ECLI:NL:RBZWB:2025:4499
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure tegen het UWV
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juli 2025, wordt het verzoek van de verzoeker om een veroordeling van het UWV in de proceskosten beoordeeld. De verzoeker had eerder zijn beroep tegen een besluit van het UWV van 29 juli 2024 ingetrokken, nadat het UWV op 2 mei 2025 zijn toeslag op de uitkering op grond van de Wet werk en bijstand naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had beëindigd. Dit gebeurde omdat de verhoging van het dagloon van de verzoeker zijn inkomen boven het sociaal minimum bracht.
De rechtbank heeft het UWV de gelegenheid gegeven om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. Het UWV stelde dat er geen recht op vergoeding van deze kosten bestond, omdat er geen procesbelang meer was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het UWV wel degelijk aan de verzoeker tegemoet was gekomen door de verhoging van het dagloon, wat leidde tot de beëindiging van de toeslag.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen en de verzoeker een vergoeding van € 907,- toegekend, omdat de gemachtigde van de verzoeker een beroepschrift had ingediend. Daarnaast is het UWV verplicht om het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het standpunt van het UWV over het ontbreken van procesbelang niet tot een ander oordeel leidde, aangezien het beroep was ingetrokken vanwege het gewijzigde standpunt van het UWV over de hoogte van het dagloon.