ECLI:NL:RBZWB:2025:4489

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
23/4037
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot aanpassing hoge eigen bijdrage voor zorg vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz)

Op 9 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen het Centraal Administratie Kantoor (CAK) en de heer [belanghebbende], vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder [bewindvoerder] BV. De zaak betreft een verzoek tot aanpassing van de hoge eigen bijdrage voor zorg vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz). Het CAK had op 2 maart 2023 het verzoek tot aanpassing van de eigen bijdrage afgewezen, en dit besluit werd in een later bezwaar bevestigd. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de hoge eigen bijdrage niet aangepast hoeft te worden. De rechtbank oordeelde dat de eigen bijdrage correct was vastgesteld op basis van de inkomensgegevens van het peiljaar 2021, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de regels rechtvaardigden. De rechtbank heeft de financiële situatie van de heer [belanghebbende] in overweging genomen, maar concludeerde dat de regels in het Besluit langdurige zorg (Blz) en de Regeling langdurige zorg (Rlz) dwingendrechtelijk zijn en geen ruimte bieden voor uitzonderingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eigen bijdrage in overeenstemming met de wetgeving was berekend en dat de heer [belanghebbende] niet in aanmerking kwam voor een lagere eigen bijdrage. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/4037 WLZ

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2025 in de zaak tussen

[bewindvoerder] BV,te [plaats]
,in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[belanghebbende] ,eiseres,
gemachtigde mr. M.M. de Jong
en

Centraal Administratie Kantoor (CAK), verweerder.

(gemachtigde: mr. W. Snijders).

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over de (hoge) eigen bijdrage voor zorg vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz). De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat hoge eigen bijdrage niet aangepast hoeft te worden. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

1. Het CAK heeft op 2 maart 2023 het verzoek tot aanpassing van de hoge eigen bijdrage voor zorg vanuit de Wlz voor 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 juli 2023 op het bezwaar is het CAK bij dat besluit gebleven.
1.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: bewindvoerder [persoon] , de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het CAK.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten
2. De heer [belanghebbende] verblijft op basis van een indicatie op grond van de Wlz in een zorginstelling. Hij staat onder bewind van [bewindvoerder] BV te [plaats] . In 2021 heeft de heer [belanghebbende] een nabetaling van zijn Wajong-uitkering ontvangen van in totaal ruim € 15.000,-.
2.1.
Bij besluit van 13 januari 2023 heeft het CAK medegedeeld dat de heer [belanghebbende] een hoge eigen bijdrage moet betalen voor de zorg die hij ontvangt in 2023. Het maandbedrag is op basis van de voorlopige inkomensgegevens over het peiljaar 2021 vastgesteld op € 1.044,57.
Bij besluit van 3 februari 2023 heeft het CAK de eigen bijdrage per 1 januari 2023 vastgesteld op € 854,38 per maand. Bij de berekening is uitgegaan van de definitieve inkomensgegevens over het peiljaar 2021 die het CAK van de Belastingdienst heeft ontvangen.
2.2.
Namens de heer [belanghebbende] is verzocht om aanpassing van de hoogte van de eigen bijdrage op basis van het inkomen van 2023.
2.3.
Bij besluit van 2 maart 2023 (primair besluit) heeft het CAK het verzoek tot aanpassing van de hoge eigen bijdrage afgewezen en aangegeven dat uit de inkomensgegevens blijkt dat de heer [belanghebbende] in 2023 per maand niet minder overhoudt dan de zak- en kleedgeldgrens. De hoge eigen bijdrage kan daarom niet worden aangepast.
2.4.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
Bestreden besluit
3. Het CAK heeft aangegeven dat op grond van het Besluit langdurige zorg (Blz) voor de vaststelling van de eigen bijdrage in het jaar 2023 moet worden uitgegaan van het inkomen in het peiljaar 2021. De eigen bijdrage is berekend volgens de wettelijke methode. Als het inkomen en vermogen ten opzichte van het peiljaar zijn gedaald, kan worden gevraagd om aanpassing van de eigen bijdrage. De heer [belanghebbende] komt alleen dan in aanmerking voor aanpassing van de eigen bijdrage, als hij minder geld overhoudt dan de zak- en kleedgeldgrens. [1] Het CAK heeft op basis van het Blz een berekening gemaakt, waarbij er in 2023 € 382,53 per maand netto ter vrije besteding overblijft voor de heer [belanghebbende] . Dit is meer dan de vastgestelde zak- en kleedgeldgrens in 2023, zoals bedoeld in artikel 23 van de Participatiewet. [2] Het verzoek tot aanpassing van de hoogte van de eigen bijdrage is daarom afgewezen.
Beroepsgronden
4. Eiseres heeft aangegeven dat het vasthouden aan de hoge eigen bijdrage voor de heer [belanghebbende] onevenredig uitpakt. De heer [belanghebbende] is geestelijk beperkt en zal de rest van zijn leven rond moeten komen van een uitkering. Hij zit in een gendertransitie-traject wat de nodige kosten met zich brengt. De heer [belanghebbende] heeft geen ruimte om te kunnen sparen. Eiseres wijst erop dat de eenmalige nabetaling van de Wajong-uitkering in 2021 tot een terugvordering van bijzondere bijstand van € 4.300,- heeft geleid. De heer [belanghebbende] komt nu maandelijks € 77,- tekort om van te kunnen leven. Hierdoor wordt hij onevenredig hard getroffen en is sprake van een schrijnende situatie.
Relevante wet- en regelgeving
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling
6. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het CAK terecht het verzoek tot aanpassing van de eigen bijdrage over 2023 heeft afgewezen.
6.1.
In het Blz en de Regeling langdurige zorg (Rlz) is bepaald hoe het CAK de eigen bijdrage voor zorg vanuit de Wlz moet berekenen en vaststellen. Het CAK berekent de eigen bijdrage voor een zorgjaar op basis van het inkomen en een deel van het vermogen van degene die de zorg ontvangt. Daarbij kijkt het CAK in principe naar de gegevens van twee jaar geleden (het peiljaar). De eigen bijdrage over het zorgjaar 2023 wordt dus in principe berekend aan de hand van de inkomensgegevens van het peiljaar 2021.
In het Blz is bepaald dat het CAK het peiljaar alleen mag verleggen als de hoogte van de eigen bijdrage ervoor zorgt dat degene die zorg ontvangt, maandelijks minder geld overhoudt dan de hoogte van de zak- en kleedgeldgrens in dat jaar. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter mag het CAK niet van deze regel afwijken. [3] De zak - en kleedgeldgrens lag in 2023 voor een alleenstaande op € 378,62 per maand. [4]
6.2.
Niet in geschil is dat het CAK de eigen bijdrage heeft vastgesteld in overeenstemming met de in het Blz en Rlz neergelegde regels over de berekening van de (hoge) eigen bijdrage.
De regels in het Blz en de Rlz over berekening van de eigen bijdrage zijn dwingendrechtelijk van aard en limitatief gesteld. De regels bevatten geen hardheidsclausule en bieden geen ruimte om rekening te houden met bijzondere omstandigheden. Niettemin kunnen er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat in een voorliggend geval toepassing van het wettelijk voorschrift voor betrokkene zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege moet blijven. Dit is het geval als het besluit in de gegeven omstandigheden voor betrokkene onredelijk bezwarend is. [5]
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat in de situatie van betrokkene geen sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. Bij de berekening van de (hoge) eigen bijdrage wordt op grond van artikel 3.3.2.3, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de Blz al rekening gehouden met onder meer een bedrag aan zak- en kleedgeld en een bedrag in verband met de premie zorgverzekering.
Het betoog dat de heer [belanghebbende] desondanks financieel niet uitkwam, vanwege een terugvordering van de bijzondere bijstand en de kosten van een gendertransitie-traject, betekent – wat hiervan verder ook zij – niet dat het bestreden besluit voor de hem onredelijk bezwarend is. Daarbij overweegt de rechtbank dat de kosten die eiseres heeft benoemd niet cijfermatig zijn onderbouwd. Bovendien heeft het CAK terecht opgemerkt dat de heer [belanghebbende] over vermogen beschikt waarop kan worden ingeteerd. Dat dit vermogen, zoals ter zitting is toegelicht, is bedoeld om in de toekomst, als de heer [belanghebbende] mogelijk zelfstandig gaat wonen, de inboedel te financieren, maakt dat niet anders.
Verder overweegt de rechtbank dat ter zitting door eiseres is toegelicht dat over het jaar 2024 een lagere eigen bijdrage is opgelegd, zodat de hoge eigen bijdrage slechts voor het jaar 2023 – en daarmee gedurende een afgebakende periode – heeft gegolden. De financiële gevolgen die dit voor eiser met zich hebben gebracht, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet dermate bijzonder dat op grond daarvan zou moeten worden afgeweken van de regels uit het Blz en Rlz.
6.4.
Nu is komen vast te staan dat het CAK de eigen bijdrage conform de bepalingen van het Blz en Rlz heeft berekend en er geen aanleiding was om hiervan af te wijken, heeft het CAK de (hoge) eigen bedrage voor het jaar 2023 naar het oordeel van de rechtbank correct vastgesteld en terecht niet verlaagd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Zij krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.H. van der Linden, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Vermunt, griffier, op 9 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtpsraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Besluit langdurige zorg (Blz)
Artikel 1.1.1.
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Peiljaar: tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de verzekerde zijn recht op zorg tot gelding brengt.
Artikel 3.3.1.1.
De verzekerde van achttienjaar of ouder draagt bij in de kosten van de zorg.
De eigen bijdrage is mede afhankelijk van het inkomen en vermogen van de verzekerde en diens echtgenoot.
Artikel 3.3.2.1.
1. De eigen bijdrage bedraagt per maand een twaalfde gedeelte van het bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.3.2.3, voor:
a.de ongehuwde verzekerde die in een instelling verblijft,
b.de gehuwde verzekerden tezamen die beiden in een instelling verblijven,
c.de gehuwde verzekerde die in een instelling verblijft en wiens echtgenoot verblijft in een instelling voor beschermd wonen of een persoonsgebonden budget voor beschermd wonen is verleend.
2. De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, bedraagt niet meer dan € 2.652,40 per maand.
3. In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, zijn de verzekerde en zijn echtgenoot tezamen slechts eenmaal de eigen bijdrage, berekend overeenkomstig het eerste en tweede lid, verschuldigd.
Artikel 3.3.2.3.
1. Het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in artikel 3.3.2.1, eerste lid, wordt als volgt berekend:
a.het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde verzekerde onderscheidenlijk de gehuwde verzekerden tezamen wordt verminderd met de door die verzekerde onderscheidenlijk die verzekerden verschuldigde of ingehouden belasting;
b.op het met toepassing van onderdeel a berekende bedrag worden in mindering gebracht:
1°.15% van de netto-opbrengst van in het voorafgaande kalenderjaar verrichte arbeid van een loon- of salarisdoorbetaling wegens ziekte of van een uitkering ingevolge de Ziektewet dan wel, indien dit onbekend of niet beschikbaar is, 15% van de redelijkerwijs te verwachten netto-opbrengst van in het lopende kalenderjaar verrichte arbeid, van een loon- of salarisdoorbetaling wegens ziekte of van een uitkering ingevolge de Ziektewet;
2°.het in het peiljaar geldende bedrag voor zak- en kleedgeld, premies voor een zorgverzekering gecorrigeerd voor de zorgtoeslag, een aftrekpost die verschillend kan zijn voor een verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en een verzekerde die die leeftijd nog niet heeft bereikt of extra vrijlatingen, een en ander volgens bij ministeriële regeling te bepalen regels;
3°.op aanvraag van de verzekerde, de in het peiljaar geldende uitkering op grond van artikel 14 van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 of op grond van artikel 20 van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945;
4°.de compensatie vervallen ouderentoeslag, indien het inkomen van de verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, verminderd met 4% van de grondslag sparen en beleggen, verminderd met, voor zover van toepassing, de vermogensbestanddelen als bedoeld in artikel 3.3.1.2, eerste lid, onder a en b, minder dan € 21.203 bedraagt;
5°.de compensatie vervallen ouderentoeslag van de echtgenoot, indien de echtgenoot van de verzekerde de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en het inkomen van de echtgenoot, verminderd met 4% van zijn grondslag sparen en beleggen, verminderd met, voor zover van toepassing, de vermogensbestanddelen als bedoeld in artikel 3.3.1.2, eerste lid, onder a en b, minder dan € 21.203 bedraagt;
c.het met toepassing van onderdeel b berekende bedrag wordt vermeerderd met de vermogensinkomensbijtelling over het peiljaar.
2. Op aanvraag van de verzekerde stelt het CAK, in afwijking van het eerste lid, onderdelen a en c, het bijdrageplichtig inkomen voorlopig vast op basis van het redelijkerwijs gedurende het lopende kalenderjaar te verwachten inkomen, vermeerderd met de vermogensinkomensbijtelling van het verwachte vermogen, en de over dat kalenderjaar te verwachten belasting indien toepassing van het eerste lid, onderdelen a en c, ertoe zou leiden dat na afdracht van de bijdrage maandelijks gemiddeld minder over zou blijven dan het zak- en kleedgeld, zoals dat geldt in het lopende kalenderjaar, alsmede een bedrag in verband met de standaardpremie, vermeerderd met de inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet, bedoeld in artikel 43, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, en verminderd met de zorgtoeslag, zoals deze bedragen gelden in het lopende kalenderjaar. Het aldus berekende bijdrageplichtig inkomen wordt, om de per maand verschuldigde bijdrage vast te stellen, gedeeld door twaalf.
3. De aanvraag, bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft of uiterlijk vier maanden na de datum waarop de bijdrage op basis van het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld.
4. Indien het tweede lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar en na ontvangst van de definitieve inkomens- en vermogensgegevens de definitieve vaststelling plaats. Indien daaruit blijkt dat niet voldaan is aan het tweede lid, vindt definitieve vaststelling plaats met toepassing van het eerste lid.
5. Inkomen dat buiten Nederland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen. Op aanvraag van de verzekerde wordt daarop de in het buitenland verschuldigde belasting in mindering gebracht.

Voetnoten

1.Artikel 3.3.2.3, tweede lid, van het Blz.
2.De zak- en kleedgeldgrens bedroeg in 2023 € 378,62.
3.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2012:BX1272
4.Dit bedrag is genoemd in artikel 23 van de Participatiewet, zoals deze wet luidde in 2023.
5.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2025:306.