In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden van 16 km per uur te hard binnen de bebouwde kom op de Halderbergselaan te Hoeven op 31 juli 2022. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 22 mei 2025 heeft de gemachtigde van de betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, aangevoerd dat de redelijke termijn voor behandeling van de zaak was overschreden. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft verzocht het beroep deels gegrond te verklaren en het boetebedrag te matigen met 25% vanwege deze overschrijding.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond en dat de boete terecht was opgelegd. Echter, de kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn was overschreden, aangezien de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter samen langer dan twee jaar had geduurd. De kantonrechter heeft daarom de boete met 25% gematigd en de beslissing van de officier van justitie gewijzigd. Tevens is de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, die zijn vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. W.H.C. van Eck, kantonrechter, en griffier C.G. Zevenhuijzen.