In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had een administratieve sanctie ontvangen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de Rijksweg A58 te Etten-Leur op 18 januari 2023. De officier van justitie had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, waarna de betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van de betrokkene betwist dat er sprake was van een mobiel elektronisch apparaat en heeft hij verzocht om een proceskostenvergoeding.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter oordeelde dat er geen reden was om aan de verklaring van de verbalisant te twijfelen, ondanks de argumenten van de betrokkene. Echter, de kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, aangezien de procedure langer dan twee jaar had geduurd. Daarom heeft de kantonrechter besloten de boete met 25% te matigen. De beslissing van de officier van justitie is gewijzigd, en de betrokkene heeft recht op terugbetaling van een te veel betaalde zekerheid.
De kantonrechter heeft de proceskosten van de betrokkene vastgesteld op € 453,50 en deze kosten zijn toegewezen aan de officier van justitie. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.