW 2019 en 2020 niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 51 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.814 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Panah, griffier op 9 juli 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [4]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

2.Vgl. Hoge Raad 27 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7257.
3.Zie artikel 4, aanhef en letter d, van de Wet LB.
4.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.