ECLI:NL:RBZWB:2025:4499

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
BRE 24/6275 TW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure tegen het UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juli 2025, wordt het verzoek van de verzoeker om een veroordeling van het UWV in de proceskosten beoordeeld. De verzoeker had eerder zijn beroep tegen een besluit van het UWV van 29 juli 2024 ingetrokken, nadat het UWV op 2 mei 2025 zijn toeslag op de uitkering op grond van de Wet werk en bijstand naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had beëindigd. Dit gebeurde omdat de verhoging van het dagloon van de verzoeker zijn inkomen boven het sociaal minimum bracht.

De rechtbank heeft het UWV de gelegenheid gegeven om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. Het UWV stelde dat er geen recht op vergoeding van deze kosten bestond, omdat er geen procesbelang meer was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het UWV wel degelijk aan de verzoeker tegemoet was gekomen door de verhoging van het dagloon, wat leidde tot de beëindiging van de toeslag.

De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen en de verzoeker een vergoeding van € 907,- toegekend, omdat de gemachtigde van de verzoeker een beroepschrift had ingediend. Daarnaast is het UWV verplicht om het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het standpunt van het UWV over het ontbreken van procesbelang niet tot een ander oordeel leidde, aangezien het beroep was ingetrokken vanwege het gewijzigde standpunt van het UWV over de hoogte van het dagloon.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6275 TW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaats], verzoeker,

(gemachtigde: mr. A.B.B. Beelaard),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoeker om een veroordeling van het UWV in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn beroep tegen het besluit van het UWV van 29 juli 2024. Hij heeft het beroep ingetrokken omdat het UWV bij besluit van 2 mei 2025 verzoekers toeslag op zijn uitkering op grond van de Wet werk en bijstand naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft beëindigd. Reden hiervoor was de verhoging van verzoekers dagloon, waardoor zijn inkomen hoger werd dan het sociaal minimum.
1.1.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Het UWV heeft de rechtbank meegedeeld dat geen recht op vergoeding van deze kosten bestaan, omdat geen procesbelang meer bestond. Verzoeker heeft hierop gereageerd.
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is het UWV aan verzoeker tegemoetgekomen?
4. De rechtbank moet dus beoordelen of het UWV geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen.
4.1.
Het UWV heeft met het besluit van 30 april 2024 de toeslag op verzoekers WIA-uitkering verlaagd. Hiertegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Met het besluit van
29 juli 2024 is het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. Op 9 augustus 2024 heeft verzoeker hiertegen beroep ingesteld. Verzoeker heeft daartoe aangevoerd dat zijn dagloon onjuist is vastgesteld en dat daardoor ook de toeslag op grond van de Toeslagenwet onjuist is vastgesteld.
4.2.
Over de hoogte van de verzoekers WIA-uitkering liep een hoger beroepsprocedure bij de Centrale Raad van Beroep. Hangende deze procedure heeft het UWV bij besluit van
29 april 2025 het dagloon van verzoeker per 26 oktober 2023 verhoogd waardoor ook zijn uitkering werd verhoogd.
Deze uitkering is hoger dan het sociaal minimum, waardoor het UWV bij besluit van
2 mei 2025 verzoekers toeslag op deze uitkering heeft beëindigd.
4.3.
Hiermee is het UWV tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker.
Het standpunt van het UWV dat geen recht op vergoeding van verzoekers proceskosten bestaat, omdat er geen procesbelang in de beroepsprocedure meer bestaat, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Los van de vraag over het procesbelang van verzoeker, stelt de rechtbank vast dat het beroep is ingetrokken vanwege het gewijzigde standpunt van het UWV over de hoogte van zijn dagloon.
Welk bedrag aan proceskosten moet het UWV aan verzoeker vergoeden?
5. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. Verzoeker krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 907,- omdat de gemachtigde van verzoeker een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Krijgt verzoeker een vergoeding van het griffierecht?
6. De rechtbank wijst erop dat het UWV verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden. [3] Verzoeker moet zich hiervoor dan ook tot het UWV wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van
C.M.A. Groenendaal, griffier op 17 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.